802 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. adres van de schippers heeft ook in de gisteren gehouden vergadering der gezondheidscommissie een onderwerp van bespreking uitgemaakt en deze com missie voelde veel voor de bezwaren der schipperij. Spreker wil dan ook voorstellen het adres te ren- voyeeren aan Burgemeester en Wethouders ten einde het te stellen in handen der Commissie voor de strafverordeningen opdat deze Commissie kan nagaan of er ook termen bestaan om art. 45 te herzien. De Voorzitter zal, naar aanleiding van het gesprokene, met een enkel woord toelichten waarom wordt voor gesteld het adres naar Burgemeester en Wethouders te renvoyeeren ter afdoening. Het was op 22 Maart dezes jaars dat de Baad het bestreden artikel vaststelde, dat daarop in werking trad den 1 Augustus j.l. Voor de èmnewgrachten bestond de verbodsbepaling reeds, ook onder de wer king der oude politieverordeninghet was te allen tijde verboden om op de in die binnengrachten liggende schepen kleeden, kleeren enz te drogen te hangen zeilen vielen toen, zoo min als nu, daaronder en tegen het tot drogen ophangen van zeilen is dan ook nimmer geverbaliseerd. Bij de herziening der algemeene politieverordening wenschte men te dezen opzichte ook regelen te stellen voor de schepen in do buitengrachten. De memorie van toelichting op het ontwerp van verordening zegt daaromtrent het navolgende „Teneinde de verbodsbepaling ook mogelijk te „maken ten aanzien van wateren die niet tot de „eigenlijk gezegde binnengrachten behoorendoch „door de uitbreiding der gemeente binnen de beboir- „wing zijn komen te liggen, zooals b.v. de stadsgracht „langs den Grachtswal oostzijde en zuidzijde, de „Willemskade enz., krijgen Burgemeester en Wet houders de bevoegdheid de verbodsbepaling ook van „kracht te doen zijn op de door hen aan te geven „wateren, hetzij te allen tijde, hetzij gedurende be haalde uren". Daar was dus duidelijk uitgesproken dat de verbods bepaling ook tot de buitengrachten behoorde te kunnen worden uitgebreid en de Raad stelde het op dien grond voorgedragen artikel zonder eenige discussie met algemeene stemmen vast. Burgemeester en Wet houders hebben nu van do hun gegeven bevoegdheid gebruik gemaakt, om het drogen van kleeren enz. op Zon- en feestdagen te allen tijde, op andere dagen op bepaalde uren te verbieden. Zij meonen daarmede geheel in 's Raads geest te hebben gehandeldde uitbreiding die het artikel sedert 1 Augustus heeft gekregen, wees er toch veeleer op dat de Raad een algeheel verbod, dan wel een toelaatbaarheid begeerde de woorden „hetzij te allen tijde" laten daaromtrent zeer weinig twijfel over. Spreker kan zich gelukkig rekenen dat niet alle leden van den Raad, gelijk thans de heer Besuijen, hem zoo nu en dan verzoeken om ten opzichte van eene verbodsbepaling de hand voor de oogen te doen als ieder lid dat deed ten opzichte van de voorschriften die hem niet aanstaan en spreker kon daar eens gevolg aan geven, dan bleef er van 's Raads voorschriften ten slotte misschien weinig over. Gelukkig en dit tot geruststelling, heeft spreker die macht nietspreker is niet, gelijk de heer Besuijen schijnt te meenen, de uitvoerder van 's Raads strafbedreigende verordenin gen zelfs is hij niet, als burgemeester, met do zorg voor de naleving daarvan belast. Ten slotte kan spreker nog mededeelen, dat een verzoek als hetgeen thans ter tafel ligt, reeds aan Burgemeester en Wethouders werd gedaan, die daarop kort geleden afwijzend hebben beschikt. De heer G. W. Koopmans heeft deze kwestie reeds met den Voorzitter besproken. Hij hoorde van den burgemeester dat er een adres was ingekomen en dat daarop nog moest worden beschikt. Dit is eene afwijzende beschikking geworden. Wanneer het adres dus in handen wordt gesteld van Burgemeester en Wethouders ten fine van afdoening, weet spreker wol wat er gebeurt. Wanneer echter de meerderheid van den Raad van oordeel is dat het artikel te streng is om te worden toegepast, is het niet onbillijk het te veranderen. Een 14 dagen geleden hoorde spreker klachten aan van winkeliers over het verbaliseeren der schippers. Zij vreesden dat de schippers hunne schepen zouden gaan verleggen, waardoor zij de klan- disie kwijt zouden raken. Daarom is spreker bij den Voorzitter geweest. Spreker heeft bij het vaststellen der verordening niet geweten en kon dat ook niet weten, dat de uren door Burgemeester en Weehouders zoo zouden worden vastgesteld als zij hebben gedaan. Het komt spreker voor dat het artikel te streng wordt toegepast. Spreker weet wel dat de menschen, die aan de grachten wonen niet gaarne tegen de hemden en onderbroeken der schippers aanzien, maar deze kunnen hun goed niet anders droog krijgen dan in het want. Wanneer zij zulks den geheelen dag mogen doen is het mogelijk dat het linnen droog wordt, vooral in den winter als er bijna geen zon is. Wanneer Burgemeester en Wethouders hun voorstel handhaven zal sproker een motie voorstellen, beoogende de verbods bepaling buiten werking te stellen van October-Maart. De heer de Jong gaat mee met de heeren Besuijen, Baart de la Faille en G. W. Koopmans. Het komt hem voor dat de redeneering van Burgemeester en Wethouders niet opgaat. Zij willen toch het adres in hunne handen zien gesteld ten fine van afdoening, omdat de Raad de bepaling een half jaar geleden pas heeft vastgesteld. Het is toch evenwel best mogelijk dat de Raad, waar toen tal van bepalingen aan de orde waren, over deze eene bepaling niet voldoende heeft nagedacht. Wordt er dan, zooals hier, eene bepaling gemaakt die fout blijkt, dan moet die hoe eerder hoe liever herroepen worden. De Raad heeft niet genoeg rekening gehouden met de bezwaren der schippers. Spreker is er voor om óf het adres direct te behandelen, óf het in handen te stellen van Bur gemeester en Wethouders om prae-advies. De heer Besuijen wijst er op dat er verwarring dreigt te komen door de rede van den heer G. W. Koopmans. De motie door dit lid aangekondigd slaat toch op de buiten- niet op de binnengrachten. Voor deze bestaat een absoluut verbod, dat ook al vervat was in het oude artikel 71. Aan die bepaling is echter nooit de hand gehouden, omdat men begreep dat zulks onmogelijk was. Die menschen moeten zich toch ook wasschen, verschoonen en hun lijfgoed drogen. Zeer ad rem .is dan ook de vraag: waar moeten wij drogen als dit niet in het want mag geschieden Zij hebben toch geen zolder en geen bleek. Wan neer men langs de infirmerie loopt ziet men links een schipper verbaal krijgen omdat hij linnen te drogen heeft hangen, terwijl rechts aan den Wisse- dwinger de hekjes vol goed hangen, zelfs hangt het uit de ramen en dat wordt getolereerd. Zoo iets werkt op den revolutionairen geest der schippers als een roode lap op een stier. Het zou dan ook niet goed zijn dat heden de domper werd gezet op het adres, daar hierdoor een verkeerde geest onder de schippers zou worden geprovoceerd. Het zou daarom wenschelijk zijn dat de Raad de gelegenheid kreeg kalm over het adres na te denken. Wat door den heer G. W. Koopmans is gezegd, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. 803 dat de menschen, aan de grachten wonende, niet craarne tegen de hemden en onderbroeken der schippers aanzien, dit blijkt niet zoo'n erg bezwaar te zijn, als spreker let op de adhaesie-adressen die van deze bewoners zijn ingekomen en waarop hij namen vindt, die hij er niet op had gedacht te zullen vinden als jhr. van Sminia, de heer van der Plaats enz., men schen die met schippersbehoeften niet zoo bijzonder bekend geacht kunnen worden. Spreker is van oordeel dat het wenschelijk is eene wijziging in het leven te roepen, opdat de uitvoering der politieverordening mogelijk worde gemaakt. Als spreker Burgemeester was zou hij het onaangenaam vin den als hij een schipper proces-verbaal moest maken, omdat hij zijn goed te drogen had gehangen. Spreker zou moeten zeggenik moet je proces-verbaal maken, maar je hebt gelijk als je protesteert. Het voorstel-Koopmans slaat alleen op de buiten grachten, terwijl ook voor de binnengrachten het verbod geldt. Het eenige wat de Raad zal kunnen doen is dus het voorstel van Burgemeester en Wethouders afstem men. Als het valt ligt daarin opgesloten dat prae- advies moet worden uitgebracht. De heer Feddema zal over de zaak zelf niet spreken. Hij wil er echter tegen opkomen dat de heer Besuijen het dreigement gebniikt, dat de Raad moet weten wat besluit hij neemt om geen revolutionaire daden van de schippers uit te lokken. Dit dreigement ver wondert spreker en hij meent tegen die wijze van optreden zijn stem te moeten verheffen. De heer Baart de la Faiile kan over het algemeen meegaan met de strekking van het betoog van den heer Besuijen, al onderschrijft hij niet het terrorisme door dit raadslid opgeroepen. Ook spreker acht het wenschelijk dat de Raad in de gelegenheid wordt gesteld het geheele artikel 45 nog eens te overzien, voorgelicht door de Commissie voor de strafverorde- ningen. In de eerste plaats is het spreker b.v. niet helder wat binnen- en wat buitengrachten zijn. In verband toch met den aanbouw der stad is het de vraag of de grachten op den Grachtswal en bij de Kazerne tot de binnen- of buitengrachten behooren. Er zijn boven dien meer zaken die opheldering behoeven en daarom stelt spreker voor het adres te stellen in handen der Commissie voor de strafverordeningen tot het uit brengen van advies in hoeverre artikel 45 moet worden gewijzigd. De heer G. W. Koopmans hoort den heer Besuijen zeggen dat hij spreker iets heeft gezegd dat niet strookt met sprekers motie. Er is echter geen vergissing mogelijk. Artikel 45 zegt a. voor de binnengrachten. Deze kwestie is afge daan en b. voor vaarwaters geen binnengrachten zijnde, krijgen Burgemeester en Wethouders het recht nadere bepalingen te maken. Spreker heeft bovendien zijne motie niet voorge lezen, zoodat sproker niet begrijpt hoe de heer Besuijen aan die mededeeling komt. Iemand die èn de verordening èn het besluit van Burgemeester en Wethouders heeft gelezen, kan zich niet vergissen. Spreker wil echter graag met het voorstel van den lieer Baart de la Faille meegaan, want hij vreest dat Burgemeester en Wethouders zijne motie mis schien naast zich neer zullen leggen en dat wil hij liever niet. Spreker wil tocli den Raad de gelegen heid geven over het adres te denken, te meer daar hem van de adhaesiebetuigingen, waarvan de heer Besuijen gewaagde, niets bekend is. De heer Besuijen vraagt het woord voor een per soonlijk feit. De Voorzitter verzoekt den heer Besuijen mede te deelen waarin dat persoonlijk feit bestaat. De heer Besuijen wijst er op dat de heer Feddema hem verwijt Burgemeester en Wethouders te hebben gedreigd. Dat is onjuist. Spreker heeft er alleen op aange drongen geen onordelijkheden te provoceeren of excessen uit te lokkon. Spreker heeft niet de macht te dreigen en hij heeft dit ook niet gedaan. Waar echter reeds tal van schippers proces-verbaal hebben gekregen en lijdelijk verzet plegen, is het een daad van wijs beleid op het adres niet direct de domper te zetten maar den Raad gelegenheid te geven er kalm over te denken. Dat en niets anders heeft spreker gezegd. De Voorzitter wijst er op, dat van verschillende zijden wordt bestreden het namens Burgemeester en Wethouders door hem gedaan voorstel. Spreker is echter van oordeel, dat zij, die aldus deden, zich niet volkomen rekenschap hebben gegeven van hetgeen bij de verordening is bepaald. Hij kan toch niet van de raadsleden verwachten, dat zij ten opzichte van eene bepaling die op 22 Maart is vastgesteld, thans zullen zeggen „wij wisten niet wat wij deden" te minder, waar deze bepaling zoo duidelijk was toe gelicht. Bij het vaststellen der bepalingen zijn deze nieuwe voorschriften zonder discussie den hamer gepasseerd. Spreker moet er nog eens tegen opkomen, dat hij zou zijn uitvoerder der politieverordeninghij is noch politiedienaar, noch belast met het opsporen van strafbare feiten. Ten opzichte hiervan staat spreker precies gelijk met den heer Besuijen en gevoelt hij zich even rustig als dat raadslid. Aan spreker is niet opgedragen om te verbaliseeren en evenmin kan hij tegen de politieagenten zeggen dat zij bij het naleven van voorschriften door den Raad gegeven, de hand maar wat voor de oogen moeten houden. Dat kan toch ook waarlijk niet de wensch zijn van den Raad. De Raad heeft bepalingen gemaakt, beoogende om het ophangen van kleeren of linnengoed op de schepen in de buitengrachten op bepaalde uren te verbieden. Hij heeft daarbij aan Burgemeester en Wethouders de macht gegeven zulks te allen tijde of op enkele uren te verbieden. Burgemeester en Wethouders nu hebben het ophangen van bedoelde goederen op Zon- en feestdagen te allen tijde, op de andere dagen voor enkele uren verboden. Nu kan men toch moeilijk van 's RaadsVoorzitter i verwachten, dat deze uitgaat van de gedachte, dat de Raad niet goed wist wat hij deedintegendeel, van dezen valt alleen de grootste eerbiediging van ?s Raads duidelijk uitgesproken wil te verwachten en het is op grond daarvan, dat spreker handhaaft het voorstel om het adres te renvoyeeren aan Burge meester en Wethouders ter afdoening. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen met 13 tegen 9 stemmen. Yóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Feddema, Hartelust, Haverschmidt, Beekhuis, Menalda, Schoon- dermark, Komter en Oosterhoff. Tegen de heerende Jong, Fransen, Besuijen, Burger, Tijsma, G. W. Koopmans, Berghuis, J. Koop mans, Lautenbach, Wilhelmij, Feitz, Zandstra en Baart I de la Faille.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 2