146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1911.
„de Raad,
van oordeel dat bij de vaststelling der loonen der
gemeentewerklieden binnen de loonklassen, rekening
moet worden gehouden met de dienstjaren, in dien
zin, dat zij die 3, 6, 9 of 12 dienstjaren hebben
respectievelijk op de le, 2e, 3e en 4e verhooging in
hun klasse worden geplaatst (artikel 36 Werklieden
reglement), tenzij toewijding, geschiktheid en gedrag
te wenschen overlaten
noodigt Burgemeester en Wethouders uit een nieuwe
vaststelling der loonen te doen plaats hebben en de
nieuwe loonlijsten aan den Raad over te leggen."
De heer Oosterhoff (wethouder) zal met een enkel
woord de opmerkingen van de hoeren Lautenbach en
Besuijen beantwoorden. Deze opmerkingen zijn in
tweeën te splitsen, n.l. in die van meer dan specialen
en die van algemeenen aard. De heer Lautenbach
meent n.l. dat de timmerman-wagenmaker en de smid
bij de reiniging te laag worden bezoldigd, omdat zij
zelfstandig moeten werken. Tot zekere hoogte is dat
slechts waar, want zij werken toch steeds onder
toezicht van de opzichters, waarvan althans één van
genoemde vakken vrij goed op de hoogte is.
Zij zijn echter, juist omdat zij min of meer zelf
standig werken, een klasse hooger geplaatst dan waarop
zij volgens recht aanspraak konden maken. Met hunne
bekwaamheid is dus wel degelijk rekening gehouden.
De scheepstimmerman, die anders niets heeft te ver
richten dan reparatiewerk en dus geen bij uitstek
bekwaam vakman behoeft te zijn, is dan ook in de
3e klasse geplaatst. Burgemeester en Wethouders
zijn van oordeel dat deze regeling billijk is.
Verder heeft de heer Lautenbach beweerd dat de
stokers te laag zijn geplaatst met het oog op hunnen
zwaren en onaangenamen arbeid. De stokers zijn
echter, evenals de vaklieden, in de 3e en 4e klasse
geplaatst, Als men nu in aanmerking neemt dat deze
menschen in het drieploegenstelsel werken en dus 8
uren per dag arbeid verrichten, terwijl het veelal
landarbeiders zijn van wie geen vakkennis geëischt
wordt, mag men aannnemen dat hunne plaatsing in
de klassen der vaklieden volkomen billijk is.
Wat de algemeene opmerkingen betreft, liet heeft
spreker bevreemd, dat de heer Besuijen terstond van
eene niet loyale toepassing van het Werklieden
reglement heeft gesproken. Waar de genoemde ge
vallen zoo zeer afwijken van wat genoemde heer zich
had voorgesteld, kan er toch wel van niets anders
sprake zijn dan van verschil van inzicht. Burgemeester
en Wethouders hebben nooit gedacht dat het 's Raads
bedoeling is geweest het Werkliedenreglement toe te
passen zooals dit door den heer Besuijen is beredeneerd.
Wanneer dit het geval ware geweest had de Raad
een artikel moeten doen opnemen, waarin werd
bepaald, dat de artikelen betreffende de loonsverhooging
terugwerkende kracht zouden hebben.
Burgemeester en Wethouders hebben eenigszins
rekening gehouden met de dienstjaren en zij hebben
de beste werklieden een hooger loon toegekend, maar
nooit gedacht, dat de Raad heeft bedoeld om aan
alle werklieden met 12 dienstjaren het maximum-loon
hunner klasse te geven.
De beraadslaging wordt gesloten.
De behandeling der beide moties wordt met alge
meene stemmen uitgesteld tot de volgende vergadering.
7. adres van den heer H. Hoogerbeets alhier,
houdende verzoek den termijn van ontruiming van de
hem behoorende, onbewoonbaar verklaarde woning
Boterhoek no. 15, bepaald op 10 September e.k., te
verlengen met zes maanden.
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ten fine van prae-advies
8. alsvoren van den heer dr. C. Albers om hem
met ingang van 1 September e.k. wegens zijne be
noeming tot conrector aan het Gymnasium te Hen
gelo eervol ontslag te verleenen als leeraar aan het
Gymnasium alhier.
Burgemeester en Wethouders brengen nog heden
prae-advies uit
9. dat door Burgemeester en Wethouders bij open
bare aanbesteding zijn gegund
ten behoeve van de gem. electriciteitswerken
a. de levering van transformatorzuilen enz. aan
de Hengelosche electrische en mechanische apparaten-
fabriek voor 10,012,48.
b. de levering van het kabelnet aan dr. Cassirer
te Charlottenburg voor f 36,502,50.
c. het verrichten van
1. stucadoorwerken in gemeentegebouwen:
perceelen 1, 5 en 7 aan H. J. Cordes alhier resp.
voor 117.196.en 246.
perceelen 2 en 11 aan A. Fazzi resp. voor 102.
en 74.
perceel 3 aan F. Waringa voor 79.
perceelen 4, 6, 8 en 10 aan W. van der Vegte resp.
voor 154.132.190.— en 52.
perceel 9 aan M. Lieuwma voor 160perceel
12 aan H. Metz voor f 97.
perceel 13 aan Sieger en Eisma voor 75.per
ceel 14 aan J. F. Wempe voor f 47.
2. verfwerken aan en in gemeentegebouwen
perceel 1 aan K. Roeda voor 178.perceel 2
aan T. de Boer voor 131.- -
perceelen 3, 5, 6 en 7 aan G. de Beer, resp. voor
188.-, 191.— f 48.— en 140.—
perceelen 4 en 9 aan H. Hamstra te Huizum resp.
voor 214.en f 257.—
perceelen 8 en 11 aan de firma P. J. Koopmans resp.
voor 82.en 334.
perceel 10 aan W. Schoolstra voor 105.
d. de uitvoering van verschillende timmer- en
metselwerken ten behoeve van de uitbreiding der
veemarkt aan P. F. de Boer te Leeuwarden voor
4640.—
e. de levering van
550 dubb. H. L. harde lange turf aan B. Bijleveld
a 0.44.
1170 dubb. H.L. baggelaar turf aan D. Steenstra
alhier a 0.89.
295 H.L. anthraciet aan Th. T. van der Mey
alhier, le helft voor 1.33, 2e helft voor ƒ1.40.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
III. Wordt ter tafel gebracht:
1. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
de geldelijke gevolgen te regelen van een eventueel
aan H. Annema, onderwijzer aan gemeenteschool no.
12, te verleenen verlof tot afwezigheid voor den tijd
van circa één jaar.
2. Alsvoren om hun een crediet te verleenen ad
f 720.ten behoeve van in het Beursgebouw uit
te voeren werken, waarop bij de loopende begrooting
niet is gerekend.
3. Alsvoren tot aankoop van een viertal woningen
beoosten de gemeentebewaarschool no. 4 aan den
Wissesdwinger.
De stukken 13 hebben ter visie gelegen om nog
heden te worden behandeld.
4. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het adres van het hoofdbestuur der schippers-
vereeniging „Schuttevaer" te Amsterdam om eene
regeling in het leven te roepen, waarbij aan schippers,
die op of den dag vóór den marktdag ten behoeve
van andere schepen van ligplaats moeten veranderen,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1911. 147
vrijstelling van bruggeld voor heen en terug wordt
verleend voor de daarvoor te passeeren bruggen.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan den heer dr. C. Albers op zijn verzoek eervol
ontslag te verleenen als leeraar aan het Gymnasium
alhier.
6. Alsvoren om met wijziging van het raads
besluit d.d. 23 Mei j.l. te besluiten, dat perceel I
van de daarbij aan G. J. Nieuwland verhuurde eigen
dommen niet tot 12 November 1913, doch tot 12 Mei
1914 worde verhuurd.
De stukken 46 zullen in eene volgende ver
gadering worden behandeld.
IV. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten
te bepalen, dat de infunctietreding van den heer
H. Beucker Andreae als tijdelijk wethouder nog heden
avond zal plaats hebben, in afwijking van liet raads
besluit d.d. 27 Juni 1.1., waarbij de infunctietreding
was bepaald op 17 Juli e.k.
V. De Voorzitter deelt mede dat door den heer
Besuijen aan hem een schrijven is ingezonden, waarin
den Raad wordt verzocht toestemmiag te willen geven
tot het stellen der volgende vragen aan den Burge
meester
1. Is de Burgemeester bereid de politie tot een
kalm en taktisch optreden aan te manen
2. Wil de burgemeester zijn invloed aanwenden
ter voorkoming, dat marechaussee en rijksveldwacht
tot speciale politiediensten in onze gemeente worden
gekommandeerd
Spreker wil doen opmerken dat, nog daargelaten
dat iedere Burgemeester bereid zal zijn de eerste vraag
toestemmend te beantwoorden, omdat het hem toch
niet anders dan aangenaam kan zijn, zoo de politie
kalm en tactisch optreedt, terwijl hij over de tweede
vraag moeilijk met den Raad in debat zal kunnen
treden, hij niet kan inzien dat 's Raads vergaderzaal
de plaats is, waar men vragen aan den Burgemeester,
als zoodanig, moet stellen.
Ieder lid, dat den Burgemeester iets heeft te
vragen, weet dat deze te vinden is op zijn werk
kamer ten stadhuize en dat daar de plaats is waar
zoodanige vragen een onderwerp van beoordeeling
kunnen uitmaken. De raadszaal is dat niet, en de
Raad kon ook tot het stellen der voorgelezen vragen
geen verlof geven, omdat dit verlof aan hem, wien
de vragen worden gesteld, den plicht zoude opleggen
ze te beantwoorden. Spreker kan dien plicht in casu
allerminst erkennen hij zit hier niet om aan raads
leden antwoord te geven op alles, wat zij hem, als
Burgemeester, zouden gelieven te vragen.
Hij heeft ook bezwaar tegen de vragen op grond
van het Reglement van Orde. Daar in art. 36 is
bepaald dat een lid van den Raad, wenschende in
lichtingen te vragen aan Burgemeester en Wethouders
over eene zaak, welke vreemd is aan de orde van
den dag, het verlof daartoe noodig heeft van den
Raad. De heer Besuijen verlangt echter geen in
lichtingen van Burgemeester en Wethouders, doch
slechts vragen te stellen aan den Burgemeester
zoodanige handeling kent het Reglement van Orde
niet en dus ook niet een daarop vallend besluit van
den Raad. Spreker stelt dus voor ten opzichte van
het schrijven van den heer Besuijen over te gaan
tot de orde van den dag.
De heer Besuijen heeft den Raad verlof gevraagd
om de vragen tot den burgemeester te mogen richten.
De burgemeester nu werpt een vormbezwaar op,
teneinde te bewerken dat sprekers verzoek niet zal
worden ingewilligd. Spreker doet opmerken en
de burgemeester zal dit zeker met hem eens zijn
dat het Reglement van Orde niet in overeenstemming
is met de wet. De Raad kan toch volgens de wet
van eiken wethouder en van den burgemeester verant
woording vragen. Om echter het vormbezwaar te
ontgaan kan spreker zijne vragen wel zoodanig wijzigen,
dat hij aan Burgemeester en Wethouders vraagt den
burgemeester te verzoeken enz. Spreker meent dat
hij dan en règle is met het Reglement van Orde, daar
het wel niet de bedoeling van den Voorzitter zal zijn
de interpellatie op het vormbezwaar te doen stranden.
Een andere vraag is of de Voorzitter verplicht is
antwoord te geven en of deze vragen wel in den
Raad thuis behooren. Sommige burgemeesters toch
maken bezwaar antwoord te geven, wanneer zij over
politiezaken worden geinterpelleerd. Die opvatting
nu is onjuist en in strijd met de Grondwet. Spreker
heeft er Oppenheim, den grooten man van het gemeente
recht, den man die door de burgemeesters zoo dikwijls
met zekere voorliefde wordt aangehaald, op nageslagen.
Op pagina 204 staat over den verantwoordingsplicht
„Maar voor het overige eene, die wordt opgelegd
„aan „de Burgemeester en Wethouders", dat wil
„zeggen, aan elk van de leden van het college afzon
derlijk zoowel als voor allen te zamen. Ik weet
„wel dat ik, dit neerschrijvende, in botsing kom met
„de meest aangehangene opvatting, bij burgemeesters
„zelve in trek, volgens welke voor eene verantwoor
delijkheid van den burgemeester individueel de steun
„niet zoude te vinden zijn. Maar ik houd deze
„opvatting, die trouwens reeds van hare stelligheid
„begint te verliezen, zeer beslist voor onjuist
De Voorzitter moet den heer Besuijen even mter-
rumpeeren, ten einde hem tot de orde terug te roepen.
De heer Besuijen toch bespreekt thans de kwestie of
de burgemeester kan worden geinterpelleerd en hij
beroept zich daarvoor op professor Oppenheim. Het
door dat lid aan de Raad gevraagde verlof betreft
echter iets geheel anders. Allerminst toch beoogt
de heer Besuijen den burgemeester te interpelleeren
over handelingen, die hij heeft verricht. Dit raadslid
beoogt twee vragen te stellen en spreker heeft hem
daarvoor verwezen naar zijn werkkamer. De bedoeling
is den burgemeester te vragen of deze in de toekomst
iets zal doen of iets zal nalaten. Daarover kan de
Raad toch niet debatteerenover wat geschied is, kan
men interpelleeren, niet over wat misschien in de
toekomst geschieden zal of kan. Spreker moet den
heer Besuijen dan ook verzoeken tot de orde terug
te keeren en zich te bepalen tot de vragen, voor het
stellen waarvan hij 's Raads verlof verlangt.
De heer Besuijen geeft te kennen dat de vragen
het gevolg zijn van de toelichting en dat deze toe
lichting de interpellatie is.
De Voorzitter wijst er den heer Besuijen op dat
het nog niet aan de toelichting toe is. De Raad
heeft op het oogenblik nog te beslissen over de vraag
of hij den heer Besuijen verlof zal geven de vragen
te stellen, ja of neen. Spreker kan dan ook niet toe
laten dat nu reeds de toelichting gegeven wordt.
De heer Besuijen zegt dat de uitkomst geheel anders
is dan dat hij heeft verwacht. Spreker had niet ge
dacht dat de voorzitter om een vormkwestie zou trachten
van de interpellatie af te komen. Sprekers bedoeling
is te spreken over de wijze waarop de politie is op
getreden en de beide vragen zijn daarvan een direct
gevolg. Spreker betoogde daarom dat de Burgemees
ter wel verantwoording schuldig is. Wanneer echter
de uitdrukking „in den vervolge" nog een struikelblok
is, wil spreker do vragen aldus wijzigen
1. Zijn Burgemeester en Wethouders bekend met
het optreden der politie