290 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1910. Onder bijvoeging van een staat, waarin het pensioen is berekend, dat hem krachtens de artikelen 35 der aangehaalde verordening kan worden toegekend, hebben wij dan ook de eer U voor te stellen te besluiten aan J. Goor met ingang van 1 Maart 1911 een pensioen te verleenen uit de gemeentekas ten bedrage van 467.'s jaars. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aan genomen. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan de schoonmaakster van gemeenteschool nu. 4, A. Bark, wed. G. Smeding, een pensioen uit de gemeentekas toe te kennen. Dit voorstel luidt als volgt Bij ons besluit van heden, no. 2742/882, in afschrift hierbij overgelegd, word aan Antje Park, wed. G. Smeding, schoonmaakster aan gemeenteschool no. 4, op haar verzoek eervol ontslag uit die betrekking verleend met ingang van 1 December a.s. Blijkens het van onzentwege ingesteld geneeskundig onderzoek is genoemde schoonmaakster wegens ouder- doms- en lichaamsgebreken niet meer geschikt hare betrekking verder naar behooren waar te nemen. Volgens art. 1 der verordening (Gemeenteblad no. 32 van 1893), gelijk deze nader is gewijzigd, komt de wed. Smeding, die 66 jaar oud is en 24 dienst jaren heeft, in aanmerking voor pensioen vanwege de gemeente. Onder bijvoeging van een staat, waarin het pensioen is berekend, dat haar krachtens de artikelen 35 der aangehaalde verordening kan worden toegekend, hebben wij dan ook de eer U voor te stellen te besluiten aan A. Park, wed. G. Smeding, met ingang van 1 December 1910 een pensioen te verleenen uit de gemeentekas ten bedrage van 87.'s jaars. Overeenkomstig dit voorstel wordt met algemeene stemmen besloten. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot ver koop aan H. Jansma van een stukje gemeentegrond, gelegen tusschen den achtergevel van zijn te verhouwen perceel Torenstraat no. 11 en de afscheiding aan de Westerplantage. Dit voorstel luidt als volgt Bij nevensgaand adres, dat wij ter bevordering van in dezen gewenschten spoed reeds dadelijk voor het uitbrengen van prae-advies tot ons hebben ge nomen, verzoekt H. Jansma alhier om ten behoeve van den voorgenomen verbouw van het perceel Torenstraat no. 11, onder de gebruikelijke voorwaarden aan hem in koop af te staan een strookje gemeente grond gelegen tusschen de bestaande afscheiding aan de Wosterplantage en den achtergevel van het bedoelde perceel. Bij vorige gelegenheden werd voor den afstand van soortgelijke perceeltjes grond een prijs van 2.50 bedongen en daarboven aan do gemeente betaald de krachtens raadsbesluit van 9 Januari 1906 verschuldigde vergoeding voor het hebben van uitgang naar de plantage. Naar ons oordeel zijn de omstandigheden, waar onder vorige aanvragen werden toegestaan, in dezen geheel gelijk, zoodat tegen de inwilliging van het onderhavige verzoek geen bezwaar kan bestaan. Wij hebben dan ook de eer U voor te stellen te besluiten aan den adressant in koop af te staan de aan de gemeente toebehoorende strook grond, gelegen tusschen den achtergovel van het perceel Torenstraat no. 11 kad. bekend in sectio C no. 813 en de bestaande afscheiding langs de Westerplantage, van deze laatste, kadastraal ongenummerd, deel uitmakende, groot 10 M'2., voor den prijs van 2.50, do kosten van het in kaart brengen en van de overdracht van het terrein, alsmede die van een notarieel afschrift der akte ten behoove van het gemeente-archief voor rekening van den kooper, met bepalingdat het krachtens raadsbesluit van 9 Januari 1906 verschul digde bedrag van ƒ35.per strekkenden Meter gevel lengte langs de plantage worde voldaan ten kantore van den gemeente-ontvanger vóór den 1 Januari 1911, en verder onder de door Burgemeester en Wethou ders te stellen voorwaarden. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten. De heer Komter heeft intusschen de vergadering verlaten. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om de pachtsom voor de aan A. Benner te Dordrecht af gestarte standplaats voor een bioscoop op het. Wilhelminaplein gedurende de kermis in 1911 ad f 1(170.— te verlagen tut 1000.—. Dit voorstel luidt als volgt Van A. Bennor te Dordrecht ontvingen wij het verzoek te willen bevorderen, dat de met hem aan gegane en voor de kermis van 1911 nog loopendo verbintenis omtrent de pacht eener standplaats voor een bioscoop op het Wilhelminaplein werd ontbonden en de door hem gestorte waarborgsom teruggegeven. Hij grondde zijn verzoek op de omstandigheid, dat de exploitatie van het bioscoop-theater „Friso" alhier het bezoek aan zijne inrichting ten vorigen jare groote schade deed. De correspondentie tusschen den adressant en ons college leidde er toe, dat hij een nader adres in diende, strekkende om voor zijne standplaats op do kermis van het volgende jaar eene pachtsom van 1000.te mogen betalen, terwijl hij zich voor f 1675.had verbonden. Wij moeten erkennen, dat voor eene verlaging van de pachtsom tot 1000.—, welk bedrag door den vorigen pachter Lohoff ook werd betaald, wel iets valt te zeggen. Benner kon uit den aard der zaak niet rekenen op eene concurrentie, als sedert de met hem aangegane overeenkomst door de vestiging alhier van een vaste bioscoop is ontstaan. Waar het dus wel als vast mag worden aangenomen dat buiten zijn toedoen zijne ontvangsten op de kermis sinds niet onbelangrijk zullen zijn verminderd en ook het volgend jaar zich bij gelijke omstandigheden niet beter zal laten aanzien, meenen wij. dat uit een oogpunt van billijkheid voor de inwilliging van zijn nader verzoek termen bestaan. Het is daarom, dat wij de eer hebben U in over weging te geven te besluiten indien de omstandigheden, ter booordeeling van Burgemeester en Wethouders, daartoe aanleiding blijven gevon. de pachtsom ad 1675.door A. Benner te Dordrecht te betalen voor de standplaats van eene bioscoop op het Wilhelminaplein gedurende de kermis van 1911, terug te brengen tot 1000.—. De beraadslaging wordt geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1910. 291 De heer Beekhuis kan zich niet al te goed met het voorstel van Burgemeester en Wethouders ver eenden. Spreker is van oordeel dat Burgemeester en Wethouders in dezen een ander standpunt hebben ingenomen dan dat hetwelk speciaal door den Voor- zirior altijd is verdedigd n.l. ditals er een contract bestaat, dient men er zich aan te houden. Er zullen misschien buitengewone omstandigheden zijn echter den Raad niet bekend welke Burge meester en Wethouders hebben genoopt eene afwijking van het eens gesloten contract voor te stellen. Volgens de stukken gaan Burgemeester en Wethouders echter af op het zeggen van den eenen contractant dat hij benadeeld is door de hier sedert korten tijd bestaande bioscopische inrichting en trekken daaruit do conclusie, dat do pachtsom moet worden verlaagd. Spreker meent echter dat niet is gebleken, dat het bedrag van 1000.- goed is en dat van 1675.niet. Er is bovendien nog iets in het voorstel van Burge meester en Wethouders dat spreker niet aanlokt. Het is het slot van het voorstel, waar Burgemeester en Wethouders voorstellen het van de omstandigheden te laten afhangen of de pachtsom moet worden ver laagd. Wanneer Burgemeester en Wethouders dit willen, waarom wachten zij die omstandigheden dan niet af? Laten zij do kermis van 1911 afwachten om dan wanneer de omstandigheden er toe leiden, met een voorstel te komen. Spreker ziet niet in dat nu reeds moot worden besloten wijziging te brengen in een contract dat voor 1911 nog geldig is. De heer Feddema sluit zich geheel bij den heer Beekhuis aan. Burgemeester en Wethouders en speciaal de Voorzitter, hebben steeds tegen inwilliging van dergelijke verzoeken gestreden. Wanneer en spreker noemt maar eens een voorbeeld er een verzoek inkwam van een aannemer om kwijtschelding of ver mindering van beloopen boete, hebben Burgemeester en Wethouders nooit in een dergelijk verzoek be willigd. De Voorzitter zei dan steeds: een contract is een contract. Spreker ziet dan ook niet in dat de Baad met een vreemdeling, van wien men niet weet hoeveel hij hier vroeger wel heeft verdiend, modelijden moet hebben. De Voorzitter heeft van de beide vorige sprekers gehoord dat Burgemeester en Wethouders thans een ander standpunt innemen dan vroeger in dergelijke gevallen en dat er dus wel ernstige redenen moeten zijn, waarom Burgemeester en Wethouders thans met dit voorstel zijn gekomen. Die redenen bestaan, nog daargelaten dat de gevallen, door de heeren Beekhuis en Feddema genoemd, niet gelijk zijn aan het onder- werpelijke. Bij die gevallen is steeds door Burge meester en Wethouders betoogd, dat de eene partij zich bij het aangaan der overeenkomst rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijkheid, dat er schade kon worden beloopen en dat zij het bedrag dier schade in geld kon omzetten. Dit is hier niet het geval. Toen Benner inschreef, was er in hetzelfde vermaak dat hij op de kermis wilde geven, hoege naamd geen concurrentie. Later is pas de vaste bioscoop gekomen en de Raad weet zeer goed welke moeielijkheden aan de oprichting daarvan zijn voor afgegaan. Spreker geeft toe dat Burgemeester en Wethouders niet kunnen nagaan hoeveel do schade is, die Benner door het bestaan dor vaste bioscoop heeft geleden. Dat er schade is geleden blijkt wel uit de mededeelingen dienaangaande door den Com missaris van Politie verstrekt en uit het feit dat Benner zijne inrichting heeft afgebroken voordat de kermis verstreken was. Burgemeester en Wethouders hebben waarde gehecht aan die mededeelingen van den Commissaris van Politie, die uit den aard zijner functie wel geacht kan worden bekend te zijn met de meerdere of mindere verdienste van de eigenaren der verschillende kermisamusementen. Wat het slot van het voorstel betreft, nl. dat het van de omstandigheden zal afhangen of de pachtsom zal worden verminderd, hiermede is bedoeld dat de mogelijkheid toch altijd bestaat, dat het vaste bios cooptheater wordt opgeheven. Wanneer dat eventu eel het geval mocht zijn, dan bestaat er geen grond om de pachtsom te verminderen. De heer Beekhuis dankt den Voorzitter voor de verstrekte inlichtingen. Spreker is er echter geenszins door overtuigd dat de Raad verstandig zal doen het voorstel aan te nemen. Het komt spreker voor dat er geen aanleiding bestaat om speciaal tegenover dezen adressant meer billijkheid te betrachten dan in andere gevallen. De gegevens, die Burgemeester en Wethouders van den Commissaris van Politie hebben, zijn uiterst vaag. Deze toch zegt overtuigd te zijn, dat Benner schade heeft geleden, omdat hij zijne inrichting eerder sloot dan de kermis duurde. Het is toch evenwel best mogelijk dat hij er meer voor deel in zag zijn tent ergens anders op te slaan. Ook is niet bewezen dat, wanneer er nadeel is geleden, dit te wijten is aan de bestaande vaste bioscoop. In ieder geval vindt hij het ondenkbaar dat, waar ton tijde dat het contract word gesloten, in tal van steden een vaste bioscoop werd gevestigd, adressant niet aan de mogelijkheid, dat ook Leeuwarden zoo danige inrichting kon krijgen, zou hebben gedacht. Spreker is dan ook overtuigd dat, waar hier geen overmacht in het spel is, er geen voldoende redenen bestaan om het contract te verbreken. De heer Hartelust geeft te kennen dat dit punt ook zijne bijzondere aandacht heeft getrokken. Sprekers opinie omtrent deze zaak is echter reeds door de heeren Feddema en Beekhuis vertolkt en hij zal daaromtrent niet in herhalingen vervallen. Eene opmerking wil spreker nog maken. Door de directie van Albert Frères heeft spreker do bewering hooren uitende reeds bestaande vaste bioscopen zijn de gangmakers voor ons bedrijf. Daaruit moest spreker wel concludeeren dat de losse bioscopen voordeel hebben van de vaste. Waar door deze deskundigen deze bewering op den voorgrond is ge schoven, bestaat er geen reden om tegenover Benner zoo clement te zijn. Spreker zal dan ook tegenstemmen. De heer Feddema kan zich niet begrijpen, dat een vakman als Benner niet kon vermoeden, dat hier te avond of te morgen een vaste bioscoop zou worden gevestigd. Spreker wist dit al drie jaar lang en heeft die wetenschap ook niet onder stoelen of banken gestoken. De kans, die Benner liep dat hier een vasto bioscoop kwam, staat gelijk met de kans die een aannemer loopt dat na de aanbesteding de prijzen der materialen of de loonen omhoog gaan. Die is dan evenwel aan het contract gebonden. Het is spreker niet duidelijk, waarom tegenover dezen adressant een dergelijke conciliante houding moet worden aangenomen. Men zal toch ook kunnen be weren en met evenveel recht als de Commissaris van Politie het tegendeel zegt dat de man zijn tent eerder heeft afgebroken, omdat hij genoeg ver diend heeft. Spreker weet ten minste wel dat het bij hem altijd stampvol was dezen kermis. De heer Besuijen staat tegenover dit verzoek anders dan de vorige sprekers. Wanneor inderdaad op deug delijke gronden kan worden aangetoond, dat door

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3