30S Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. waarom de raadsleden hem steeds bewonderen, die geen gelegenheid laat voorbijgaan om er den Raad op te wijzen dat zijne hoogheid niet gedoogt dit te doen of dat te laten, die meer dan eens heeft ge toond de besluiten van den Raad met hart en ziel te handhaven en die tegen aanvallen van buiten te ver dedigen, ook al waren zij tegen zijn inzicht genomen, hij laat ons thans in den steek. Hadden Burgemeester en Wethouders niet reeds lang moeten zorgen dat zoowel de Minister als het Trambestuur er diep van werden doordrongen, dat het besluit van den Raad met ernst was genomen In stede daarvan hebben zij gewacht en gewacht totdat het de Tramweg- Maatschappij zou behagen met voorstellen te komen, zonder acht te slaan op het met algemeene stemmen in den Raad aangenomen eerste deel der motie, waarin stond uitgedrukt dat het gewenscht is dat de tramlijn zoo spoedig mogelijk zal tot stand komen. In plaats van, zooals het laatste lid der motie bedoelde, te trachten met de maatschappij tot over eenstemming te komen omtrent eene route, hebben zij zich gehaast te bewerken dat eene route, door de Maatschappij gewenscht, uitgeschakeld werd. Zij gedoogden bovendien dat de Regeering eenzijdig werd ingelicht en op grond van die inlichtingen den Raad mededeelt, dat aan zijn wenschen niet kan worden voldaan. Wat staat nu den Raad te doen? Natuurlijk moet de voorwaarde, aan het verleenen van voorschot ver bonden, gehandhaafd blijven. Dat staat bij spreker zoo vast als een muur. De Raad heeft zich in deze en ondubbelzinnig en met een te groote eenstemmig heid uitgesproken om die waardeloos te laten, zonder de overtuiging te hebben gekregen dat zij inderdaad niet kan worden gehandhaafd. Die overtuiging nu kan de Raad niet hebben gekregen door de verklaring van een eenzijdig ingelicht Minister. Allerminst kan spreker dus meegaan met wat Bur gemeester en Wethouders in bijlage 24 schrijven „dat in deze omstandigheden de in de motie ver vatte uitnoodiging als vervallen moet worden be schouwd". Spreker is van oordeel dat die uitnoodiging in haar volle kracht blijft bestaan. Alsnog moet worden ge daan wat tot dusverre is verzuimd n.l. dit, dat er getracht moet worden in samenwerking met de Tramweg-Maatschappij eene route te vinden die ook den Minister bevredigt, maar waarin in elk geval eene halte aan de Bleek is opgenomen. Spreker zal dan straks eene motie indienen, waarin dat staat uitgedrukt. Alleen wil hij afwachten welke houding Burgemeester en Wethouders zullen aannemen of hij n.l. de uitnoodiging andermaal zal richten tot Burgemeester en Wethouders, dan wel of hij zal voorstellen eene raadscommissie te benoemen om met de Tramweg-Maatschappij en met den Minister in ovorleg te treden. Het komt spreker voor dat het geheel overbodig is thans nog weer te spreken over het belang dat Leeuwarden heeft bij eene route, waarin een halte bij de Bleek is opgenomen. Dit punt kan als afgedaan worden beschouwd, omdat in de vorige vergaderingen alle raadsleden dat belang hebben erkend. Het zou al te dwaas zijn dat een der leden dat belang thans niet meer zou erkennen. Ook acht spreker het niet raadzaam thans de een of andere route te veel op den voorgrond te brengen. Immers, wat spreker reeds in November 1909 blijkens zijne motie heeft gewild, wil hij nog, n.l. dat er overleg met de Tramwegdirectie en thans ook met den Minister zal worden gepleegd omtrent de beste route. Wanneer Burgemeester en Wethouders zulks om de de een of andere reden liever niet willen doen, dan zal dit spreker zeer spijten, maar dan zou eene Commissie ad hoe daarmede moeten worden belast. Spreker herhaalt dat de Raad moet vasthouden aan het besluit van November 1909. De heer Besuijen kan zich met veel wat door den heer Beekhuis is gezegd vereenigen. Spreker heeft niet het genoegen gehad het drama van de tram persoonlijk bij te wonen. Op de gewichtige data 910 November 1909, 1920 April 1910 was spreker om gezondheidsredenen verplicht in Putten te zijn en hij kon dus niet aan de beraadslagingen deelnemen. De Raad kan zich echter overtuigd houden dat spreker met de meeste belangstelling de zaken van verre heeft gadegeslagen en dat hij ten zeerste betreurt dat zijne ongesteldheid hem uit de vergadering van den 19en April heeft gehouden. Wanneer hij tegenwoordig ware geweest zouden de stemmen niet hebben gestaakt, de heer Burger zou niet in de gelegenheid zijn geweest een draai te nemen en in voltallige vergadering zou de richting Spanjaardslaan niet zijn uitgeschakeld. Het was echter force-majeure en thans is het een prikkel om zich met de meeste kracht te stellen naast de ver dedigers van de halte „de Bleek". Iemand die buiten de zaak staat zal zich afvragen moet de motie-Beekhuis dan nog worden verdedigd Dit is toch een afgedane zaak en spreker kan zich niet denken dat er nog leden zijn die er over denken te deserteeren en van vóór- tegenstanders zullen worden. Met 14 tegen 8 stemmen werd de motie aangenomen, terwijl de voorstemmers waren de heeren: Fransen, de Jong, Lautenbach, Wilhelmij, Feitz, J. Koopmans, van Messel, Berghuis, G. W. Koopmans, Zandstra, Feddema, Beekhuis, Tijsma en Haverschmidt. Bovendien, de motie bevatte niets auders dan reeds was opgenomen in de concessievoorwaarden van 1897'98 en dat altijd als vaststaand heeft gegolden. Daarom moet, zooals spreker reeds heeft gezegd, een buitenstander zich ten zeerste verwonderen dat de motie-Beekhuis nog verdediging noodig heeft. Ondanks dat alles zijn er thans vier aanvallers, die samenrotten om de gevolgen van de motie- Beekhuis te keeren. Dit zijnBurgemeester en Wethouders, de Kamer van Koophandel, voor zoover die meetelt, de Directeur der Nederlandsche Tramweg- Maatschappij en de Minister van Waterstaat. Burge meester en Wethouders zijn feitelijk de schuld van alles wat er is voorgevallen. Zij toch zijn de eersten geweest, die de tramdirectie in den mond hebben gegeven om bezwaren te maken. Zij erkennen dit in bijlage 12 van 1908, waar zij zeggen dat zij eenige geneigdheid hebben betoond de voorwaarde halte Bleek te doen vervallen. Dit is het begin geweest. Daarop is de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij bezwaren gaan maken, de Kamer van Koophandel is met een advies op het tapijt verschenen en als laatste aanvaller komt nu nog minister Regout daarbij. Men zal zich daarom afvragen of het besluit van 910 November niet is genomen na rijp beraad, waarmede het wenschelijk en noodzakelijk is dat dergelijke besluiten worden genomen. Spreker heeft de handelingen nog eens nagegaan en het bleek hem dat 12 volle pagina's aan deze zaak waren gewijd. Geen onderwerp, of het moest zijn de kwestie van het abattoir, heeft na zoo'n ampele discussie tot een besluit geleid. De motie is ook niet in overijling aangenomen, want er is nog een nacht van beraad voor de stemming geweest. Waar men nu nog zooeven den burgemeester voor burgemeester en wethouders hoort spreken over de heiligheid van de beslissingen van den Raad is het toch vreemd dat Burgemeester en Wethouders nog pogingen aanwenden om de beslissing van 9-10 No vember ongedaan te maken. Waar deze beslissing is genomen na zulk een ampele discussie en kalm beraad moeten er wel zeer ernstige redenen bestaan Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. 309 en heel degelijke argumenten die in 1909 niet overwogen zijn worden aangevoerd om deze be slissing weer op te eten. Spreker ziet den heer Oosterhoff bevestigend knikken en hoort den heer Hartelust zeggendie zijn er ook. Welnu dan zal de Raad die zeker straks vernemen, wijl spreker ze in de stukken niet heeft kunnen vinden, noch in het adres van de Kamer van Koophandel, noch in den brief van den Minister of het schrijven van den Directeur der Nederlandsche Tramweg-Maatschap pij. Wat het adres van de Kamer van Koophandel aangaat, dat is meer gewichtig door de kwalificaties dan door argumentaties. Het vangt aan met „Het is onze overtuiging dat de door Uw college „voorgestelde richting de eenige wenschelijke en aan bevelenswaardige is." Spreker zou willen zeggen ik feliciteer je met die overtuiging, maar zij laat mij koud. Daarmee toch is geen enkel argument te berde gebracht. Wanneer drie doktoren tegen een patiënt zeggenhet is onze overtuiging, dat je moet worden geopereerd, zou spreker zeggenlaat je opereeren. De Kamer van Koophandel echter heeft niet dat gezag als die doktoren tegenover de patiënt. Het is toch een lichaam waarvan de leden worden gekozen met 2930 stemmen van de 4- 180 kiezers. De betrokkenen interesseeren zich voor de verkiezingen niet eens. Spreker is daarom niet overtuigd van het gewicht der Kamer. Als nu de heeren zeggen dat het hunne overtuiging is dat de door Burgemeester en Wet houders aangegeven richting de eenige aanbevelens waardige is, dan stolt spreker daartegenover de overtuiging van honderden adressanten uit den handel en winkelstand, die voor hem minstens evenveel waarde heeft. In het adres wordt Burgemeester en Wethouders verweten, dat zij uitingen doen die middeneeuwsch en bekrompen zijn. Wanneer zulks in oen adres voorkwam van de Kamer van Arbeid of van een vakvereeniging zouden Burgemeester en Wethouders of de heer Feddema zeggen dat komt van de weinige civilisatie van die menschen, zij kunnen wel schelden maar niet argumenteeren. Spreker wenscht daarom Burgemeester en Wethouders in bescherming te nemen tegenover hun eigen vrienden. Hij hoort den heer Hartelust zeggen dat staat niet in het adres. Spreker zal bewijzen dat het wel zoo is. De Kamer van Koophandel heeft een bok geschoten en zonder jacht- acte. Zij heeft de gewraakte uiting bedoeld aan het adres van Jelloma c.s., omdat die zeggen desnoods geen voorschot, hetgeen zou beteekenen geen tram, maar de Kamer vergat dat Burgemeester en Wet houders in 1908 (zie bijl. 12) een dergelijk voorstel hebben gedaan, om n.l. afwijzend te beschikken op het verzoek van de Nederlandsche Tramweg-Maat schappij om 40,000.renteloos voorschot te mogen ontvangen. Ilet is dezelfde uiting als die welke voorkomt in het adres Jellema c.s. Spreker vindt nu de uitdrukking van de Kamer van Koophandel verkeerd aan beide adressen en daarom neemt hij hier Burgemeester en Wethouders in bescherming. Er is echter een nieuw argument aangevoerd, nl. dit „Verkeersmiddelen behooren reizigers en goederen „zoo spoedig mogelijk naar het midden der stad te „brengen en dit doel wordt alleen bereikt als plaats „van aankomst en vertrek het spoorwegstation is." Deze uitdrukking is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Eerst zou men den indruk kunnen krijgen dat het spoorwegstation in het midden der stad ligt, terwijl het aan de Zuidelijke grens ligt. Wanneer het nu de bedoeling is van de Kamer van Koophandel dat het station het stadsmiddelpunt is, dan heeft zij een nieuw middelpunt ontdekt, dat gedoopt moet worden een excentrisch of uitmiddelpuntig middelpunt of te wel een mispunt. Het is echter mogelijk dat de bedoeling deze is als men aan het station is, kan men gemakkelijk in het midden der stad komen. In den tijd toen spreker nog wiskunde leerde, is hem verteld van raaklijnen aan een cirkel. Die raak lijnen nu hebben raakpunten, en deze leggen allen evenver van het middelpunt en de afstand is de lengte van de straal. Wanneer de Kamer nu ook van deze wetenschap was doordrongen zou zij weten dat „de Bleek" even- ver van het middelpunt het Stadhuis of de Wortelhaven verwijderd is als het station. Spreker wil niet onparlementair worden, anders zou hij zeggen, het adres van de Kamer van Koophandel is een prullig ding en hij zou aanraden het op een andere kamer te deponeeren. Evenmin zijn argumenten tegen de motie-Beekhuis te vinden in de brieven van den Directeur en den Minister. Deze munten uit door beknoptheid want er wordt eenvoudig gezegdwij willen niet. Er is hier nu wel een ernstige waarschuwing noodig aan den Raad om te zorgen voor de handhaving van zijn waardigheid, macht en invloed. Spreker heeft hooren zeggen ja, als de Minister het niet wil moeten wij ons buigen. Een lid van den Raad, die er zoo over denkt, deed beter met te bedanken. Het zou dan eenvoudiger zijn te zeggende Minister moet ons maar schrijven hoe het moet, hoe de lijn moet loopen en hoeveel Jan Salie te Leeuwarden moet betalen. Dan behoeven wij geen raadsvergaderingen meer te houden en behoefde mr. Burger niet drie uren zijn sigaar te missen. De heer van Nierop is rijk en dat beteekent in onze maatschappij machtig. Hij heeft de Friesche Staten zoover weten te krijgen, dat zij hebben besloten zooals hij dat wenschte. Nu is de beurt aan den Leeuwarder Raad. Hier zegt de heer van Nierop ik wil de lijn zoo en wil zooveel subsidie. Wanneer de gemeente zich zelf niet weet te zijn, loopt zij kans om te worden aangezien voor een quantité négligeable taillable et corvéable a merci. Bij de kwestie der electrische centrale gingen heeren Gedeputeerden op onze zetels zitteD, toen zij beslisten over de vraag of de centrale noodig was. Gelukkig is die zaak ten goede gekeerd. Nu gaan de Minister en de heer van Nierop op 's Raads plaats zitten en zeggenzoo moet de lijn loopen en dan geeft de gemeente zooveel subsidie. Er bestaat nog zoo iets als gemeentelijke autonomie, in de Grondwet behoorlijk gewaarborgd. Zeker is er iets voor te zeggen om eene beslissing te herzien wanneer kan worden aangetoond, dat die niet is genomen na rijp beraad. Het zou een reden zijn om terug te komen op de motie-Beekhuis als werd aan getoond dat deze in overijling was aangenomen. Wanneer zulks echter niet wordt aangetoond en geen nieuwe argumenten worden aangevoerd, welke men in 1909 niet kende, kan de Raad er niet op terugkomen daar zulks ernstige schade zal doen aan zijn macht en invloed. Sprekers eerste conclusie is Er is geen reden voor den Raad om zijn besluit van 9/10 November 1910 op te eten. Wat nu de rechten van de Noord-Leeuwarders, Schieringers zal spreker ze noemen in tegenstelling met de Vetkoopers van Wirdumerdijk en Nieuwestad betreft, de Kamer van Koophandel zegt daarvan „zij verdedigen een standpunt, dat blijk geeft van „particularistische gevoelens en een te billijken „egoïsme". Tot de Kamer van Koophandel, wier leden allen tot de Vetkoopers behooren, zou spreker kunnen zeggengij doet datzelfde zonder een te billijken egoïsme. Zijn de argumenten van de Schie ringers minder omdat zij ze zelf voorbrengen Neen immers, zij moeten wel, omdat hunne stadgenooten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 5