122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juni 1911.
wanneer de tram loopt tot de Tijnje, het terrein, al
is het dan ook over een stukje particulier spoor, ge
makkelijk met de tram te bereiken is. Het komt spreker
voor, dat de terreinkwestie voor beslissing rijp is en
behandeld kan worden.
De heer Burger meent, dat de zaak niet behandeld
kan worden. In de vorige vergadering is den heer
J. Koopmans uitdrukkelijk gezegd dat deze zijne
beschouwingen moest laten rusten tot later. Waar
nu de heer J. Koopmans niet aanwezig is en niet
weten kon dat de zaak zou worden behandeld, komt
het spreker voor dat de kwestie niet mag worden
behandeld.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 8 tegen 7 stemmen wordt besloten de kwestie
van het terrein niet in behandeling te nemen.
Vóór stemmen de heerenFransen, Oosterhoff,
Schoondermark, Tijsma, Komter, Baart de la Faille
en Haverschmidt.
Tegen de heerenZandstra, Beucker Andreae,
Berghuis, Beekhuis, Burger, van Messel, Lautenbach
en G. W. Koopmans.
8. Nader voorstel van Burgemeester en Wethouders,
in verhand met het raadsbesluit van 9 Mei 11., tot vast
stelling van een verordening voor het scheidsgerecht, met
de daarbij ingezonden motie van orde en de daarop
ingediende amendementen (bijlagen nos. 15, 17 en 18).
De Voorzitter deelt mede dat het amendement-Burger
om de oude lezing van het woord werkliedenreglement
te herstellen is overgenomen, dat de amendementen,
vervat in bijlage ld, vervallen zijn en dat de motie
van de heeren Burger, Berghuis en de Jong met het
voorstel in behandeling komt. Verder deelt spreker
mede, dat de heer Zandstra de amendementen van
den heer Besuijen, die afwezig is tengevolge van
ongesteldheid, heeft overgenomen.
Spreker opent de algemeene beraadslagingen.
De heer G. W. Koopmans zegt dat, als er iemand
is die verklaart, dat er aan den Raad van Leeuwarden
niet veel houvast is, hij zulks kan verdedigen door
te wijzen op het voorstel dat voor ons ligt. Vijf,
zes jaar geleden is door den heer Lautenbach en
spreker voorgesteld een permanent scheidsgerecht in
te stellen met benoeming van twee der scheidsrechters
door de werklieden. De Raad heeft dit voorstel in
eene vorige vergadering met groote meerderheid ter
zijde gesteld. Hij wilde dit dus niet. In dezelfde
vergadering, toen het voorstel om een permanent
scheidsgerecht te hebben, gedaan werd door de heeren
Feddema en J. Koopmans, werd zulks met eene groote
meerderheid aangenomen. Dit was toch hetzelfde wat
de heer Lautenbach en spreker hadden voorgesteld.
Het 2e deel van dat voorstel echter, waarvan de
bedoeling was dat de werklieden geen scheidsrechters
zouden kiezen, werd verworpen. Daardoor verkreeg
men hetzelfde als het voorstel van 1905. Het zal
spreker dan ook verwonderen wat er nu wel van
terecht zal komen. Hoe het wordt, komt er minder
op aan, als het scheidsgerecht er maar komt en dit
zal wel gebeuren. Gezien dat alles, blijkt, dat er
aan den Raad geen houvast is.
Spreker wil dit nog zoggen dat hij de verschillende
ideeën, neergelegd in de amendementen van den heer
Besuijen, kan steunen. En dit is toch zeker geen
wonder, want in het voorstel van 1905 kwamen die
denkbeelden ook reeds grootendeels voor. Spreker
hoopt dat straks de Raad zal kunnen zeggen tevreden
te zijn. Hij zou alleen gaarne weten of ook nog in
behandeling komt dat gedeelte van het adres der
werklieden, waarin wordt gevraagd de loonsvorhooging
te doen ingaan op 1 Januari 1911.
Ds Voorzitter wijst er den heer Koopmans op dat
dit adres bij de mededeelingen voor kennisgeving is
aangenomen.
De heer G. W. Koopmans bedoelt het adres, dat in
de vorige vergadering is voorgelezen en waarin ook
werd gevraagd om het werkliedenreglement, wat de
loonregeling betreft, terugwerkende kracht te ver-
leenen tot 1 Januari 1911.
De Voorzitter antwoordt dat dit adres bij de stukken
is gevoegd.
De heer G. W. Koopmans vraagt of hij dit adres
straks nog mag bespreken.
De Voorzitter beantwoordt deze vraag bevestigend.
De heer Oosterhoff (wethouder) wijst er op dat de
heer G. W. Koopmans een uitval heeft gedaan tegen
den Raad. Spreker is nu wel niet de eerst aange
wezene om den Raad in bescherming te nemen, maar
hij wil daarop toch een enkel woord antwoorden. De
heer G. W. Koopmans heeft gezegd, dat er aan den
Raad geen touw is vast te knoopen. Spreker is echter
van meening dat dit in meerdere mate het geval is
met de redeneering van genoemden heer zeiven. De
heer Koopmans toch heeft gezegd mee te kunnen
gaan met de amendementen van den heer Besuijen,
omdat daarin hetzelfde voorkomt als in het voorstel
van 1905. Dat lijkt er evenwel niets op.
Het voorstel van 1905 toch wilde een scheidsge
recht voor één jaar, de heer Besuijen voor drie jaren, het
voorstel-Koopmans c. s. alleen beroep bij straf en
ontslag, de heer Besuijen wil zulks in veel meer ge
vallen. Deze wil ook de besturen der organisaties
bij de stemming toelaten, wat de heer G. W. Koop
mans niet voorstelt. Een en ander maakt, dat spreker
van de heele tirade van den heer Koopmans niets
begrijpt. Deze moet na lezing der amondementen
zeker van gevoelen zijn veranderd.
De heer G. W. Koopmans kan aan de redeneering
van den heer Oosterhoff geen touw vastknoopen.
Spreker heeft alleen willen doen uitkomen dat hij
een permanent scheidsgerecht en benoeming van
scheidsrechters mede door de werklieden wil en de heer
Besuijen bedoelt zulks ook.
Dat is dan ook de hoofdzaak, waar alles om draait.
In hoofdzaak is spreker het dus met den heer
Besuijen eens. Wat de verdere onderdeelon betreft,
dit zijn bijzaken van minder belang.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Artikel 1 wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 2 met het daarop door den
heer Besuijen ingediende, door den heer Zandstra
overgenomen amendement.
De beraadslaging wordt geopend.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juni 1911. 123
De heer Zandstra meent dat vrouwen niet moeten
worden uitgesloten van het scheidsgerecht. Spreker
weet niet of de gemeente vrouwen in dienst heeft,
maar zulks kan gebeuren en dan moet ook de vrouw
zitting kunnen nemen als scheidsrechter. Spreker en
zijne partijgenooten zijn er over heen om de vrouw
als minderwaardige te beschouwen, daar deze zich
uit eigen aandrift met het maatschappelijk werk gaat
bemoeien, waar zij studeert voor dokter, advocaat,
domine, enz.
Ook hebben wij de Vereenigïng voor Vrouwenkies
recht, welke strijd voert voor de rechten der vrouw.
En waar aan het hoofd der Nederlandsche regeering
een vrouw staat, is er geen enkele reden om de vrouw
bij minder omvangrijke functies uit te sluiten. Zoo
ook hebben vrouwen reeds zitting in polderbesturen.
Waarom dan ook niet benoembaar voor een scheids-
gei echt
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Zandstra
wordt voorgesteld te lezen in artikel 2, alinea 1, in
plaats van „allen mannen", „allen personen".
Dit amendement wordt niet ondersteund en maakt
derhalve geen onderwerp van beraadslaging uit.
Artikel 2, le lid wordt met algemeene stemmen
onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 2, alinea 2, met het daarop
door den lieer Zandstra ingediende amendement.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra behoeft dit amendement niet nader
toe te lichten. De toelichting, in bijlage 18 gedrukt,
is zeer duidelijk. Daar staat
Het is gewenscht Burgemeester en Wethouders, die
de directe chefs der werklieden zijn, van de keuze
der scheidsrechters te ontlasten. Een keuze door een
grooter college, dat niet in onmiddellijke aanraking
met de te berechten komt, zal meer crediet verwek
ken. In plaats van „een", wordt „drie jaar" als zit
tingsduur voorgesteld, ter vermijding van onnoodige
verkiezingen.
Dit amendement wordt ondersteund en maakt te
gelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Oosterhoff (Wethouder) wijst er op dat
Burgemeester eu Wethouders in de vorige vergade
ring duidelijk hebben doen uitkomen, dat zij het stand
punt innemen, dat elke partij in de gelegenheid moet
zijn zijn eigen vertrouwensmannen te kiezen. Dit
standpunt is gedeeltelijk door den Raad verworpen.
Waar nu dit recht voor de werklieden werd gevraagd
was het logisch, dat ook Burgemeester en Wethou
ders in de gelegenheid zouden zijn om aan te wijzen,
wie hunne vertrouwensmannen zijn. Het doet toch
niets ter zake wie de chefs zijn, want zoodra een
kwestie aan het oordeel van het scheidsgerecht wordt
onderworpen, heeft men te doen met twee partijen.
Het is in het belang dier partijen dat deze hun eigen
vertrouwensmenschen aanwijzen en daarom moet het
voorstel van Burgemeester en Wethouders worden
aangenomen.
De heer Zandstra is met zijne partijgenooten van
oordeel dat het scheidsgerecht, zal het het volle ver
trouwen der arbeiders hebben, moet zijn samengesteld
buiten Burgemeester en Wethouders om. Dit college
dat administreert, moet zoo weinig mogelijk invloed
op de samenstelling uitoefenen. De arbeiders hebben
alleen vertrouwen in het scheidsgerecht, omdat zij
hun eigen scheidsrechters kiezen. Zal het zoo popu
lair mogelijk worden, dan zullen de beide anderen door
den Raad moeten worden benoemd.
De heer G. W. Koopmans acht het beter dat Bur
gemeester en Wethouders buiten de zaak blijven.
Wanneer er een onpartijdig scheidsgerecht bestaat,
benoemd door de werklieden en door den Raad, zijn
Burgemeester en Wethouders veel vrijer in het op
leggen van straf, dan wanneer een gedeelte van het
scheidsgerecht door hen zelf wordt aangewezen. Bur
gemeester en Wethouders schijnen dit niet te willen
erkennen. Spreker zal niet trachten hen te overtui
gen, maar zal stemmen vóór eene benoeming door
den Raad.
De heer Oosterhoff (Wethouder) wijst er op dat de
heer Zandstra als eenigen eisch heeft gesteld, dat het
scheidsgerecht het vertrouwen moest hebben van de
arbeiders. Indien deze opvatting juist ware zou spreker
bijna geneigd zijn om in overweging te geven alle
leden maar door de werklieden te doen aanwijzen.
Maar niet alleen dezen moeten waarde hechten aan de
uitspraken, ook Burgemeester en Wethouders moeten
zulks kunnen doen. Daarom is het billijk dat ook
zij hunne scheidsrechters benoemen.
Do beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Zandstra wordt verworpen mot
10 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Zandstra, Fransen, Berg
huis, Lautenbach en G. W. Koopmans.
Tegen de heerenBeucker Andreae, Beekhuis,
Oosterhoff, Burger, van Messel, Schoondermark, Tijsma,
Komter, Baart de la Faille en Haverschmidt.
Artikel 2 alinea 2 eerste gedeelte wordt met alge
meene stemmen onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 2 alinea 2 tweede gedeelte
met het daarop door den heer Zandstra ingediende
amendement.
De beraadslaging wordt geopend.
De lieer Zandstra meent dat de toelichting genoeg
zegt. Het is spreker en zijne partijgenooten er om
te doen dat de scheidsrechters routine krijgen. In
één jaar kan dat niet geschieden. Bovendien worden
bij aanneming van het amendement onnoodige ver
kiezingen voorkomen.
De heer Fransen kan dit amendement niet onder
steunen. De toelichting is bijzonder kort en zegt
enkel dat onnoodige verkiezingen worden vermeden.
De heer Zandstra zegt dat het hem er om te doen
is dat de scheidsrechters meer routine krijgen. Het
komt spreker voor dat de scheidsrechters, wanneer
zij het vertrouwen der werklieden hebben, wel zullen
worden herkozen. Hebben zij dat vertrouwen niet,
dan is het na één jaar wel tijd dat ze er uitgaan.