306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910.
Dit voorstel luidt als volgt
In aansluiting aan ons voorstel d.d. f>cto^r 1910,
19 November
no. 2987/169, waarbij wij U in overweging gaven
onderscheidene personen op hun daartoe gedaan
verzoek toe te laten tot den afkoop van grondrente,
ten behoeve dezer gemeente rustende op diverse aan
hen in eigendom toebehoorende perceelen, hebben
wij de eer U mede te deelen, dat den 8 December
1910 alsnog is ingekomen een soortgelijk verzoek van
S. P. Nauta alhier, betrekking hebbende tot het
perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
Sectie C no. 1405, plaatselijk bekend Noorderplantage
nos. 7 en 9, belast met eene grondrente, groot zuiver
f 3.20 per jaar.
Waar ten opzichte van de grondrente op dit per
ceel hetzelfde geldt als ten aanzien van die, rustende
op de in ons bovengenoemd voorstel bedoelde eigen
dommen en afkoop derhalve wenschelijk moet worden
geacht, hebben wij de eer U voor te stellen te be
sluiten- S. P. Nauta toe te laten tot den afkoop der
grondrente, ten bedrage van zuiver 3.20 per jaar,
ten behoeve dezer gemeente rustende op het aan
hem in eigendom behoorend perceel, kadastraal Sectie
C no. 1405, tegen den penning twintig, onder voor
waarde, dat de kosten, op den afkoop vallende, komen
voor rekening van den schuldplichtige.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het
nemen van een besluitregelende de zekerheidstelling
van den boekhouder der gemeentelijke gasfabriek.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij artikel 10 der verordening op het beheer der
gemeentelijke gasfabriek is voorgeschreven, dat de
boekhouder der fabriek op door Burgemeester en
Wethouders te bepalen wijze zekerheid stelt tot een
bedrag van 3000.—. De gemeente-borgtochtenwet,
die met 1 Januari 1911 de gansche materie van de
door daartoe verplichte gemeenteambtenaren te stellen
zekerheid regelt, onderscheidt deze laatste in zake
lijke en persoonlijke als persoonlijke zekerheid wordt
alleen aangenomen borgstelling van vennootschappen of
vereenigingen overeenkomstig de 3e en de 4e afdeeling
der wet (artikel 2). De boekhouder geeft zijnerzijds
evenwel aan eene zakelijke zekerheid de voorkeur en
wel door, in afwijking van het bepaalde bij artikel 6
der wet, volgens welk voorschrift de bedoelde zeker
heidstelling als regel geschiedt, hetzij door verpanding
van een op een van de Grootboeken der Nationale
Schuld ingeschreven kapitaal, hetzij door het verleenen
van eerste hypotheek op hier te lande gelegen onroe
rende goederen, met name aangewezen effecten in
onderpand te geven.
Door ons college, is overeenkomstig het aangehaalde
artikel 10 der verordening, goedgevonden dat een
zakelijke zekerheid wordt gegevendat zij wordt
verleend anders dan in artikel 6 der wet is geregeld,
heeft Uwe Vergadering te bepalen volgens artikel 7.
Dit artikel der gemeente-borgtochtenwet luidt als
volgt
„De Raad kan den ambtenaar toestaan, in stede
van eene inschrijving op het Grootboek of van eene
eerste hypotheek, certificaten van inschrijving of
andere aangewezen effecten in onderpand te geven.
Hij regelt daarbij de wijze van bewaring en de
bevoegdheid tot ruiling der effecten, bepaalt het
bedrag, waarmede hunne beurswaarde het bedrag der
zekerheid te boven moet gaan en stelt de regelen
vast, volgens welke bij daling van die waarde aanvulling
van het onderpand kan worden gevorderd.
De besluiten van den Raad, in dit artikel bedoeld,
worden aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten
onderworpen".
Aangezien de boekhouder ter verpanding heeft
aangeboden de ons voldoend solide voorkomende
fondsen, zooals zij hieronder in het ontwerp-besluit
zijn vermeld en waarvan de koers bij de laatste notee
ring was als volgti1/2 °/o pandbrieven der Centrale
Hypotheekbank 100 4 °/0 pandbrieven der Alge
meene Hypotheekbank 973/4 hebben wij de eerü
voor te stellen met de aangeboden zekerheid genoegen
te nemen en alzoo vast te stellen het navolgend in
ontwerp overgelegd besluit.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden
overwegende, dat door Burgemeester en Wethou
ders, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 10 der
verordening op het beheer der gemeentelijke gas
fabriek, aan den boekhouder dier fabriek is toegestaan
zakelijke zekerheid te stellen
dat door dien boekhouder is verzocht tot zekerheid
der bij gemeld artikel 10 genoemde som ad/3000.—
als waarborgsom te mogen deponeeren 4x/2 pand
brieven der Centrale Hypotheekbank tot een nominaal
bedrag van 2500.en 4 °/0 pandbrieven der Alge
meene Hypotheekbank tot een nominaal bedrag van
1000.-
gelet op het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, alsmede op artikel 7 der gemeente-borg
tochtenwet
besluit
goed te vinden, dat door den boekhouder der
gemeentelijke gasfabriek als onderpand voor de door
hem te stellen zekerheid ad ƒ3000.worden gegeven
4ya pandbrieven der Centrale Hypotheekbank tot
een nominaal bedrag van 2500.en 4 °/0 pandbrieven
der Algemeene Hypotheekbank tot een nominaal
bedrag van 100Ö.onder bepaling dat bedoelde
pandbrieven ten name van de gemeente Leeuwarden
in open bewaargeving worden geplaatst bij de
Nederlandsche Bank en er zorg voor worde gedragen,
dat, indien de reëele waarde dier pandbrieven daalt
beneden eene som van 15 °/0 boven de zekerheids
stelling ad 3000.aanvulling tot dat bedrag ge
schiede door bijplaatsing als onderpand, hetzij van
certificaten van inschrijving op een der Grootboeken
van de Nationale Schuld, hetzij van andere effecten
onder goedkeuring van den Gemeenteraad en van
Gedeputeerde Staten, terwijl de ruiling van de ge
noemde effecten steeds zal kunnen geschieden, hetzij
tegen certificaten van inschrijving op de Grootboeken
der Nationale Schuld, hetzij togen andere effecten,
deze laatste eveneens onder goedkeuring van den
Gemeenteraad en van Gedeputeerde Staten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10. Nader voorstel van Burgemeester en Wethouders
inzake het verleenen van concessie aan de Nederlandsche
Tramweg-Maatschappij voor den aanleg en de exploitatie
van een stoomtramweg
a. van het station van den Staatsspoorweg in directe
verbinding met de tramlijn DrachtenVeenwouden,
onder toekenning van een renteloos voorschot van
f 40,000.—
b. van het station van den Staatsspoorweg tot den
Harlinger straatweg, zulks met intrekking van de
raadsbesluiten van 7 September 1897 en 9 Juli
1898 (bijlagen nos. 28 van 1909 en 24 van 1910).
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. 307
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beekhuis is overtuigd dat vele raadsleden,
ovenals hij onder denin druk zullen zijn van de, hij zou
haast zeggen vernederende bejegening, die de Raad
van Leeuwarden heeft moeten ondervinden. Het
vertrouwen in den ernst waarmede de leden hun stem
in dezen hebben uitgebracht, schijnt bij de Regeering
en het Trambestuur niet groot te zijn. Indien ooit
een besluit is genomen met groote eenstemmigheid
na ernstig wikken en wegen, is het dat van 10 No
vember 1909, waarbij aan de Nederlandsche Tramweg
maatschappij een renteloos voorschot van ƒ40,000.
werd toegekend, onder de uitdrukkelijke voorwaarde,
dat er eene halte zou komen aan de herberg „de
Bleek".
Spreker brengt in herinnering, dat het 2e lid zijner
motie, waarin het groote belang van die halte was
uitgesproken, is aangenomen met 19 tegen 3 stemmen,
het derde lid daarentegen met 14 tegen 8. Vanwaar
dit verschil in stemmenaantal Dit vindt zijn oorzaak
hierin, dat zoowel door andere leden als door spreker
uitdrukkelijk was te kennen gegeven, dat die halte
een stellige voorwaarde, een conditio sine qua non
voor het voorschot was. Omdat dit verschillende
leden te sterk was, zijn er vijf afgevallen. De heer
Burger, die op 10 November de laatste spreker was,
sprak dit uit in de woorden
„de heer Burger zal na de mededeeling van den
„heer Beekhuis, dat de halte „de Bleek" eene uit
drukkelijke voorwaarde is voor het verleenen der
„concessie, tegen de motie stemmen".
Klaarblijkelijk hebben nog vier andere voorstanders
van de halte „de Bleek" met mr. Burger geoordeeld,
dat het voorschot daarvan niet afhankelijk mocht
worden gesteld, doch de 14 overigen waren van oordeel,
dat de halte als voorwaarde moest worden aangemerkt.
In de vergadering van 19 en 20 April, toen de
richting Spanjaardslaan werd uitgeschakeld, kwam
dit nog veel sterker uit.
Niet alleen bleek toen, dat nu ook de Wethouders,
die de eenige tegenstemmers tegen het 2e lid der
motie waren geweest, voorstanders van de halte waren
geworden (zie wat door den heer Schoondermark is
gezegd op pag. 70: „het standpunt van de wethouders
is echter in zooverre gewijzigd dat zij nu zullen
stemmen vóór eene halte bij „de Bleek"), wat door
den heer Komter is bevestigd, die zeide (zie pag.
72) „door den heer Schoondermark is dan ook reeds
medegedeeld dat Burgemeester en Wethouders zullen
meegaan met een voorstel om de lijn te laten loopen
van de Poppebrug naar „de Bleek", maar de heer
Oosterhoff wijst er ook nog op, dat„in de vorige
vergadering de wensch van een halte „de Bleek" zoo
sterk is uitgesproken, dat de heer Burger en hij
had er kunnen bijvoegenen nog vier anderen
in het woord „mits" van de motie aanleiding vond
om tegen te stemmen en hij vervolgt„dat Burge
meester en Wethouders den wensch van den Raad
eerbiedigende, zich daartegen dan ook niet meer zullen
verzetten" (pag. 74).
De heer Burger, die aanvankelijk vreesde, dat de
kans op de richting BleekPoppeweg vrijwel afge
sneden was door den laatsten brief van den Directeur
der Nederlandsche Tramweg-Maatschappij (pag. 70)
zegt later (pag. 75) „door de pertinente verklaring
der wethouders te zijn bekeerd. Hij heeft daaruit
vernomen, dat ook Burgemeester en Wethouders de
halte aan „de Bleek" als eerste voorwaarde stellen."
Doch niet alleen de heer Burger en de drie wet
houders, ook de andere tegenstemmers van sprekers
motie, de heeren Hartelust, Beucker Andreae en Baart
de la Faille hebben, blijkens het door hen in de April-
vergadering gesprokene, ruiterlijk de gestelde voor
waarden als eene voldongen zaak aanvaard en met geen
enkel woord getracht daartegen te reageeren.
Spreker heeft dit alles in herinnering gebracht om
te doen uitkomen, dat misschien zelden onze Raacl
zóó positief, zoo beivust eene beslissing heeft genomen
als in deze zaak is geschied.
En welke houding wordt nu tegen dien zeldzaam
vast aaneengesloten Raad aangenomen door de Regee
ring en de Tramwegmaatschappij
De Minister acht de halte Bleek niet voor goed
keuring vatbaar met het oog op de belangen van
het doorgaand verkeer. Tegen deze zienswijze zou
stellig wel het een en ander zijn in te brengen. De
opmerking zal vrij zeker geen betrekking hebben op
goederen die niet voor Leeuwarden, doch voor verder
gelegen plaatsen zijn bestemd. Of goederen 10 minuten
langer of korter onderweg zijn zal wel van weinig
belang zijn. Zij slaat dus alleen op personen.
Spreker is van oordeel dat het zeker weinig betoog
behoeft, dat iemand die haast heeft, stellig niet met
de tram zal reizen. Wij hebben te doen met een
tram en niet met eene sneltrein, waarbij het verlies
van een enkele minuut groote ongemakken en schade
kan veroorzaken. En wie zal er nu in de tram gaan
zitten die verder dan Leeuwarden moet? Vooreerst
zullen de menschen die uit Drachten naar Holland
gaan stellig over Heerenveen en niet over Leeuwarden
reizen en wie over zee wil, die doet bepaald ver
standiger in Hardegarijp den trein te nemen, die op
alle treinen naar Stavoren aansluit en waarin door
gaande rijtuigen loopen. Hebben wij niet een sprekend
voorbeeld aan de tram die van de richting Marssum
naar onze stad gaat Stapt niet bijna ieder uit bij
het tramstation en is het geen zeldzaamheid dat men
een passagier ziet zitten in de tram die van dat
station naar dat van de Staatsspoor doorrijdt
Spreker is dan ook van oordeel dat het lang niet
onmogelijk is dat de Minister, indien hij zijne meening
over doorgaand verkeer had getoetst aan de plaat
selijke toestanden in Leeuwarden, hij dan over de
enkele minuten vertraging misschien niet zoo zou
hebben getobd.
Hoe men echter ook over deze eischen van het
doorgaand verkeer moge denken, teekenend voor het
weinige respect dat deze bewindsman voor den zoo
uitdrukkelijk uitgesproken wil van onzen Raad heeft
is wel, dat Zijne Excellentie niet met Burgemeester
en Wethouders van gedachten heeft gewisseld. Zijn
kennis omtrent een en ander ontleent hij aan mede-
deelingen van de Tramweg-Maatschappij. Elke waar
borg, dat deze onpartijdig zijn verstrekt, ontbreekt
ons ten eenenmale. Spreker meent dan ook dat tegen
eene dergelijke bejegening van den Raad onzer ge
meente een woord van protest moet worden gericht.
Omtrent de houding der Tramwegmaatschappij zal
spreker kort zijn. Daarover is vroeger reeds zooveel
gezegd, dat spreker het zwijgen er verder over kan
bewaren. Die maatschappij zegt maarik wil het
zus en zoo en wanneer het gemeentebestuur voor
waarden wil stellen voor het te verstrekken voorschot,
dan worden die met een afwerend gebaar uit den
weg geruimd op grond van onoverkomelijke bezwaren,
zonder dat het noodig wordt geoordeeld den Raad
die bezwaren te doen kennen of er zelfs maar met
Burgemeester en Wethouders over te spreken. Ook
hier treft het gebrek aan respect voor den Raad,
dat uit die houding spreekt. Moet de Raad zich nu
niet als één man verzetten tegen een dergelijke be
handeling? Moeten niet thans ook de 8 tegenstemmers
der motie hun stem verheffen tegen zulk eene houding
jegens een met ernst genomen raadsbesluit
Wat spreker het meest spijt, is dat hij ook zijn
leedwezen moet uitspreken over de houding van
Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter, die altijd de fierheid in persoon is,