124 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juni 1911. De heer Oosterhoff (wethouder) wijst er op dat Burgemeester en Wethouders in hoofdzaak met deze bepaling zijn gekomen, omdat zij daarmede meenden te voldoen aan den wensch van den Raad. In de vorige vergadering toch is het tijdvak van één jaar herhaaldelijk genoemd. Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel dat de termijn van één jaar beter is, omdat de leden dan, als ze niet geschikt blijken, na één jaar kunnen worden vervangen. Zijn ze wel geschikt, dan worden ze van zelf herkozen. De heer Zandstra doet opmerken dat met een per manent scheidsgerecht is bedoeld, dat er niet zal zijn een scheidsgerecht voor elk conflict. Spreker heeft gesproken over een tijdvak van 2 jaar. Langer dan 3 jaar wil spreker den termijn niet maken, om in de gelegenheid te zijn de onge schikte scheidsrechters te vervangen. De heer Oosterhoff (wethouder) geeft te kennen, dat Burgemeester en Wethouders zich niet hebben vergist. Aan het einde van de rede van den heer Lautenbach toch staat „Het komt spreker gewenscht voor dat er een per manent scheidsgerecht komt, waarvan de leden voor I jaar worden benoemd." Burgemeester en Wethouders hebben daarop hun voorstel gebaseerd. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendementZandstra wordt verworpen met II tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heerenZandstra, Berghuis, Burger, G. W. Koopmans. Tegen de heerenBeucker Andreae, Fransen, Beekhuis, Oosterhoff, van Messel, Lautenbach, Schoon- dermark, Tijsma, Komter, Baart de la Faille en Haverschmidt. Artikel 2 alinea 2, tweede gedeelte wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Aan de orde is artikel 2 alinea 3 met de daarop door den heer Zandstra ingediende amendementen. De heer Zandstra zegt dat na het zoo even gevallen besluit in den eersten zin in plaats van „6 jaren" moet worden gelezen „één jaar." Spreker wijzigt in dien geest het ingediende amendement. De amendementen worden ondersteund en maken tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet houders een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter zou om der duidelijkheidswille de amendementen willen splitsen en eerst den duur der ziltiüg bepalen en daarna de wijze van benoeming regelen. De heer Burger vraagt of het niet wenschelijk is de volgorde om te keeren. Wanneer toch eerst is uitgemaakt dat het scheidsgerecht zelf zijn voorzitter benoemt, is deze benoeming van zelf niet voor langer dan voor één jaar. De heer G. W. Koopmans vraagt wat er tegen is om de vier rechters gezamenlijk hun voorzitter te laten kiezen. Wanneer zij het eens zijn is daar alles voor te zeggen als zij het niet eens zijn zal de Raad het toch immers moeten doen. De heer Burger vraagt: wat is er tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders? De heer Besuijen heeft als argument gebezigd dit, dat de indruk zou worden gewekt, dat de administratie drie zetels in het scheidsgerecht bezit. Wanneer die indruk is gevestigd dan is verkeerde voorlichting daar de oor zaak van. Als er toch één onpartijdig lichaam is, dan is het de Raad. Spreker komt er tegen op als zou er onrecht worden gepleegd, als de benoeming van den voorzitter aan den Raad werd overgelaten. De indruk, alsof dan drie partijdige rechters worden benoemd, heeft geen recht van bestaan. De Raad is geen administreerend lichaam en zal zeker trachten naar eeno volkomen onpartijdige benoeming. Spreker, die overigens in beginsel geen bezwaar zou hebben tegen het benoemen van den voorzitter door de vier scheidsrechters te zamen, meende te moeten opkomen tegen de voorstelling, die door den voorsteller van het amendement wordt gegeven en zal voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders stemmen. De heer Zandstra wijst er op dat hij en zijne partij- genooten gaarne zien dat Burgemeester en Wethouders zich onthouden van alles wat de gedachte zal kunnen vestigen, dat zij invloed uitoefenen op het scheids gerecht. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld den voorzitter te laten kiezen door de 4 scheidsrechters en alleen als die het niet eens kunnen worden, door den Raad. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Zandstra betreffende de wijze van benoeming van den voorzitter wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heerenZandstra, Fransen, Berghuis, Lautenbach en G. W. Koopmans. Tegen de heerenBeucker Andreae, Beekhuis, Oosterhoff, Burger, van Messel, Schoondermark, Tijsma, Komter, Baart de la Faille en Haverschmidt. Het amendement-Zandstra om in de plaats van „6 jaar" te lezen „één jaar" wordt verworpen met 13 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heerenZandstra en G. W. Koopmans. Tegen de heeren Beucker Andreae, Fransen, Berg huis, Beekhuis, Oosterhoff, Burger, van Messel, Lauten bach, Schoondermark, Tijsma, Komter, Baart de la Faille en Haverschmidt. Artikel 2, alinea 3 wordt met algemeene stemmon onveranderd vastgesteld. Aan de orde is artikel 2, alinea 4, met het daarop door den heer Zandstra ingediende amendement. De heer Zandstra wijst er op dat de benoeming van den secretaris bij de Kamer van Arbeid op dezelfde wijze geschiedt als in het amendement wordt voorgesteld. Spreker vraagt: waarom kan dat niet bij het scheidsgerecht? De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat Burge meester en Wethouders van oordeel zijn, dat eene uniforme rechtspraak wenschelijk is. Waar nu de leden van het scheidsgerecht telken jare door anderen kunnen worden vervangen, is het wenschelijk, dat er een permanent secretaris kome, opdat de uniforme rechtspraak eenigszins verzekerd zij. Verslag van de handelingen van den gi De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement wordt verworpen met 13 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Zandstra en G. W. Koopmans. Tegen de heerenBeucker Andreae, Fransen, Berg huis, Beekhuis, Oosterhoff, Burger, van Messel, Lauten bach, Schoondermark, Tijsma, Komter, Baart de la Faille en Haverschmidt. Artikel 2 alinea 4 wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Aan de orde is artikel 2 alinea 5 met het daarop door den heer Zandstra ingediende amendement. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra meent dat er geen reden is om den leeftijd zoo hoog te stellen. Iemand van 21, 23 of 25 jaar is evengoed met onderscheidingsvermogen begaafd als iemand van 30 jaar. De keuze wordt ook uitgebreider, als men den leeftijdsgrens op 21 jaar stelt. De heer Tijsma meent dat elke leeftijdsgrens iets willekeurigs heeft. Spreker acht den leeftijd van 30 jaar voor iemand, die geroepen is recht te spreken, niet te hoog. Spreker weet niet den leeftijdsgrens die in de rechterlijko organisatie is opgenomen, maar die zal ook zeker 30 jaar zijn. Men moet toch als rechters hebben menschen, die geschoold zijn en een ruimen blik in het leven hebben. Dat kan men van een 21 jarige, die pas de kinder schoenen is ontwassen, niet verwachten. Spreker acht het amendement dan ook onaannemelijk. De heer Fransen kan zich bij het gesprokene van den heer Tijsma aansluiten. Men moet voor scheids rechters bezadigde menschen hebben, die woten wat er in de wereld te koop en te doen is en dat zijn jongens van 21 jaar absoluut niet. De heer Zandstra heeft hooren zeggen dat men op 21 jarigen leeftijd niet bezadigd is. Op 23 jarigen leeftijd kan men, vóórdat men zelfs nog het kiesrecht heeft, dit krijgt men eerst op 25 jarigen leeftijd, ver kozen worden tot lid van den Raad en waar dit het geval is moet men toch ook verkiesbaar zijn tot lid van het scheidsgerecht. Als de heer Tijsma zegt dat men op 21 jarigen leeftijd pas do kinderschoenen ontwassen is, acht spreker dit niet juist. De wet acht een 21 jarige in staat zijn eigen zaken te drijven, op nog jongeren leeftijd wordt men in staat geacht het vaderland te dienen. Of men op dien leeftijd de kinderschoenen ontwassen is hangt af van de voorwaarden, waaronder men is opgegroeid. Er zijn menschen die vroeg bezadigd zijn, anderen worden dit pas later, weer anderen worden het nooit, dat wordt door geen leeftijdsgrens bepaald. Waar nu de wet iemand op 21 jarigen leeftijd mondig ver klaart, is er geen enkele reden hier 30 jaar te nemen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Zandstra wordt verworpen met 13 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heerenZandstra en G. W. Koopmans. van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juni 1911. 125 Tegen de heerenBeucker Andreae, Fransen, Berg huis, Beekhuis, Oosterhoff, Burger, van Messel, Lauten bach, Schoondermark, Tijsma, Komter, Baart de la Faille en Haverschmidt. Artikel 2 alinea 5 wordt onveranderd vastgesteld. Aan de orde is artikel 3. De beraadslaging wordt geopend. De heer G. W. Koopmans wenscht eene opmerking te maken in verband met artikel 4. Spreker weet niet hoe het stembureau zal zijn en hoe de verkie zing zal plaats hebben. Wel weet hij dat de oudste werkman den sleutel van de bus krijgt, maar het is hem niet helder wie het stembureau zullen uitmaken. De heer Oosterhoff (wethouder) is van oordeel dat de wijze van stemming volledig en duidelijk is aan gegeven. Eenige tijd van te voren wordt door aanplakking bekend gemaakt, wanneer de verkiezing zal worden gehouden. Aan de verschillende inrichtingen der gemeente staan bussen, waarin de stembiljetten moeten worden geworpen, terwijl aanteekening wordt gehouden van hen die aan de stemming deelnemen. Deze kwestie is in artikel 4 volkomen duidelijk geregeld. De heer Zandstra verwijst den heer G. W. Koop mans naar sprekers amendement op alinea 4 van artikel 4. De Voorzitter wijst er den heer Zandstra op dat artikel 3 aan de orde is. De heer Zandstra meende wel naar artikel 4 te mogen verwijzen, omdat ook de heer Koopmans vroeg over artikel 4. De Voorzitter kon uit de vraag van den heer G. W. Koopmans niet opmaken dat deze bij artikel 3, het volgende artikel ter sprake zou brengen. Het komt spreker voor dat hetgeen de heer Koopmans bedoelt, thuis behoort bij artikel 4. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 3 wordt met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld. Aan de orde is artikel 4. Op verzoek van den heer G. W. Koopmans worden hierover de algemeene beraadslagingen geopend. De heer G. W. Koopmans wijst er op dat het hier een officieele stemming geldt, waarbij nog al eenig belang is. Nu kan spreker uit het artikel niet lezen wie het stembureau uitmaken. De heer Oosterhoff geeft zulks toe. Hij zegt dat er in het gebouw een bus staat, maar niet wie bij die bus is. Wel zegt de heer Oosterhoff dat er aanteekening wordt gehouden van hen die aan de stemming deel nemen, maar niet wie dat doen. Daaruit zou men

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 5