222 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1911. van wanorde en onrust. Spreker vermoedt ongeveer op welke tijdstippen men die buitengewone dienst vervulling noodig achtte. Natuurlijk clan, wanneer de enkele werkwilligen zich naar hun werk begaven. Spreker geeft toe dat die dienstvervulling dan bui tengewoon was, maar buitengewoon overbodig en gevaarlijk. Hem zijn voorbeelden bekend dat om één werkwillige naar huis te geleiden, men den man om ringde met zeventien politiebeambten. Het spreekt nog al van zelf dat in een rustige stad als Leeuwar den zoo'n groep de aandacht trekt en een argelooze massa nieuwsgierigen lokt. Men denkt natuurlijk dat er iets zal gebeuren. Het is voor spreker zeer de vraag of het gelukken zou een dergelijke volksver zameling bijeen te krijgen, wanneer de werkwillige, vergezeld van één of twee agenten wanneer hij dat wenschte naar huis werd geleid. Voorspreker en zijne partijgenooten is dat geen vraag. De feiten geven hem recht te zeggen dat van een volksoploop dan geen sprake zou zijn. Wellicht dat een klein groepje meeliep, maar dat zou alles zijn. Immers, hoe is het op het Vliet gegaan? Geheel ordelievend Leeuwarden herinnert zich nog met verontwaardiging, hoe het daar eenige avonden is gegaan. Spreker heeft ze gezien, de ingezonden stukken in de bladen, die eerst hunne kolommen gesloten hielden, maar dat niet hebben kunnen volhouden. Spreker heeft die stukken gelezen, waarin over het optreden der politie werd geklaagd. Hij heeft gezien hoe de passage werd gcstromd enz. En wie waren daarvan de oor zaak? Spreker, neen de geheele Raad, ja geheel Leeuwarden weet het, niet de stakers en ook niet het publiek. Hot is immers een publiek geheim dat van hooger hand een einde is gemaakt aan het optreden der gewapende macht, welk optreden daar niet ge wettigd was. Alleen aan de kalme, bezadigde houding van de stakers en ook van het publiek, dat door het machtsvertoon van alle kanten was toegestroomd, is het te danken, dat er geen ernstige ongeregeldheden hebben plaats gehad. En toen het machtsvertoon verboden was? Toen was er van volksoploopen geen sprake meer. Deze geschiedenis heeft weer eens voor de zooveelste maal bewezen dat zenuwachtige en aanstellerige ordebe waarders geen waarborg zijn voor de openbare orde. Wanneer spreker en zijne partijgenooten nu de strekking van het voorstel goed begrijpen, dan wordt bedoeld niet alleen eene belooning, maar ook een blijk van waardeering te geven. Van waardeering gesproken. De timmerlieden die ons weken lang een voorbeeld hebben gegeven van eensgezindheid, van standvastigheid, van opofferings gezindheid en vooral ook van zelf beheersching en ordelievenheid, zij verdienen van deze plaats een woord van waardeering en het is spreker dan ook een voorrecht hun van deze plaats hulde te brengen. Hoewel in strijd gewikkeld, hebben zij niet anders gewenscht dan dien te voeren op wettige en voor de openbare orde onschadelijke wijze. Geweldmiddelen zijn dezen menschen vreemd. Zulks ligt ook niet in het wezen der moderne vakbeweging. Die dat zou willen beweren kent zijn tijd niet. Daarom zeggen spreker en zijne partijgenooten dat de buitengewone dienstvervulling der politie was eene overbodige dienstvervulling. Het voorstel zooals het daar ligt heeft voor spreker nog andere bezwaren. Indien spreker en zijne partij genooten daarvoor stemden, zouden zij het beleid der politie-autoriteiten tijdens de jongste staking goed keuren en zouden zij dat tevens doen ten opzichte van het optreden en de onnoodige en ruwe arresta ties. Dan zouden zij daarmede de verantwoordelijk heid aanvaarden voor de geldboeten en gevangenis straffen, aan stakende timmerlieden en anderen door den kantonrechter of de rechtbank opgelegd. Zie, dat is de politiek die op het voorstel ligt, dat is het addertje verscholen onder het gras. De ver antwoordelijkheid voor dat alles willen spreker en zijne partijgenooten niet aanvaarden, zij wenschen die noch op rekening der stakers of op die van het publiek, noch op die der politieagenten te zien gesteld. Deze menschen toch, geprikkeld door ontactische bevelen, handelden op commando. Zij stellen dan ook de autoriteiten verantwoordelijk die in deze de leiding moesten geven. Men moet evenwel niet gelooven dat spreker en zijne partijgenooten de politie, zonder onderscheids des persoons, een slecht hart toedragen, dat zij verre. Indien Burgemeester en Wethouders waren gekomen met een voorstel om aan de politie tengevolge van do stijgende prijzen der levensmiddelen een toeslag toe te kennen of wat consequenter ware geweest bij de begrooting waren gekomen met eene aanvraag om geld ten einde het politiepersoneel een redelijk bestaan te verzekeren, daarvoor zouden spreker en zijne partijgenooten met genoegen hebben meegewerkt. Nu echter Burgemeester en Wethouders komen met een voorstel dat niet te scheiden valt van hetgeen in de afgeloopen dagen in verband met de timmerlieden staking is voorgevallen, kan het voorstel noch sprekers sympathie, noch die der georganiseerde arbeiders heb ben en evenmin, spreker kan zulks gerust verklaren, van een groot deel van Leeuwardens burgerij. Door vóór te stemmen zouden spreker en zijn partijgenoot niet alleen zelfmoord plegen aan hun beginsel, maar zij zouden het georganiseerdo proletariaat een klap in het aangezicht geven. Dat zijn de redenen, waarom spreker zich tegen het voorstel moet verklaren. De hoer Lautenbach kan zich voorstellen dat meer leden van den Raad over het optreden der politie tijdens de staking eene bepaalde meening zijn toege daan. Dat is echter niet aan de orde. Spreker wil een oogenblik aannemen dat het geheele optreden dwaas, tergend, ordeverstorend is geweest, maar hij vraagt toch zijn de politieagenten tot de inspecteurs toe, niet ondergeschikt, worden zij niet gezonden Een feit is het dat het politiepersoneel, welke positie of rang het ook inneemt, zijn vrijen tijd heeft inge schoten bij de dienstvervulling die het is opgelegd. Of dat juist was of niet, wil spreker in het midden laten, maar zij zijn hunne vrije dagen kwijt geraakt op last van hunne lastgevers. Omdat zij hun vrijen tijd hebben verspeeld, is spreker van oordeel, dat zij recht hebben op eene gratificatie en hij is van oor deel dat dit een goed standpunt is. Ja, hij gelooft niet pedant te worden genoemd als hij zegt, dat dit het eenig juiste standpunt is. De heer Boosman wil beginnen met zich bij den heer Lautenbach aan te sluiten. Spreker heeft zich evenwel ook afgevraagd of in dit voorstel waardeering voor het optreden der politie ligt opgesloten. Wanneer zulks het geval is, moet spreker zijn stem aan hot voorstel onthouden. Spreker wil zich, evenmin als de heer Lautenbach zulks heeft gedaan, uitlaten over de diensten waarvan hier sprake is en alleen vragen is er buitengewoon werk verricht. Waar dit het geval is, is spreker bereid te stemmen vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders dus de vraag of deze gratificatie zal worden verleend uit waardeering, geheel buiten beschouwing latende. De heer G. W. Koopmans zal op grond van dezelfde motieven als door de beide vorige sprekers zijn aan gevoerd, vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1911. 223 De heer d8 Jong wenscht een enkele opmerking te maken. Spreker wil aannemen en dit is ook waar dat van het politiepersoneel zware diensten zijn ge vergd en zulks was niet hunne schuld. Het is echter voor spreker de vraagmoet de gemeentekas worden aangesproken voor diensten die overbodig en schadelijk zijn, of alleen voor die diensten, welke voor de ge meente nut afwerpen Spreker meent het eerste gedeelte dezer vraag ontkennend te moeten beantwoorden. De agenten hebben eene vordering, niet echter op den Raad, maar op hen, die hen gedwongen hebben die buitengewone diensten te verrichten. Er zijn leden die het onbillijk vinden deze diensten niet te be- loonen, maar laten deze leden dan met de sociaal democraten samenwerken om de positie der agenten te verbeteren. Dan behoeven dergelijke zaken niet meer aan die verbetering worden vastgekoppeld. Wanneer de Raad toch deze uitgave toestaat, zal hij ook wel geld kunnen uitgeven voor den grootst mogelijken onzin. Wanneer het b.v. den Commissaris van Politie in zijn hoofd komt de agenten te ge lasten in den nacht 24 maal om de stad te marcheeren, zou ook daarvoor geld moeten worden uitgetrokken. Spreker wil geen geld geven waar het hier geldt diensten die gepresteerd zijn tegen het gemeentebelang. De heer Zandstra onderschrijft hetgeen door den heer de Jong is aangevoerd. Spreker en zijne partij genooten willen de politie wel goed betalen, maar voor diensten als de onderhavige geen geld uit de gemeentekas geven. Men spreekt van ingetrokken verlofdagen. Dat kan gebeuren, maar zulks geeft geen aanspraak op meer loon. Wanneer spreker zijn verlof niet kan krijgen op een bepaald tijdstip, dan moet hij het later hebben te gelegener tijd. Nu zegt men dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet van waardeering getuigt. Wanneer overuren betaald worden dan is dat het loon, waarop de betrokkene recht heeft. Waar hier echter sprake is van eene gratificatie, ligt daarin opgesloten het geven eener belooning als blijk van waardeeriug. Daarom kan spreker niet meegaan. De heer Tijsma kan zich wel stellen op het stand punt, dat door den heer Lautenbach is ingenomen. Hier is er echter van gesproken, dat de politie verkeerd heeft gehandeld en dat de autoriteiten zulke verkeerde dingen zouden hebben gedaan, dat er geen sprake mag zijn van eene gratificatie. Die stelling kan spreker niet onderschrijven. Spreker noemt het jammer, dat deze zaak, nu de staking aan kant is en eene commissie uitspraak heeft gedaan, nog in dezen Raad ter sprake komt. Het verwondert spreker bovendien dat, nu de uitspraak is gevallen, de heer Zandstra nog kan spreken van werkwilligen als van onderkruipers, omdat het door die uitspraak vaststaat dat deze menschen volkomen terecht hebben gehandeld door het werk niet neer te leggen De Voorzitter interrumpeert den heer Tijsma en geeft dezen in overweging de werkstaking buiten de bespreking te houden. De heer Tijsma zet zijn rede voort en zegt dat de door de tegenstanders aangevoerde argumenten het hem moeilijk maken zich van eene bespreking der staking te onthouden, maar hij zal trachten dit zoo kort mogelijk te doen zijn. Hij wil in het kort even mededeelen waarom hij vóór het voorstel zal stemmen, ook al behelst het eene dankbetuiging aan de politie voor haar optreden. Spreker wil dan constateeren, dat hetgeeen de heer Zandstra heeft gezegd volkomen onjuist is. Dat raadslid toch heeft medegedeeld, dat het aan de kalme en waardige houding van de stakers en het publiek is te danken, dat er geen wanordelijkheden zijn voor gevallen. Dat is niet waar. De reden daarvoor is deze, dat er gezorgd is, dat de werkwilligen onder behoorlijk geleide thuis zijn gebracht. Daarvoor mag aan de autoriteiten wel een woord van dank worden gebracht. Het zoete praatje, dat men de onderkruipers heeft willen overreden, behoeft niet voor goede munt te worden aangenomen. Wanneer dat de bedoeling was, dan had men de menschen thuis kunnen opzoeken. Herhaaldelijk is evenwel gebleken, dat de stakers het den werkwilligen met opzet lastig hebben gemaakt. Spreker herhaalt vóór het voorstel te zullen stemmen, ook al ligt er waardeering voor de politie in opgesloten. De heer Zandstra wenscht, nu de heer Tijsma de staking ter sprake heeft gebracht, met enkele woorden te antwoorden en vraagt den voorzitter daartoe verlof. De Voorzitter verzoekt den heer Zandstra het na te laten. Hij vreest dat het gesprokene voor den heer Tijsma aanleiding zal zijn te antwoorden. Dan zullen de debatten over een onderwerp loopen dat niet aan de orde is. Dat zal spreker niet kunnen toestaan. De heer Zandstra wijst er op dat de heer Tijsma, ook na de aanmaning van den Voorzitter, toch is getreden in eene beschouwing over onderkruipers en werkwilligen. Daarom meent spreker wel gerechtigd te zijn er nog een enkel woord van te zeggen. Hij zal echter den wenk van den Voorzitter volgen en het er bij laten. De Voorzitter heeft aan het gesprokene nog iets toe te voegen. De heer Zandstra heeft Burgemeester en Wethouders verweten met dit voorstel de politiek in den Raad te hebben gebracht en tevens geklaagd over de korte toelichting. Spreker is nu van oordeel dat deze korte toelichting het beste bewijs is, dat de politiek met deze kwestie niets te maken heeft. Burgemeester en Wethouders zeggen eenvoudig de heer Lautenbach heeft zulks ook reeds gememoreerd het politie personeel heeft buitengewoon zware diensten te vervullen gehad, het moet daarvoor eene bijzondere belooning hebben. Dat is dus niet alleen eene belooning voor het verlies van hun vrije dagen, maar ook voor de zware taak, die zij hebben vervuld. Spreker kan dan ook niet inzien dat er eenige politiek in het voorstel verscholen zit. Noch over het optreden der stakers, noch over dat der politie wordt met een enkel woord gesproken. Burgemeester en Wethouders hebben eenvoudig den Commissaris van Politie na gezegd, dat van het personeel bijzondere diensten zijn gevorderd, zoodat het ook eene bijzondere belooning moet hebben. De heer Zandstra heeft gezegd bezwaar te maken om vóór het voorstel te stemmen, omdat hij daardoor het optreden der politie zou goedkeurende heer Boosman heeft gezegd alléén voor te kunnen stemmen als er in het voorstel geen waardeeriug ligt opgesloten voor dat optreden. Spreker meent dat men onderscheid moet maken tusschen het optreden der politie in haar geheel en dat van het personeel, dat thans voor gratificatie in aanmerking komt. Dit laatste toch is een optreden krachtens bevelen, gegeven door den Burgemeester en den Commissarisis van politie, die geheel buiten het voorstel staan. De heer Zandstra kan er dus gerust vóór stemmen. Het zou spreker

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 4