266 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 2 November 1910.
Hartelust, Haverschmidt, Wilhelmij, Menalda, Feitz,
Schoondermark, van Messel, Baart de la Faille, Beek
huis, Berghuis, Komter, Oosterhoff en Burger.
Tegen de heeren: de Jong, Besuijen en Zandstra.
De Voorzitter vraagt of de Raad zelf de commissie
wil benoemen of dat hij de benoeming aan spreker
wil overlaten.
De heer Beekhuis wil de Commissie door den Raad
doen benoemen, omdat spreker van oordeel is dat de
Voorzitter zitting moet nemen in deze commissie.
De Voorzitter is van oordeel dat hij, daar hij geen
lid van den Raad is, niet in de commissie kan zitten.
De heer 6 W. Koopmans heeft wel de bedoeling-
gehad dat de Voorzitter lid zou worden van de te
benoemen Commissie.
Als het echter niet kan, verzoekt spreker den Voor
zitter zich disponibel te willen stellen tot het ver
strekken van inlichtingen.
De heer Burger zou in overweging willen geven
terug te komen op het genomen besluit en alsdan
uit het voorstel de woorden „uit zijn midden" te
doen vervallen.
De heer Beucker Andreae meent dat de Burgemeester
niet kan worden benoemd, omdat hij geen lid is van
den Raad. De Voorzitter zal echter zeker wel ge
negen zijn om met deze Commissie samen te werken.
De heer Besuijen ziet de noodzakelijkheid niet in
dat de Burgemeester lid der Commissie wordt. Deze
zal echter wel niet zoo onbillijk zijn inlichtingen
aan de Commissie te weigeren. Spreker stelt voor
den Voorzitter uit te noodigen de Commissie te be
noemen.
Hiertoe wordt besloten.
De Voorzitter benoemt tot leden der Commissie
de heerenBaart de la Faille, Zandstra en Feitz.
Volgno's 9093 worden ongewijzigd goedgekeurd.
Volgno. 94. Jaarwedden van de ambtenaren en
bedienden ter secretarie, den concierge, en de gemeente
bode f 18912.—.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Besuijen heeft geen antwoord gekregen
op zijn vraag of de loonstaten in het vervolg weer
in de begroeting zullen worden opgenomen. Wel
heeft hij een half hoofdknikje van den heer Oosterhoff
gezien, maar hij heeft liever een positief antwoord.
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat,
gelijk reeds in de Memorie van Antwoord is toege
zegd, de specificatie's die in deze begrooting zijn
weggelaten, in het vervolg weer zullen worden opge
nomen. Wat de vele verwijzingen betreft zullen
Burgemeester en Wethouders, eveneens van oordeel
dat deze het overzicht niet gemakkelijker maken,
mede aan het verzoek van den heer Besuijen voldoen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgno.'s 94138 worden ongewijzigd goedgekeurd.
Volgno. 139. Daggelden van werklieden der ge
meentewerken f 13960.80.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Lautenbach zal niet breedvoerig uitweiden
over het feit dat er werklieden zijn, die nadeel zullen
ondervinden van de loonsverhoogiug. Burgemeester
en Wethouders zeggen hiervan
„Bij Burgemeester en Wethouders was reeds in
„overweging, in hoeverre bij de maatregelen, die zij
„ter uitvoering van het werkliedenreglement hebben
„te nemen, het nadeel voor enkele werklieden kan
„worden vermeden, als waarop hier ter plaatse in het
„sectie-rapport wordt gewezen.
„Ontveinzen kunnen zij zich echter niet, dat vol-
„gens de letter van dat regiement het vinden eener
„oplossing niet gemakkelijk zal vallen".
Burgemeester en Wethouders hebben niet gezegd
dat het onmogelijk is. Spreker wil gaarne de toe
zegging van Burgemeester en Wethouders dat zij in
de bijzondere gevallen die zich voordoen, zullen voor
zien op een zoodanige wijze dat de den werklieden
toegekende verhooging inderdaad eene verhooging
is en hun geen schade veroorzaakt.
De heer Zandstra onderschrijft het door den heer
Lautenbach gesprokene geheel. Spreker meent echter
dat, wanneer hij zich niet vergist, de plantsoenarbeiders
zijn gerangschikt in de eerste loonklasse, zoodat zij
gelijk worden gesteld met ongeschoolde arbeiders als
gemeentereinigers en stokers aan de gasfabriek.
Waar men echter bij den arbeid van deze menschen
te doen heeft met geschoolden arbeid van vakmenschen,
die jaren van opoffering en moeite achter den rug
hebben om het te brengen tot tuinman, met menschen,
wien eenige wetenschappelijke onderlegdheid niet ont
zegd kan worden, is deze rangschikking niet juist. Deze
menschen dragen door het aanleggen en onderhoud
van plantsoenen niet het minst bij tot de verfraaiing
der stad, waarvoor Burgemeester en Wethouders in
de sectie hulde word gebracht. Bovendien zijn het
menschen wier arbeid, b.v. het snoeien en rooien van
boomen, niet altijd zonder levensgevaar is. Daarom
vertrouwen spreker en zijne partijgenooten, dat de
Raad met hen de meoning zal deelen, dat zij in
eene andere loonklasse moeten worden gerangschikt.
Spreker is dan ook zoo vrij de volgende motie in
te dienen
de Raad,
overtuigd van het goed recht der plantsoenarbeiders
op een hoogere loonklasse, noodigt Burgemeester en
Wethouders uit het daarheen te willen leiden, dat
de plantsoenarbeiders worden gerangschikt in de
derde klasse.
De Voorzitter wenscht een enkel woord te spreken.
De motie wil laten uitkomen dat er eene verkeerde
rangschikking heeft plaats gehad. Het werklieden
reglement is echter nog niet in werking en zoo nu
Burgemeester en Wethouders al hebben getracht de
loonen aan te passen aan de loonklassen van het
werkliedenreglement, zoo is toch de tijd nog niet
aangebroken om te zeggen dat de rangschikking niet
de juiste is.
Natuurlijk blijft bestaan het recht van de leden
om tegen het bedrag der loonen op te komen, zooals
de heer Besuijen bij de algemeene beschouwingen
heeft gedaan. Het oogenblik is echter nog niet daar
om een uitspraak uit te lokken, die gebaseerd is op
de toepassing van het werkliedenreglement.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 2 November 1910. 267
De heer Lautenbach eischt veel van Burgemeester
en Wethouders. Zij hebben gezegd dat zij zich niet
ontveinzen dat volgens de letter van het reglement
het vinden eener oplossing niet gemakkelijk zal vallen.
Nu verlangt de heer Lautenbach de toezegging, dat
Burgemeester en Wethouders de oplossing zullen
vinden. Spreker kan geen andere toezegging geven
dan dat naar eene oplossing der kwestie met den
meesten ijver zal worden gezocht.
De heer Burger was bij de algemeene beschouwin
gen niet aanwezig en weet dus niet of hij soms ook
in herhalingen vervalt.
Hetgoen hij te zeggen heeft sluit zich echter aan
bij hetgeen spreker heeft opgevangen. Burgemeester
on Wethouders hebben bij dit artikel medegedeeld,
dat zij voor de loonen der werklieden bij de gemeente
werken rekening hebben gehouden met de voorschriften
van het werkliedenreglement. Spreker ziet echter
niet iu dat rekening is gehouden met de dienstjaren,
daar werklieden met de hoogste dienstjaren zijn ge
plaatst op een loonbedrag beneden het maximum van
de laagste loonklasse.
Spreker vraagt echter of ook op dit punt rekening
is gehouden met de bepalingen van het reglement en
of het de opvatting is van Burgemeester en Wet
houders, dat de loonsverhoogingen naar het aantal
dienstjaren niet aanstonds in hun geheel zullen moeten
worden toegekend.
De heer Zandstra zal na het gesprokene door den
heer Burger alleen de aandacht van Burgemeester en
Wethouders vestigen op de rangschikking in de
loonklasse en trekt zijne motie in.
De Voorzitter deelt mede dat de heer Zandstra
diens motie heeft ingetrokken. Zij maakt derhalve
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Besuijen wijst er op dat de onduidelijkheid
in deze zaak is ontstaan door de overgelegde staten.
Op de staten toch van den Directeur der Gemeente
werken komen andere cijfers voor dan in de begroo
ting b.v. Op den staat komen voor 3 werklieden a
10.50 en in de begrooting 3 werklieden a f 10.80.
De opmerking hierbij is deze: als zij 10.80 krijgen,
krijgen zij minder dan wanneer zij op ƒ10.50 staan,
omdat in het laatste geval 35 cent ziekengeld voor
hen wordt betaald. Spreker heeft evenwel niet kunnen
ontdekken, of aan den wensch van den Raad is vol
daan, n.l. dat rekening is gehouden met de dienstjaren.
Bij de x-einiging heeft spreker dien indruk ook niet
gekregen.
Hij heeft daar toch een aschman gevonden met 40
dienstjaren, die evenveel, 10.20, krijgt als een met
13 dienstjaren.
Wat de hoer Zandstra heeft gezegd, daarmede gaat
spreker accoord, maar hij vindt het juist dat dit
raadslid de motie heeft teruggenomen.
De heer Zandstra vroeg of de klassifieatie der
plantsoenarbeiders goed was. De Directeur der Ge
meentewerken wil de tuinlieden in de eerste klasse
plaatsen, dus deze menschen gelijkstellen mot onge
schoolde arbeiders, b.v. met de aschophalers. Ieder
zal met spreker voelen dat, al is zoo'n aschophaler
ook een nuttig mensch, hij niet in dezelfde loonklasse
thuis behoort als een tuinman, al zou het dan ook
alleen maar zijn uithoofde van het meerdere gevaar
aan de betrekking van tuinman verbonden.
Spreker hoopt dan ook dat Burgemeester en Wet
houders de klassifieatie van don Directeur der Ge
meentewerken niet overnemen.
Eigenaardig vindt spreker het nog, dat een tim
merman bij de gasfabriek in een andere loonklasse
komt dan eenzelfde soort werkman bij de gemeente
werken. Hoe komt dit? Spreker zou nog gaarne
eenige inlichtingen ontvangen.
De Voorzitter gelooft verstandig te handelen door
niet in te gaan op de opmerkingen die gemaakt zijn
ten opzichte van de rangschikking in de loonklassen
van het werklieden-reglement. De loonsbepaling,
zooals die ook voorkomt op den staat van den Direc
teur der Gemeentewerken, is in ieder geval van dien
aard, dat men thans niet kan beweren dat geen reke
ning is gehouden met het aantal dienstjaren. Trou
wens daar is natuurlijk rekening mede gehouden,
omdat de thans uitgetrokken loonen zeer weinig af
wijken van de bestaande, die toch grootendeels door
dienstjaren worden beheerscht. Spreker heeft vroeger
daarover meermalen in deze vergadering verwijten
gehoordhet stelsel werd verkeerd geachtthans
wordt het gelukkig verdedigd en is het in het werk
lieden-reglement vastgelegd. Maar naast dien dienst
tijd zal toch ook altijd gelet moeten worden op toe
wijding, geschiktheid en gedrag en zoo komt het dat
bijvoorbeeld verschillende werklieden, zoowel aan den
timmerwinkel als bij de plantsoenen, met wellicht
evenveel dienstjaren, ongelijk zijn bezoldigd, omdat
de een als werkkracht hooger moet worden geschat
dan de ander. Nu kan spreker zich voorstellen dat
de Directeur der Gemeentewerken voor de plantsoen
arbeiders plaatsing in de eerste klasse noodig heeft
geoordeeld, om niet te komen tot eene plotselinge
ongemotiveerde verhooging van loon, welke boven
dien vooruit zoude loopen op de rangschikking naar
het werklieden-reglement, door Burgemeester en Wet
houders te doen.
De heer Burger wijst er op dat in bijlage 18 door
Burgemeester en Wethouders is gezegd
„In verband met de vaststelling van het werklieden-
„reglement zijn de loonen der werklieden bij de
„gemeentewerken zooveel mogelijk geregeld in over
eenstemming met do bepalingen van dat reglement".
Nu zijn er bij de plantsoenarbeiders drie met 20
dienstjaren of meer. Dezen zouden dus moeten komen
op het maximum-loon van de klasse, waarin zij wor
den geplaatst. En toch staan deze drie op een lager
loon dan het maximum van de laagste klasse. Spreker
meent dat dit toch niet goed is.
De Voorzitter is het niet eens met de zienswijze
dat iemand die 20 jaar dienst heeft, per se op het
maximum der loonklasse moet worden gebracht. Er
moet toch ook wel degelijk rekening worden gehouden
met de geschiktheid der betrokken werklieden voor
de taak, die zij hebben te vervullen.
De heer Besuijen meent uit het door den Voorzitter
gesprokene te moeten opmaken dat de drie menschen,
door den heer Burger bedoeld, niet de volle geschikt
heid bezitten, Art. 36 van het werkliedenreglement
zegt:
1. „Na het betrokken hoofd van den tak van
„dienst te hebben gehoord, verleenen Burgemeester
„en Wethouders aan vaste werklieden, die in de loon-
„klassen, waarin zij zijn gerangschikt, hot maximum-
Hoon nog niet hebben bereikt, iu den regel en in elk
„geval voorzoover toewijding, geschiktheid en gedrag
„van den werkman niet te wenschen overlaten, telkens
„na drie jaren diensttijd binnen de grenzen der loon
klassen vorhooging van loon.
2. „Indien toewijding of geschiktheid te wenschen
„overlaten, kan de werkman, het betrokken hoofd
„van den tak van dienst gehoord, door Burgemeester