312 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. den Beekhuis eens, dat diens motie moot worden gehandhaafd. Spreker zal het algemeen belang van hetgeen in die motie is belichaamd, niet nader ver dedigen, want dat is al genoeg besproken. Hij spreekt den wensch uit dat de Baad niet zal knibbelje voor de tram. De heer J. Koopmans zal kort zijn. Hij kan zich aansluiten bij het gesprokene van den heer Beekhuis en deels ook, wat het zakelijke betreft, bij hetgeen de heer Besuijen heeft gezegd. Op één punt hiervan wil spreker wijzen en den nadruk leggen, n.l. hierop, dat men goed zal doen het verkeer en vooral het goederenvervoer niet te centraliseeren. Tot op zekere hoogte zou dit kunnen, doch het is een algemeene eisch voor verkeersmiddelen, dat men bij te groote ophooping tot decentralisatie moet overgaan, om ver warring en belemmering te voorkomen. Nu meent de Kamer van Koophandel blijkens haar adres, dat niet alleen het tramstation bij de Vrouwen poort de plaats zal zijn waar de goederen tot vervoer worden aangenomen, doch dat zulks ook aan het station van den Staatsspoorweg zal geschieden. Spreker heeft dit in geen ander officieel stuk gelezen en denkt ook dat de Kamer van Koophandel hierin dwaalt. Hot spreekt van zelf dat de Maatschappij van Staatsspoorwegen alle mogelijke faciliteiten zal verleenen waar het de goederen voor doorvoer bestemd betreft, doch dat zij voor de Tramweg-Maatschappij een goederenstation zal inrichten of op hare terreinen toelaten, gelooft spreker niet. En dan zou dit ook nog niet voldoende zijn voor het zeer drukke goederenvervoer dat spreker zich langs deze tramlijn denktvooral wanneer in den winter de vaart gesloten zal zijn, acht hij eene ge legenheid tot het aannemen van goederen aan den kant van de Bleek bepaald noodzakelijk. Dit is van groot gewicht, omdat dan niet alleen ophooping van vervoer door de stad vermindert maar ook het verkeer zich zal ontplooien. Den heer Schoondermark wenscht hij op te merken, dat de heer Beekhuis alleen gesproken heeft over een oponthoud van 10 minuten voor het goederenverkeer en dat dit niet hinderen zou. Op het personenvervoer heeft dit geen betrekking en spreker wenscht, zonder te veel in details te treden, er nog op te wijzen, dat de Tramweg-Maatschappij toch wel afzonderlijke treinen voor de vrachtgoederen zal laten loopen. De heer Hartelust heeft er naar geïnformeerd of er bij het station der Staatsspoorwegen ook gelegenheid zoude worden gegeven voor het lossen en laden der goederen door de tram aangevoerd en naar den toe stand bij de veemarkt. Het is hem gebleken, dat de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij bij de veemarkt eene uitmuntende los- en laadplaats heeft, die zelfs zoo goed is dat de tram veel vee, dat toch ook per Staatspoor kan worden vervoerd, voor Harlingen bestemd, meeneemt. Wat het goederenvervoer betreft is de Staatsspoor bereid aan de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij, even als zulks ook elders reeds geschiedt, alle mogelijke faciliteiten te verleenen. Spreker wil nog een punt aanroeren, n.l. het opont houd bij een halte „de Bleek". Het wordt door den heer Beekhuis op 10 minuten geschat, maar het gaat niet aan met juistheid te zeggen hoeveel tijd daar verloren zal worden. Het is dan ook zeer wel mogelijk, dat het langer wordt dan 10 minuten. De heer Feddenia doet opmerken dat er al zooveel is gesproken, dat het moeilijk is iets nieuws in het debat te brengen. Spreker wil echter een enkele opmerking maken naar aanleiding van hot gesprokene door den heer Hartelust. Die geachte spreker is door informatie tot de wetenschap gekomen dat de Neder landsche Tramweg-Maatschappij bij de veemarkt eene uitstekende los- en laadplaats heeft. Zeker die is er. Ze is echter niet overdekt zoodat de gelegenheid tot het opbergen van goederen geheel ontbreekt. Dat die goede los- en laadplaats er is, doet aan de zaak eene halte „de Bleek" al dan niet, niets af, omdat bij het tot stand komen dier halte, de tram evengoed doorgaat naar het station van de Staatsspoor en van die los- en laadplaats even goed gebruik kan maken. De heer Hartelust, die wel één der vurigste strijders tegen de halte Bleek is, is bang voor St. Nicolaas. Hij zegt dat het nu de tijd is om te nemen wat men kan krijgen en vreest zonder voldoende reden, dat niet-aannemen gelijk staat met niet-krijgen van de lijn. Later zal er, zegt hij, misschien nog wel eens gelegenheid komen om naar de Bleek te komen. Die gelegenheid zal, spreker is er van overtuigd, niet veel meer zijn dan een bokkenwagen en dat is niet wat er noodig is voor wat spreker meent te zijn het algemeen belang der gemeente. Spreker blijft er bij dat men zich moet houden aan het besluit dat er een halte bij „de Bleek" moet komen, welk besluit na ampele discussie en rijp beraad is genomen. Het gaat niet aan te beweren dat er geen tijd meer over is en dat de Raad moet aannemen wat hem wordt aangeboden. Spreker is niet bang dat Groningen vóór Leeuwarden zal gaan. Groningen is toch al bij Leeuwarden vooruit, zoodat een zoo korte spanne tijds geen noemenswaardige achteruitstelling zal veroorzaken. Wanneer men in Drachten is en even ten oosten daarvan, spreker heeft er dezen zomer gewerkt, ver neemt men al spoedig dat het al Groningen is wat de klok slaat. Men weet daar ter nauwernood dat Leeuwarden er is. De heer Beekhuis heeft gezegd dat hij het niet noodig achtte in discussie te treden over de nieuwe richting. Spreker acht het echter van belang de aandacht te vestigen op een goede richting, die zeker ook den heer Hartelust kan bevredigen n.l. Bleek, achter de watergasfabriek en school 6 langs over het Kanaal naar het station. Er moet dan wel is waar een brug komen voor gemeenterekening bij den Poppeweg, maar wij krijgen dan ook een brug over het Kanaal, ter plaatse, waar de heer Baart de la Faille het leggen van een pont heeft bepleit, een brug, waar de gemeente in de toekomst toch niet voor weg kan. Spreker behoort niet tot die menschen die zeggen: als er geen halte „de Bleek" komt, dan maar geen tram, maar wel tot hen die zeggende halte moet er komen en als de Nederlandsche Tramweg- Maatschappij daarvoor meer subsidie moet hebben, welnu, dan moet dat; de dubbeltjeskwestie moet niet te zwaar wegen, althans niet op den voorgrond staan. Tijd is er nog wel en geld, och er wordt zooveel uitgegeven voor verfraaiing, laat men dan hier iets geven in het belang van Noord-Leeuwarden, dat toch ook het belang is van qeheel Leeuwarden. Spreker stelt zich voor, dat als de zaak wordt aan genomen en de halte „de Bleek" als conditio sine qua non wordt gesteld, de geheele kwestie binnen drie maanden is opgelost. Wanneer er aangepakt wordt kan er in korten tijd veel gebeuren. Spreker hoopt dat de Raad zal vasthouden aan de motie- Beekhuis, die hij eenmaal met zoo groote meerderheid heeft aanvaard. Do heer Baart de la Faille kan niet zeggen dat de Raad de goede les der Friezen vergeet, om niet over ijs van één nacht te gaan. Dertien jaren lang houdt deze zaak ons reeds bezig, voel is er over gesproken, zoodat men hier veilig van rijpe overweging kan Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1910. 313 spreken. Er is veel te zeggen voor het door de beide eerste sprekers de heeren Beekhuis en Besuijen ontwikkelde standpunt, dat de Raad respect moet hebben voor eens genomen besluiten. Spreker is dat met hen eens maar hij weet ook dat degene, die dit standpunt voorstaat, de mooie rol speelt en het oor van zijn gehoor heeft. Er bestaat echter ook een ander standpunt n.l. ditloop niet met het hoofd tegen den muur, hetwelk beteekent dat men, als men niet kan krijgen wat men wenscht, neemt wat te bereiken is. Alles wat spreker tot nu toe heeft gehoord is eene repetitie van hetgeen ook in de vorige vergaderingen reeds is uitgesproken. Ook spreker heeft het denkbeeld van een halte bij de Bleek toegelachen en hij is daar van harte voor geweest. Spreker kan echter het optimistisch stand punt van sommige leden, die zeggen blijf maar aan houden dan komt het wel in orde, niet deelen. Het standpunt van Burgemeester en Wethouders is een weloverwogen standpunt, dat respect verdient. De Raad behartigt de belangen der gemeente en mag dat in de eerste plaats verwachten van Burgemeester en Wethouders. Dat zij zulks doen blijkt wel uit de eenstemmigheid waarmee zij zeggen heeren, be denkt je wel en neem aan wat te krijgen is. De heer Hartelust heeft er op gewezen dat het te laat is als de verbinding van Drachten met Groningen klaar is. Dit is een gevaar en nu mag men het be treuren dat 's Raads wenschen niet kunnen worden vervuld, er over doleeren en den Minister van Water staat verwijten dat hij de belangen van Leeuwarden niet in het oog houdt, de Nederlandsche Tramweg- Maatschappij, dat zij koppig is, het is een daad van wijs beleid te nemen wat wordt aangeboden. Er zijn toch ook menschen die zeggen het is van belang voor Leeuwarden dat do tram verbinding met den zuid-oosthoek van Friesland spoedig in orde komt. In de eerste plaats zijn dat Burgemeester en Wet houders en de Kamer van Koophandel, wier leden geen kwajongens zijn, die een oordeel als door den heer Besuijen is uitgesproken, niet verdienen. Spreker schaart zich aan de zijde van Burgemeester en Wethouders. De tram moet er zoo spoedig mogelijk komen en het zou zeer nadeelig zijn voor de gemeente als deze gelegenheid nu niet werd aan gegrepen. Ook spreker is van oordeel dat mettertijd aan de wenschen der Hoeksterpoorters zal worden tegemoet komen. Zij zullen wel een middel vinden om aansluiting met de tram te krijgen. Laat de Raad nu nemen wat te krijgen is. De heer HaV8rschmidt weet bij ervaring dat de omtrek-Hoeksterpoort geheel van karakter is veran derd. De waarde der perceelen is verminderd en sommige zaken zijn verplaatst. Toch heerscht er nog heel wat bedrijvigheid en is er heel wat vertier, dank zij de stoombooten, beurtschepen en karren, de laatsten in zoo grooten getale, dat de bewoners er over klagen en de weg wordt versperd. Zooals duidelijk wordt aangetoond in het advies van de Kamer van Koophandel, waaraan spreker meer waarde hecht dan de heer Besuijen, zal dat verkeer niet worden aangetast door de tram. Spreker was indertijd voorstander van het voorstel- Beekhuis betreffende do halte-Bleek, maar de zaak verkeert thans in een heel ander stadium er is een nieuw feit dat alle beschouwing over vroegere stem mingen zonder waarde maakt. We staan namelijk voor de keuze geen tram of een tram zonder halte-Bleek. Wat hierover in de stukken staat, is zoo pertinent mogelijk. Voor den Minister is het een afgedane zaakdeze heeft zelfs niet willen confereeren met comitéleden, met de begrootingsdrukte als excuus. Als raadslid acht spreker zich niet verantwoord de tram, waarmee we 13 jaar bezig zijn, den dood steek te geven, en daarmee tevens een slechten dienst te bewijzen aan zijne gemeente. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders krijgt derhalve zijn stem. De heer Zandstra was niet van plan iets over deze zaak te zeggen. Hij schaart zich aan de zijde van de heeren Beekhuis en Besuijen. Ofschoon de Minis ter zich zeer beslist uitdrukt, acht spreker het niet onmogelijk dat hij nog tot andere gedachten is te brengen. Hij is toch niet voorgelicht door Burge meester en Wethouders, maar alleen door de Neder landsche Tramweg-Maatschappij. Spreker wil zich dan ook niet neerleggen bij dat schrijven van den Minister, maar wil trachten te redden wat te redden valt. De heer Wilhelmij neemt geheel hetzelfde standpunt in als de vorige keer. Hij zal stemmen vóór de halte bij „de Bleek". De Kamer van Koophandel zegt in haar schrijven „het is haar niet duidelijk dat er aan een station bij „de Bleek" behoefte bestaat". Dat is echter niet de bedoeling van adressanten. Zij vragen geen station, alleen een halte, desnoods een gebouwtje van hout, waar de goederen geborgen kunnen worden en de reizigers kunnen uitstappen. De Nederlandsche Tram weg-Maatschappij behoeft daarvoor niet veel geld te besteden. Herhaaldelijk wordt er op gewezen dat de raadsleden moeten opkomen voor het algemeen be lang. Spreker is het met die bewering volkomen eens, maar wijst er op dat de voorstanders van „halte Bleek" zulks juist doen. Zij zeggen tochwij willen niet alles aan eene zijde van de stad brengen, maar zullen zorgen dat ook een andere kant eens iets krijgt. Zulks kunnen zij gerust in het algemeen be lang doen. Spreker zal tegen het voorstel van Bur gemeester en Wethouders stemmen. De heer Beekhuis wijst er op dat men, als men de verschillende sprekers vóór en tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders hoort, de over tuiging krijgt dat ook zij, die vóór dat voorstel zullen stemmen, zulks contre coeur doen. De heer Baart de la Faille heeft op welsprekende wijze gezegd dat de Raad respect behoort te hebben voor eens genomen besluiten, maar liij voegt er bij, dat de Raad met het hoofd tegen den muur loopt als hij zich houdt aan het besluit van November 1909. Dat raadslid heeft precies uitgedrukt wat de andere voorstanders van het voorstel ook hebben gezegd, n.l. dit„men is bang". Argumenten echter zijn er niet aangevoerd tegen die van spreker. Men zegt eenvoudigde Minister heeft dat ge schreven, dus moet men er zich maar bij neerleggen. Spreker acht den Minister veel hooger dan die sprekers. Wanneer men bij Zijne Excellentie met argumenten aankomt en wanneer men hem zou kunnen overtuigen dat bepaaldelijk voor Leeuwarden en voor deze tramlijn het doorgaand verkeer niet van zoo heel veel beteekenis is, dan acht hij den Minister veel te hoog staand dan dat hij niet zou willen zwichten voor argumenten die ontleend zijn aan bijzondere plaatselijke toestanden, die hem uit den aard der zaak niet zoo goed bekend kunnen zijn als aan de te Leeuwarden wonende raadsleden. Spreker heeft ook nog geen argumenten gehoord ter verdediging van het voorstel van Burgemeester meester en Wethouders. Namens Burgemeester en Wethouders heeft slechts één Wethouder gesproken, zoodat spreker vreest dat men niet kan hopen dat er medewerking van dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 7