208 Verslag van cle handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1911. lin ger trekweg als rijweg gebruik te mogen maken van de Verlaatsbrug af tot het bovenbedoelde perceel. Deze vergunning was persoonlijk en waar Dwinger sedert overleden is en zijne rechtverkrijgenden er nog evenveel belang bij hebben om dien trekweg te berijden, nemen wij deze gelegenheid te baat U in overweging te geven de vergunning ten name van zijn rechtverkrijgenden te stellen. Op grond van het voorafgaande hebben wij de eer Uwe Vergadering voor te stellen te besluiten I. aan do firma Van Creveld en Fabre te Rotterdam en hare rechtverkrijgenden vergunning te verleenen tot het leggen en tot wederopzeggens toe hebben van een dam met een kruinbreedte van 3 M. in de sloot tusschen het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie D, no. 857 en den Harlinger trekweg, teneinde daarover van genoemd perceel uitweg te verkrijgen naar dien trekweg, onder voor waarde a. dat de dam en het aansluitende wegsgedeelte door en voor rekening van degenen door wie van deze vergunning wordt gebruik gemaakt en ten ge noegen van Burgemeester en Wethouders worden verhard en onderhouden b. dat, ter verbinding van de slooten aan beide zijden van den te leggen dam, een buis van 25 cM. inwendigen diameter door dien dam worde aange bracht en onderhouden, uitmondende in de weder- zijdsche taluds, een en ander ten genoegen van Burgemeester en Wethouders c. dat als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente in de massale sloot, waarin en den weg waartegen de dam wordt geplaatst, door adressante of hare rechtverkrijgenden jaarlijks vóór of op 1 November, het eerst vóór of op 1 November 1911 ten kantore van den gemeente-ontvanger worde betaald eene recognitie van f 1. II. het raadsbesluit van 26 Juli 1910, no. 260r/120, onder punt j aan te vullen als volgt „alsmede eene recognitie van 1.-, het eerst te „voldoen vóór of op 1 November 1911, als gelijke „erkenning ten aanzien van de sloot, waarin en den „weg, waartegen de dam wordt geplaatst." III. te bepalen, dat de bij raadsbesluit van 11 Februari 1896, no. 4, aan M. Dwinger verleende ver gunning, om ten behoeve van het perceel land, kadastraal bekend sectie D no. 780 (thans no. 857) den Harlinger trekweg van de Verlaatsbrug af tot dat perceel als rijweg te gebruiken, tot vervoer van beenderen en balen lompen naar en van gemeld perceel, wordt geacht tevens aan zijn rechtverkrij genden te zijn verleend. De beraadslaging wordt geopend. De heer Feddema zou naar aanleiding van het voor stel van Burgemeester en Wethouders een enkel woord in het midden willen brengen. Burgemeester en Wet houders stellen voor om van de firma van Creveld en Fabre 1.recognitie per jaar te heffen voor de vergunning om de dam te mogen leggen. De gemeente ontvangt echter reeds van de genoemde firma eene belangrijke retributie voor het mogen be rijden van den trekweg en nu zal uitsluitend voor de vergunning om een dam te mogen leggen, om daar over van deze haar verleende vergunning gebruik te kunnen maken, nog f 1.worden gevraagd. Waar nu onder II wordt voorgesteld het raadsbe sluit van 26 Juli 1910, no. 260R/120 aan te vullen, zou aan deze firma vergunning kunnen worden ver leend om een dam te leggen, door het raadsbesluit in dien geest te wijzigen. De firma van Creveld en Fabre heeft reeds één dam en vraagt nu vergunning om nog één te leggen. Dat zij nu hiervoor ook 1.— moet betalen, acht spreker niet geheel juist. Spreker vindt het op zich zelf reeds een dwaasheid dat de gemeente van de aanliggende eigenaren voor het berijden van den trekweg, die elk berijden mag, nog eene vergoedingheft. Wanneer spreker b.v. dien weg berijdt, wordt nergens over gesproken. Waar nu deze firma reeds vergoeding betaalt voor het berijden van dezen weg, moet zij niet nog ieder jaar 1.extra betalen voor de vergunning om een dam te leggen. Waar bovendien ten vorigen jare in een raadsbesluit eene vergissing is gemaakt en dit de reden is dat het aanvulling behoeft, mag dit niet ge schieden ten koste der portemonnaie van de firma van Creveld en Fabre. Dat acht spreker niet billijk. De firma, die betrokken is bij het voorstel II, be taalt ook reeds eene belangrijke retributie. Spreker stelt daarom voor de recognitie te laten betalen voor één keer, als erkenning van het eigen domsrecht dor gemeente, hoewel hij van oordeel is, dat dit eigendomsrecht, zonder dat de recognitie wordt betaald, ook wel vast ligt. Do Voorzitter wijst er den heer Feddema op dat de kwestie van vergunning tot het berijden van den trekweg niet aan do orde is. Dat is een besluit van 1910, waarin thans geen verandering wordt gebracht. Het gaat hier om de betaling van f 1.de gebruikelijke recognitie het woord zelf duidt het reeds aan om de gedachte levendig te houden, dat het eigendomsrecht der ge meente bestaat. Spreker zal niet beweren dat "dit recht anders niet vaststaat, maar het is de gebruike lijke manier om zekerheid te scheppen. Hij kan zich ook niet voorstellen dat het betalen der recognitie van f 1.per jaar voor de firma bezwaarlijk zal zijn. De heer Feddema geeft toe dat het voor de firma van Creveld en Fabre geen bezwaar is 1.per jaar te betalen. Spreker wijst er echter op dat onder II 1-recognitie wordt gevraagd, omdat het besluit van 1910 onvolledig is geweest en aanvulling be hoeft. Spreker meent dat het evengoed kan worden aangevuld zonder dat er sprake van behoeft te zijn van het betalen van 1.recognitie. De menschen betalen reeds 25.per jaar omdat zij den trekweg mogen berijden. Omdat nu niet in het besluit staat dat de dam aansluit aan den weg, moet nog 1.— extra worden betaald. De firma heeft de vergunning om den trekweg te berijden en moet nu ook nog betalen voor het recht om op dien trek weg te komen. Spreker meent dat het recht der firma om den trekweg te mogen berijden en om een dam te mogen hebben, wel in één raadsbesluit kan worden vastgelegd. De Voorzitter wijst er den heer Feddema nogmaals op dat het bedrag van 1.per jaar niet wordt betaald voor het recht om op het terrein te komen, maar als recognitie om het eigendomsrecht der sloot vast te leggen. Het is de gebruikelijke manier om zekerheid te hebben dat het eigendomsrecht wordt erkend. Spreker kan zich nog niet voorstellen dat het betalen van de voorgestelde recognitie voor de firma een bezwaar is. Hij vraagt den heer Feddema of deze van zijn denkbeeld een voorstel wenscht te maken. De heer Feddema antwoordt dat hij zijn doel even goed kan bereiken door tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders te stemmen, zoodat hij geen voorstel zal indienen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1911. 209 De heer Oosterhoff (wethouder) doet opmerken dat do toevoeging aan het besluit van 1910, om n.l./ 1. retributie te heffen, is geschied om de beide rechten, n.l. dat van het berijden van den trekweg en dat van het hebben van een dam, van elkaar te scheiden. Vroeger was in het recht om den trekweg te mogen berijden, het recht om een dam te hebben begrepen. Deze toestand kwam Burgemeester en Wethouders minder gewenscht voor, daar beide rechten feitelijk geheel los van elkander zijn en het eene recht kan blijven bestaan, terwijl het andere komt te vervallen. De heer Feddema zegt dat hetgeen de heer Ooster hoff zegt niet geheel juist is. Do dam, bedoeld in onder deel II, lag er al voordat spreker en de heer Ooster hoff in de wereld waren. Dat is geen nieuwe dam. Die ligt er dan ook krachtens het verjaringsrecht en de gemeente heeft niet liet recht daarvan eene recog nitie te heffen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 20 tegen 2 stemmen. Voor stemmen de heeren Beucker Andreae, de .long, van dor Kooi, Zandstra, Tulp, Schoondeimark, O. W. Koopmans, Boosman, Lautenbach, Wilhelmij, Menalda, Oosterhoff, Feitz, Tijsma, J. Koopmans, Hartelust, van Messel, Burger, Beekhuis en Vonck. Tegen do heeren Berghuis en Feddema. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om 1. aan P. DeTcema J.Bzn. op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als directeur der gemeentelijke arbeids beurs, tevens secretaris-penningmeester van het gemeentelijk werkloozenfonds 2. in afwachting van de benoeming van een directeur der gemeentelijke arbeidsbeurs, ter voorziening in de vacature P. Dekema, de bovenwoning Bij de Put no. 17 voorloopig niet te verhuren 3. de huur van deze woning met P. Dekemaden tcqemvoordigen directeur der arbeidsbeurs, aangegaan, te ontbinden en ten aanzien van den door dezen verschul- digden huurprijs te bepalen, dat de laatste niet verder worde betaald dan tot het tijdstip van ontslag van den huurder als directeur dier beurs. Dit voorstel luidt als volgt Door P. Dekema J.Bz., Directeur van de gemeente lijke Arbeidsbeurs alhier, werd ons nevensgaand schrijven gezonden, houdende verzoek hem van de huur der bovenwoning Bij de Put no. 17, welke krachtens raadsbesluit van 14 Februari 1.1. no. 28R/22 aan hem van 12 Maart 191112 Maart 1912 voor 156.was verhuurd, te ontslaan, vermits hij daarvan geen gebruik zal maken op grond van de omstandigheid dat die woning, volgens vroeger door adressant ons gedane modedeclingen, nog niet in voldoenden staat van onderhoud was gebracht, en wegens zijne benoeming tot directeur der gemeentelijke Arbeidsbeurs te Hil versum. Waar die woning echter bij hem in huur geweest is, biedt hij aan daarvoor een som van/78.- to betalen over het tijdvak van 12 Maart 1911 tot 12 September d.a.v. Naar aanleiding van dit verzoek wijzen èn de Directeur der Gemeentewerken èn de Commissie voor de gemeentelijke Arbeidsbeurs op de wenschelijkhoid, dat de woning worde bestemd voor den nieuwen Directeur der beurs. Dat zou kunnen, hetzij in dezen vorm, dat het intrek worde aangewezen als ambts woning, zoodat het salaris met de huur zal moeten worden verminderd, hetzij als verplichting, den Direc teur bij instructie op te leggen, om de woning voor een bepaalde som te huren. Intusschen zal van omstandigheden afhangen of op het denkbeeld moet worden ingegaan en is het dienstig eerst af te wachten wie voor de betrekking zal worden aanbe volen of daartoe zal worden benoemd. Is dit een ingezetene, dan is de verplichting b.v. moeielijker te stellen dan voor hom, die hier nog een huis zal moeten huren. In de oproeping van sollicitanten hebben wij wol is waar voorloopig, behoudens Uwe goedkeuring, reeds opgenomen dat deze bestaat, maar in het uiterste geval kan men deze voorwaarde weer loslaton. Uwe Vergadering besluite echter voor loopig de woning niet te verhuren, zulks in afwachting van de benoeming van don nieuwen titularis. Wat het verzoek van den heer Dekema zelf betreft, het komt ons voor geen aanleiding te zijn hier anders te beslissen dan men tegenover elk particulier zou handelen. Er is, nadat de woning in voldoenden staat van onderhoud was gebracht, voor een jaar gehuurd en de gemeente doet dus reeds veel, indien zij goedvindt dat de huur niet verder wordt betaald dan tot het tijdstip van vertrek van den huurder. Wij stellen U dus voor te besluiten 1°. in afwachting van do benoeming van den nieuwen Directeur van do gemeentelijke Arbeidsbeurs, de bovenwoning Bij de Put no. 17 niet te verhuren 2°. de met P. Dekema J.Bz. alhier, krachtens raadsbesluit van 14 Februari 1.1. no. 28R/22, voor hot tijdvak van 12 Maart 1911—12 Maart 1912 gesloten huurovereenkomst ten aanzien van de bovenwoning Bij do Put no. 17 te ontbinden en ten opzichte van den huurprijs te bepalendat deze moet worden voldaan tot het tijdstip waarop het ontslag van den huurder als Directeur der gemeentelijke Arbeidsbeurs alhier zal ingaan. Met algemeeno stemmen wordt besloten overeenkom stig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan B. Bouma te Stiens vergunning te verleenen tot demping van een gedeelte sloot, liggende tusschen zijn kadastraal perceel sectie D, no. 713 en den Stienserweg. Dit voorstel luidt als volgt Van den heer Bavius Bouma te Stiens bereikte ons een verzoek om vergunning tot het dempen van een gedeelte sloot, liggende tusschen het hem toebe- hoorendo kadastrale perceel sectie D no. 713 en don Stienserweg alhier en over de goheele lengte van dat perceel, dat volgons adressants mededeeling het grootste gedeelte dos jaars zonder water en daar door hinderlijk voor de omgeving is, alsmedo om op hot door demping vorkregen terrein een ijzeren hek te plaatsen. Gelijk uit bijgaande toekening blijkt, is het adres sants bedoeling dat hek te stellen in het verlengde van hot roeds bestaande hekwerk voor hot ten zuiden daarvan gelogen perceel no. 7. Dientengevolge zal het na demping van do sloot verkregen terrein geheel binnen dat hok komen te liggen, zoodat het regel matig is, dat de eigendom van dat terrein aan adres sant komt te behooron. Tegen overdracht van het der gemeente behoorend gedeelte der sloot, voor zoover haar recht daarop strekt, bestaat evenmin bezwaar als togen de voor genomen demping. De sloot heeft geen belang voor waterlossing of watercirculatie, terwijl het te ver krijgen terrein voor het verkeer niet noodig is en de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 4