154 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1911.
b. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen
de commissie van beheer 's Raads dank te betuigen
voor haar nauwkeurig beheer.
De Voorzitter stelt voor het rapport en de rekening
in eene volgende vergadering in behandeling te nemen,
onder dankbetuiging aan de commissie voor den door
haar verrichten arbeid.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
VI. Wordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
den heer Dr. C. Albers op zijn verzoek eervol ontslag te
verleenen als leeraar aan het gymnasium alhier.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, met
wijziging van het raadsbesluit d.d. 23 Mei j.l., te
besluiten, dat perceel Ivan de daarbij aan O. J. Nieuwland
verhuurde eigendommen niet tot 12 November 1913, doch
tot 12 Mei 1914 worde verhuurd.
Dit voorstel luidt als volgt
O
De huurder van het koetshuis van Baensein, met
bijbehoorende weilanden, G. J. Nieuwland, heeft, bij
gelegenheid dat hem het nieuwe huurcontract voor
de volgende twee huurjaren ter teekening werd voor- j
gelegd, de opmerking gemaakt dat als de huur van i
huis en land beide expireerde op den 12 November
1913, gelijk door U den 23 Mei jl. besloten is, hij in
totaal het huis een half jaar korter, n.l. M/2 jaar,
zou hebben gebruikt dan het land en dat dit niet de
bedoeling was van zijne toenmalige inschrijving. Bij
het herlezen van zijne aanbieding in 1908 is ons dit
ook duidelijk geworden, doch er is destijds niet zoo
zeer op geattendeerd, omdat toen in de voorwaarden
van inschrijving duidelijk was omschreven dat het j
land dadelijk d. w. z. omstreeks November 1908
het huis pas met 12 Mei 1909 zou kunnen worden
aanvaard en de aldus opgemaakte akte vervolgens
door hem geteekend is.
Het komt ons met den deskundige der landerijen,
den heer J. de Jong, wiens gevoelen wij ter zake
vernamen, gewenscht voor, dat de onbillijkheid, die
van deze van weerszijden gemaakte onwillekeurige i
vergissing het gevolg is, worde weggenomen en wij
geven U daarom in overweging, met wijziging in
zooverre van het raadsbesluit van 23 Mei jl. no.
208R/93, te besluiten, dat perceel I op de bestaande
huursom en voorwaarden als in dat besluit genoemd,
niet tot 12 November 1913, doch tot 12 Mei 1914
zal worden verhuurd.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Dit voorstel luidt als volgt
Het hoofdbestuur der vereeniging Schuttevaer"
vraagt bij adres van 2 Juni 1.1., in onze handen om
prae-advies gesteld, aan Uwe Vergadering eene regeling
in het leven te willen roepen waarbij schippers, die,
omdat zij eens anders ligplaats innemen, daags vóór
de weekmarkt gelast worden te verhalen en daardoor
bruggen moeten passeeren, van bruggeld worden
vrijgesteld.
Te dezen aanzien zij opgemerkt dat het stelsel
onzer verordening van politie op het leggen der
schepen en op de scheepvaart (gem.blad 1884, no. 17
en gewijzigd bij gem.bladen 1887, no. 13 en 1893
no. 8) is af te leiden uit de volgende artikelen
Artikel 2. De ligplaatsen voor de op deze gemeente
varende markt-, beurt- en veerschepen en stoombooten
worden voor ieder afzonderlijk door Burgemeesters
en Wethouders aangewezen.
Artikel 5. Het is verboden, met eenig vaartuig
de voor een markt-, beurt- of veerschip of voor eene
stoomboot bestemde ligplaats in te nemen, tenzij bij
afwezigheid van die schepen.
De gezagvoerder, die met zijn schip zich op zoo
danige plaats bevindt, moet bij aankomst van die
schepen of stoombooten terstond verhalen en de
noodige ruimte overlaten.
Artikel Burgemeester en Wethouders wijzen
bepaalde kaden en wallen aan als ligplaatsen voor
iedere soort van niet in de beurt varende of particu
liere schepen en stoombooten.
Als uitvloeisel van voornoemd artikel 2 is laatstelijk
in^ gemeenteblad 1895, no. 4, door Burgemeester en
W ethouders een algemeen besluit opgenomen, dat
evenwel bij invoering der belasting op vaste lig
plaatsen onder den naam van kadegeld bij hun besluit
van 15 December 1909 is ingetrokken (gem.blad 1909,
no. 31). Vaste ligplaatsen worden thans nog alleen
op verzoek verleend en zij geven volgens artikel 5
slechts recht gedurende den tijd waarvoor het gebruik
is aangevraagd. Buiten dien tijd zijn zij, met inacht
neming _van de aanwijzing krachtens het aangehaald
artikel (zie het besluit van Burgemeester en Wet
houders van 11 Januari 1908, gemeenteblad no. 3),
vrij en wie er dan ligplaats gaat innemen, heeft de
risico van de toepassing van het tweede lid van
artikel 5 zelf te dragen. Gelijk uit het advies van
den Commissaris van Politie, naar aanleiding van het
onderhavige adres uitgebracht, valt op te maken,
kost het reeds hoofdbreken genoeg de verschillende
vaartuigen op den marktdag behoorlijk over de ver
schillende kaden en wallen te distiibueeren. Dat het
de politie gelukt dit te doen met inachtneming der
verordeningen, moet worden toegejuicht, doch de taak
te bemoeilijken door haar in deze aan bruggen rijke
gemeente ook nog rekening te laten houden met de
wenschen van adressant, de inwilliging waarvan
wijziging der verordening op de bruggelden zou
medebrengen, kan bezwaarlijk worden aanbevolen.
Wij geven U dan ook in overweging het adres-
seerende hoofdbestuur te doen weten, dat op zijn
verzoek niet kan worden ingegaan.
De beraadslaging wordt geopend.
3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het adres van het hoofdbestuur der schippers
vereniging Schuttevaerte Amsterdam, om een regeling
in het leven te roepen, waarbij aan schippers, die op of
den dag vóór den marktdag ten behoeve van andere
schepen van ligplaats moeten veranderen, vrijstelling van
bruggeld voor heen en terug wordt verleend voor de daar
voor te passeeren bruggen.
De heer Lautenbach heeft het voorstel gelezen, als
mede het advies van den Commissaris van Politie,
waarin deze verklaart dat de klacht van Schuttevaer
een gevolg is van locale toestanden, waarmede de
schippers rekening moeten houden. Spreker kan zich
met dit advies niet vereenigen. Het komt hem voor
dat de Commissaris een stap verder had moeten gaan
en zeggen dat de toestand een gevolg is van locale
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1911. 155
omstandigheden, waarmede de gemeente rekening
moet houden. Wanneer een schipper op Woensdag
of Donderdag een plaats inneemt om te laden of te
lossen, doet hij dat niet voor zijn pleizier en moet
hij ook walgeld betalen. Wanneer nu de locale om
standigheden het noodzakelijk maken dat hij moet
verhalen en daardoor bruggen passeeren, dient de ge
meente daar rekening mee te houden. Wanneer een
schipper ergens gaat liggen om bijvoorbeeld te rusten
is het wat anders en zou men tot hem kunnen zeggen
je hoort daar niet. Zoo iets zal echter wel zelden
voorkomen. Een schipper, die echter ergens in lossing
of lading ligt en daar moet verhalen en bruggen
passeeren, kost het dubbel geld. Dit acht spreker
onbillijk. Spreker is van oordeel dat deze schippers
van het betalen van bruggeld moeten worden vrij
gesteld.
De heer Burger is van oordeel, dat de argumenten
in het advies van Burgemeester en Wethouders niet
sterk zijn. De heer Lautenbach wijst er reeds op
dat het feit, dat de noodzaak van verhalen een ge
volg is van locale omstandigheden, geen reden kan
zijn om niet aan de wenschen der schippers tegemoet
te komen. Het argument van Burgemeester en Wet
houders dat, om aan het verlangen van „Schuttevaer"
tegemoet te komen, eene wijziging der verordening
van de liggelden noodzakelijk zoude zijn, weegt ook
niet zwaar. Een kleinigheid, die echter wellicht af
doend is, is spreker niet duidelijk en hij zou daar
omtrent dan ook gaarne eenige opheldering erlangen.
Hoe komt het, dat de schippers de voor den Vrijdag
verhuurde plaatsen innemen Worden hun die
plaatsen aangewezen of kunnen zij evengoed aan
stonds eene andere plaats kiezen, zoodat verhalen op
Vrijdag niet noodig is? In het laatste geval schijnen
zij de voor den Vrijdag besproken plaats als voor-
loopige ligplaats te verkiezen, ondanks het aan die
plaats verbonden inconvenient, en dan is er, naar het
spreker voorkomt, geen reden aan het verzoek te
voldoen.
Gaarne zou spreker op deze vraag eenig antwoord
erlangen alvorens zijn stem te bepalen.
De Voorzitter is verheugd dat de heer Burger deze
vraag heeft gesteld, daar hij nu in de gelegenheid is
de kwestie zuiver te stellen. De zaak is deze en
de heer Lautenbach ziet het eenigszins verkeerd in
dat de schippers er in het algemeen prijs op stellen
zoo dicht mogelijk te liggen bij de plaats waar zij
hunne goederen moeten laden of lossen. Zij kiezen
dan ook op andere dagen dan Vrijdags de meest
geschikte plaatsen uit. Nu zou men hen kunnen be
letten de verhuurde plaatsen in te nemen, maar dat
zou hun niet aangenaam zijn, terwijl dan niet werd ge
coupeerd dat zij bruggeld moesten betalen, omdat
hun dan direct een plaats buiten de bruggen zou
worden aangewezen.
De fout in de redeneering van den heer Lautenbach
is deze, dat de indruk wordt gewekt dat de schippers
worden gedwongen twee ligplaatsen in te nemen.
Dit is onjuist, want de eerste ligplaats is geheel vrij
willig gekozen en de voordeelen, daaraan verbonden,
wegen wel op tegen het te betalen bruggeld. De
indruk moet dan ook niet worden gewekt dat de
menschen onnoodig worden geplaagd.
De heer Lautenbach heeft dien indruk niet gekregen.
Het is natuurlijk dat de schippers, die moeten laden
of lossen, de meest geschikte plaats uitkiezen. Dat
zal ieder doen. Waar zij echter buiten hun eigen
toedoen omdat de gemeente de wallen heeft ver
huurd moeten verhalen, acht spreker het billijk
dat zij, die toch ook een deel van de welvaart in
de stad brengen, worden tegemoetgekomen in het
tengevolge daarvan te betalen bruggeld.
De Voorzitter wijst er op dat de heer Lautenbach
niet moet vergeten, dat hoewel de schippers meewerken
tot de welvaart der stad, deze daartegenover, door
te zorgen voor goede kaden, wallen enz., groote
diensten aan hen bewijst. Spreker kan zich voor
stellen dat aan het verzoek moet worden tegemoet
gekomen, wanneer den schippers onnoodig bezwaren
in den weg worden gelegd. Dat doet echter de ge
meente niet. Men kan het verhalen tegengaan door
direct den schippers een ligplaats buiten de bruggen
aan te wijzen, maar dan moeten zij toch bruggeld
betalen en profiteeren zij niet van het genot van de
meest geschikte plaats. Spreker blijft dan ook van
oordeel dat er niets onbillijks gebeurt en het verzoek
moet worden afgewezen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met 17 stemmen tegen 1 stem wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Vóór stemmen de heeren Schoondermark, Zandstra,
Beucker Andreae, Berghuis, Oosterhoff, G. W. Koop-
mans, Tijsma, Fransen, van Messel, Feitz, de Jong,
Beekhuis, Hartelust, J. Koopmans, Burger, Feddema
en Baart de la Faille.
Tegen de heer Lautenbach.
VII. De Voorzitter spreekt hierna het volgende
En hiermede, Mijne Heeren, is het oogenblik aan
gebroken waartegen ik, naarmate het dagelijks met
toenemende snelheid scheen te naderen, ookmet dagelijks
toenemende beklemdheid ben gaan opzien het oogen
blik, waarop ik mij geheel los zal moeten maken van
do taak die ik gedurende bijkans zeven jaren in Uw
midden heb vervuld en waarop ik dus ook afscheid
zal moeten nemen van den Raad dezer stad.
Gij zult mij willen vergunnen om, waar ik, thans
terugziende op den weg die achter mij ligt, door
velerlei gevoelens en herinneringen word overmeesterd,
slechts een kort woord tot U te spreken. Gij hebt,
Mijne Heeren, trouwens geen lange redevoering van
noode om U overtuigd te houden dat ik mijnerzijds
niet dan met leedwezen een werkkring verlaat, waarin
ik mij verzekerd wist van Uw vertrouwen.
Mij moet echter vóór mijn vertrek een woord van
dank van het hart voor de bewijzen van waardeering
en van sympathie, die mij door Uwe Vergadering
meermalen zijn geschonken en voor den steun, dien
ik in mijn ambtelijke loopbaan zoo van U als van
de ambtenaren dezer gemeente en ook van alle ste
delijke commissiën en colleges heb mogen onder
vinden.
Ik breng dien dank zeer in het bijzonder aan de
leden der commissie van bijstand uit Uw midden,
met wie ik door den aard van mijnen specialen werk
kring het meest in aanraking kwam zeer in bijzonder
ook aan mijne medeleden in het dagelijksch bestuur,
die mij, zelfs bij groot verschil van inzicht, steeds
hunne waardeering bleven schenken en wier hartelijke
vriendschap mij met groote erkentelijkheid vervult
zeer in het bijzonder ten slotte aan mijn trouwen
medewerker, den secretaris dezer gemeente.
Ik zal den van U allen ondervonden steun ook elders
niet vergeten, zoo min als ik ook ooit vergeten zal
de stad die ik met U mocht besturen en wier toe
nemende welvaart en gezonde ontwikkeling der laatste
jaren een deel van mijn levensgeluk, ook van mijn
trots, hebben uitgemaakt.