200 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 October 1911. langstelling der burgerij, toen tot haar doordrong de roep van rechtschapenheid en bekwaamheid, welke eigen schijnen te zijn. Men vernam dat gij een waardig lid zijt van die familie, welke in gewichtige betrekkingen bij gemeente, provincie en rijk, belang rijke diensten heeft gedaan en nog doet. Men hoorde dat Gij, na in 1897 te Leiden in de rechten te zijn gepromoveerd, en na uw blik te hebben verruimd en uw kennis te hebben vermeerderd in verschillende betrekkingen in het buitenland, U zijt gaan toeleggen op de bestudeering der gemeente-administratie, en dat Gij op de secretarie van 's Gravenhage uwe prac- tische ervaring op dat terrein zijt gaan uitbreiden, en dat Gij daarna Referendaris bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel zijt geweest. Ook loerde men, behalve Uwe dissertatie over Zon- dagswetgeving, verschillende geschriften van Uw hand kennen, waaronder zeker niet het minst belangrijk zijn Uwe prae-adviezen omtrent gemeentebedrijven voor het congres, uitgaande van de vereeniging van gemeentebelangen, gegeven, omdat daaruit blijkt dat Uwe meening ten aanzien van de vraag of eene ge meente uit een bedrijf voordeel mag trekken deze is, dat winst als rechtsgrond van gemeente-exploitatie is te verwerpen doch als gevolg te aanvaarden. Ik herhaalis het te verwonderen dat men Uwe benoeming met vreugdevolle belangstelling heeft ver nomen Welnu, mijnheer Patijn, ik hoop dat Gij met lust en opgewektheid uw schoon ambt zult aanvaarden en vervullen. Voor zooverre Gij daarbij medewerking zult be hoeven van den Raad en van het college van Bur gemeester en Wethouders, zal deze U zeker niet worden onthouden. Moge het U daarbij gelukken Uwen ambtsvoorganger te evenaren in de vastheid en onpartijdigheid, waarmede hij de vergaderingen wist te leiden. Ook de hoofd- en andere ambtenaren en beambten der gemeente zullen U voorzeker, voor zooveel noo- dig, voorlichten en bijstaan. Maar laat ik eindigen. Ik heb reeds te veel van Uw geduld gevergd. Alleen nog dit: wij allen bevelen ons aan in Uwe vriendschappelijke welwillendheid. Ik eindig met den wensch dat Uw burgemeester schap moge strekken tot heil van Leeuwarden en tot voldoening van U zelf. Moge daarbij zegen en voorspoed het deel zijn van en Uw gezin. Thans noodig ik U uit den voorzittersstoel te willen innemen. De heer Patijn, hierop den voorzitterszetel inge nomen hebbende, zegt het volgende Mijne Heeren! De eerste maal, dat mij de gelegenheid geboden wordt in mijne nieuwe hoedanigheid in het openbaar te spreken, wil ik, naar goede Nederlandsche gewoonte, beginnen met uiting te geven aan mijn gevoel van dankbaarheid jegens Hare Majesteit, onze geëerbiedigde Koningin, dat Zij wel heeft willen goedvinden mij in dit ambt te benoemen en ik voeg daarbij een woord van dank aan de raadslieden der Kroon, die Hare aandacht op mij hebben gevestigd. Niet alleen intusschen, omdat zulks de gewoonte is, kwijt ik mij van dien plicht, maar ook omdat, al heeft deze zaak, evenals iedere andere, haar schaduw zijden, met mijne benoeming een groote wensch van mij in vervulling is gegaan. Ik bedoel met die schaduwzijden niet in de eerste plaats het opgeven van een werkkring, waaraan veel aangename herinneringen voor mij zijn verbonden ook niet het verlaten van een stad, waaraan mijne vrouw en ik door talrijke banden van verwantschap en vriendschap zijn verbonden, maar ik denk daarbij vooral aan de onzekerheid, die ik bij het aanvaarden van een voor mij nieuwen werkkring wel moet hebben, of ik berekend zal blijken voor de taak aan het hoofd te staan van het bestuur eener zoo belangrijke ge meente als deze, de tweede residentie van het Rijk. Een zeer welwillend courantenartikel heeft U reeds ingelicht over de aanrakingen die ik tot dusverre j met de gemeenteadministratie heb gehad. Maar iets geheel anders is het natuurlijk, als ambtenaar of belangstellend buitenstaander onderwerpen van ge meenteadministratie te bestudeeren, en zelf te moeten handelen, uitvoeren, leiding geven, als van den burge meester eener groote plaats verwacht wordt. De moeilijkheden die dit meebrengt, en in steeds toe nemende mate medebrengt, ontveins ik me niet. Het is van algemeene bekendheid, ik behoef daarover thans niet uit te weiden, hoe de eischon, aan alle bestuur en aan het gemeentebestuur in 't bijzonder gesteld, steeds zwaarder en omvangrijker worden. Ik hoop dat het niet getuigt van te groote eerzucht of overschatting van eigen kracht, wanneer ik juist daarin de groote aantrekkelijkheid van het burge meestersambt zie, en al sedert jaren gezien heb. Mij is in de ambtelijke loopbaan geen betrekking bekend, die meer gelegenheid geeft tot zelfstandigen arbeid, tot liet omzetten van eigen denkbeelden in daden, tot het zien van vruchten van dien arbeid binnen het gebied der gemeente, dat zooveel meer overzichte lijk is dan de groote Staatsmachinerie. Indien ik niet had gehoopt deze schoone doch moeilijke taak te kunnen vervullen, zou ik haar niet hebben aan vaard. Hoe ik dat denk te doen, daarover zult gij, Mijne Heeren, thans geen verklaringen van mij ver langen. Tot dusver heb ik mij hoofdzakelijk bezig gehouden met dat deel der bestuurstaak, dat bestaat in het beschermen en opheffen van den oeconomisch zwakke. Aan onderwerpen, die daarmee in verband staan, zal ik ook in mijn nieuwe ambt aandacht hebben te geven en ik zal daaraan ook in de toekomst met opgewektheid mijn krachten wijden. Daarnevens zal ik op menig gebied werkzaam moeten zijn, waarop ik mijn ervaring nog moet maken. Veel en belangrijk werk wacht mij en ik zal tijd noodig hebben om mij in menig voor mij nieuw vraagstuk in te werken. U zult mij vergeven, Mijne Heeren, dat ik bij een gelegenheid als deze voornamelijk over mij zelf spreek, maar toch mag ik niet nalaten hen te gedenken, die in den laatsten tijd den thans door mij ingenomen zetel hebben bezet. Er zijn eenige maanden verloopen sedert het aftreden van den vorigen burgemeester, maanden, die voor het gemeentebestuur niet zonder zorgen zijn geweest. Achtereenvolgens hebben ver schillende wethouders hun tijd en krachten beschik baar gesteld om naast de plichten van het wethouder schap, ook die van het burgemeestersambt te vervullen. Voor de wijze waarop zij dit hebben gedaan, maken zij aanspraak op den dank der gemeente. Ik meen uit Uw aller naam te spreken, wanneer ik den wet houder, die tot voor enkele weken die taak heeft vervuld en wellicht te veel van zijn krachten heeft gevergd, een spoedig herstel van gezondheid toewensch. Hetzelfde wensch ik den heer Schoondermark toe. Allerminst wil ik nalaten den man te herdenken, dien ik hier kom vervangen. Wat de heer Zimmer man voor Leeuwarden geweest is, gij weet het beter dan ik ik mag wel zeggen, dat de gemeente in hem niet alleen een bekwaam burgemeester heeft verloren, maar ook een man van karakter, die zich geheel gaf aan de vervulling van zijn ambt. Ik zal trachten hem zoo goed mogelijk te vervangen en mij gelukkig rekenen, wanneer eenmaal aan mij de beurt van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 October 1911. 201 aftreding zal zijn, als dan van mij kan worden getuigd wat nu enkele maanden geleden in deze zelfde zaal is gesproken van burgemeester Zimmerman. Het is voor mij een moedgevende gedachte, dat toen hij in deze gemeente optrad, hij hier toen vreemd was als ik thans, al zal dit misschien door velen Uwer een nadeel worden geacht. Ik weet hoe groot in Friesland de gehechtheid, de voorliefde is, voor alles wat van eigen bodem stamt. Maar ik vertrouw tevens, dat ge me om die reden Uw steun, dien ik zoo zeer zal behoeven, niet zult onthouden. In het belang der gemeente, die U zoo lief is, doe ik een beroep in de eerste plaats op Uwen steun, Mijne Heeren leden van den Raad! Het is onvermijdelijk, dat er bij onze beraadslagingen verdeeldheid van ge voelens bestaat. Maar op één voorwaarde acht ik dit geen nadeel, en die is dat wij allen uitsluitend voor oogen hebben het belang der gemeente. Ik hoop de vraagstukken die we hier zullen bespreken, zonder politieke of andere vooringenomenheid te beschouwen. De omstandigheid dat ik tot dusverre geen werkzaam aandeel aan de politiek heb genomen, moge er toe bijdragen U aan mijn onpartijdigheid in dat opzicht te doen gelooven. Omgekeerd doe ik een beroep op Uw aller medewerking, welke ver schillen ons buiten de Raadszaal ook gescheiden mogen houden, bij liet nastreven van het liooge doel, waar voor wij hier bijeen zijn. In 't bijzonder geldt dit diegenen van U, die ge roepen zijn met mij in hoofdzaak het dagelijksch bestuur der gemeente te voeren. Het is vooral van U, Mijne Heeren Wethouders, dat ik voorlichting en raad zal behoeven. Ik hoop dat U mij beide wel zult geven, en tevens dat do veelvuldige aanraking die wij zullen hebben, zich moge kenmerken door een openhartigen en tevens aangenamen omgang. Gij, mijnheer de Secretaris, waart mij reeds geen onbe kende, toen ik voor de eerste maal in deze gemeente kwam. Ik acht het een voorrecht met U te zullen samenwerken en zou mij sterk moeten vergissen, in dien dat niet in de beste verstandhouding geschiedde. Eindelijk doe ik een beroep op den steun van allen, die, in welken rang of hoedanigheid ook, de gemeente dienen. Als oud-gemeente-ambtenaar is me meer bij zonder bekend het groote aandeel dat de ambtenaren in het stadsbestuur hebben. Ik hoop dat zij niet alleen uit plichtsbesef, maar met de opgewektheid zonder welke geen arbeid goed wordt verricht, zullen willen medewerken om ook mij de uitvoering mijner taak te vergemakkelijken. Kan ik op Uw aller mede werking rekenen, Mijne Heeren, dan vertrouw ik dat mijn onbekendheid met de toestanden in deze gemeente niet lang als een bezwaar zal worden gevoeld. Ik hoop dan niet lang een vreemde te blijven. Het schijnt me bovendien een aangename taak toe een gemeente te besturen, wier belangen den ingezetenen zoo dierbaar zijn als hier het geval is. En hiervan geef ik U ten slotte de verzekering, dat van het oogen- blik af dat het Hare Majesteit de Koningin behaagd heeft mij tot burgemeester te benoemen, deze ge meente ook mij dierbaar is. Van dat oogenblik af heb ik mij voorgenomen mij geheel te geven aan mijn nieuwe taak, beschouw ik als mijn levensdoel met alle krachten en gaven, waarover ik beschik, te werken aan den bloei en de toekomst der gemeente Leeu warden. En hiermede, Mijne Heeren, verklaar ik het voor zitterschap van Uwe vergadering te aanvaarden. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 2