228 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2-1 October 1911.
de Jong zegt dat dc motie-Besuijen alleen heeft uit
gemaakt dat de toepassing van artikel 36 van het
Werkliedenreglement onjuist was. Dat de Raad eene
andere grondslag voor de loonregeling heeft aange
geven is geen reden om te concludeeren, dat de in
werkingtreding moet worden uitgesteld. Dat is waar,
maar het tegendeel kan er evenmin uit worden ge
concludeerd. De Raad heeft niets anders gezegd dan
dit: Burgemeester en Wethouders, Uw uitlegging van
artikel 36 van het Werkliedenreglement is niet die
van den wetgever. Wat de datum der inwerking
treding betreft, daarmede heeft de Raad zich, omdat
hij de loonregeling en de indeeling in de loonklassen
heeft overgelaten aan Burgemeester en Wethouders,
zeer terecht niet bemoeid.
Bij gelegenheid van de behandeling der motie's
heeft spreker gezegd dat de Raad zich op een ge
vaarlijk terrein begaf, omdat hij aan Burgemeester
en Wethouders eene algemeene opdracht had gegeven
en den eersten keer, dat zij die opdracht hadden uit
gevoerd, reeds tusschenbeide ging komen met de
boodschap dat deugt niet. Toen heeft spreker dan
ook scherp laten uitkomen dat en welk verschil er
bestond tusschen de motie's van de heeren Lautenbach
en Besuijen. De heer Lautenbach heeft de zijne
misschien onder den invloed van hetgeen spreker
heeft gezegd ingetrokken. Wanneer toch de Raad
de indeeling in de loonklassen enz. overlaat aan
Burgemeester en Wethouders en dan later eenvoudig
beveelt, de door hen volgens die opdracht gemaakte
regeling te veranderen, dan loopt hij groot gevaar
dit college het regoeren onmogelijk te maken. Iets
anders was het, dat de heer Lautenbach Burgemeester
en Wethouders wees op enkele beslissingen die zijns
inziens onjuist waren daar stak geen kwaad in, uit
zulke opmerkingen konden Burgemeester en Wethouders
hun voordeel trekken, doch eene motie, een ingrijpen
in de bevoegdheid van het college, kwam daarbij
niet te pas. Mot de motie Besuijen evenwel was het
een geheel andere kwestie. Deze gold de uitlegging
der door den Raad gemaakte wet. Daarover kon de
Raad wel spreken zonder daarmee iets onaangenaams
te bedoelen aan het adres van Burgemeester en Wet
houders. Spreker staat op het standpunt dat het
hem genoegen doet to weten, dat Burgemeester en
Wethouders bij de toepassing van het Werklieden
reglement zullen volgen den authentieken uitleg, door
's raads votum aan artikel 36 gegeven. Wanneer
Burgemeester en Wethouders die toepassen heeft de
Raad niets meer te zeggen. Wat dan ook de in
werkingtreding betreft van eene tusschentijdsche
regeling, werkend vóór de inwerkingtreding van het
Werkliedenreglement, daarop blijft het votum, dat
slechts uitlegging van het reglement gaf, zonder
eenigen invloed, en de Raad heeft zich niet te be
moeien met datgene, waarvan de uitvoering is over
gelaten aan Burgemeester en Wethouders. Er kunnen
wel omstandigheden zijn dat de Raad het college
moeilijk kan laten gaan, als het b.v. do zaken drijft
op een weg die den Raad onaangenaam is. Dan zal
hij kunnen trachten de wethouders door anderen te
vervangen.
Spreker is van oordeel dat do Raad, als deze zich
bemoeit met do vraag hoe de loonen tusschentijds
moeten worden geregeld, aan deze inmenging het
hatelijk karakter geeft dat in de motie-Lauteubach
onbedoeld lag opgesloten en waarvan de noodzakelijk
heid niet bestaat.
Spreker heeft geen kritiek uitgeoefend over de
vraag of de loonregeling op 1 Juli of 1 November
in werking moet treden, omdat hij hot niet noodig
vindt zich daarin te verdiepen. Hij heeft alleen te
kennen gegeven dat de Raad zich moet onthouden
zich daarin te begeven. Dan neemt hij tegenover
Burgemeester en Wethouders een aangenaam stand
punt in. Spreker was bevreesd, dat het indertijd
genomen besluit aanvankelijk bij Burgemeester en
Wethouders een onaangenamen indruk maakte. Is
dat juist, dan kan thans met genoegen geconstateerd
worden, dat het besluit thans beter is verstaan en
uitgelegd.
Het heeft spreker genoegen gedaan te lezen de
clausule en Burgemeester en Wethouders hebben
zich geplaatst op een volkomen juist standpunt
„laat hij de thans door Burgemeester en Wethou
ders getroffen regeling in stand, dan hebbe hij de
„venzekoring dat voor hun college de weg is open
gelaten, waarlangs op de voor hen meest bevredi
gende wijze aan de motie van 22 Augustus kan
„worden gevolg gegeven."
Burgemeester en Wethouders hebben zich naar
's Raads wil geschikt, waar het gold de terugzending
van hun werk om principieele redenen. Nu te ver
langen, dat zij ook in ander opzicht de gemaakte
regeling willen herzien, omdat wellicht onderscheidene
raadsleden in hunne plaats die anders zouden heb
ben gemaakt, is een onbillijke eisch. Spreker con
cludeert dan ook dat de Raad zich moet neerleggen
bij do door Burgemeester en Wethouders voorge
stelde regeling, daar hij met vreugde kan consta-
teeren, dat zij zich geschikt hebben naar hetgeen
de Raad wenscht.
De Voorzitter deelt mede dat bij hem is ingeko
men eene motie van de heeren de Jong en Zandstra,
luidende
„do Raad
waardeerende, dat Burgcmoester en Wethouders
de loonregeling volgens het Werkliedenregement op
1 Juli 1911 wilden doen ingaan,
constateerende dat de Raad de opvatting van
Burgemeester en Wethouders van artikel 36 van dit
reglement onjuist oordeelde,
spreekt den wensch uit, dat de uitbetaling der
loonen naar de door den Raad juist geoordeelde op
vatting van af 1 Juli 1911 zal plaats vinden."
Spreker zal deze motie tegelijk met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders in behandeling
brengen.
De heer Lautenbach wenscht een paar opmerkingen
in het midden te brengen naar aanleiding der inge
komen adressen om bijslag te verleenen op het loon.
Spreker geeft toe dat de Raad zich niet moet be
moeien met allerlei zaken, waarvan de uitvoering is
opgedragen aan Burgemeester en Wethouders, maar
waar deze verklaren dat de prijsverhooging van ver
schillende artikelen voor een arbeidersgezin zeer be
zwarend is, zonder te voelen dat er iets moet worden
gedaan in de richting die adressanten aanwijzen, dan
moet het spreker van het hart, dat Burgemeester en
Wethouders het goed bedoeld maar slecht uitgevoerd
hebben. De jonge werklieden toch, die nog geen
dienstjaren hebben, met jonge kinderen zijn gezegend,
vallen er buiten, en nu behoeft het toch geen betoog
dat juist in die gezinnen de uitgaven grooter zijn
dan in andere waar misschien de kinderen reeds iets
inbrengen.
Die gezinnen dus met de laagste loonen en de
meeste uitgaven profiteeren niet van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders en spreker zou deze
zoo gaarne eenigen bijslag zien toegekend. Hij heeft
een lijst opgemaakt en ziet daaruit dat er bij de
gasfabriek zijn
2 mannen die f 9.60 verdienen
99 '9
w
bij de reiniging 8, die f 9.en bij de gemeente
werken 1 die f 9.60 verdient. Spreker en andere
raadsleden hebben èn bij de begrooting èn bij de
behandeling van het Werkliedenreglement voorge-
Yerslag van de handelingen van den
steld om het minimumloon op 10.te bepalen.
Telkens is deze poging mislukt en hij zal ook geen
moeite doen dit nu nog in orde te krijgen, nu het
Werkliedenreglement pas is afgehandeld.
Bij de gemeente wordt het standpunt gehuldigd
dat zij niet moet voorgaan met het opdrijven der
loonen. Wanneer de gemeente echter thans eenigen
toeslag geeft gaat zij niet voor, maar volgt zij het
voorbeeld, reeds door particuliere werkgevers gegeven.
Zooals spreker reeds heeft opgemerkt wil hij de
categorie van jonge arbeiders, die 9.of f 9.60
verdienen en die bij het voorstel van Burgemeester
en Wethouders niet gebaat zijn, helpen. Wanneer
spreker over het geven van bijslag met een collega
raadslid spreekt, wordt hem toegevoegd je kunt wel
beginnen met toeslag te geven, maar wanneer ben
je er af. Dit bezwaar heeft spreker ook wel gevoeld.
Hij heeft ook gelezen dat Burgemeester en Wethouders
bij het Stads-Ziekenhuis en de Stads-Armenkamer
hebben geinformeerd naar de verschillende prijzen
van levensmiddelen. Spreker twijfelt er echter aan
of dit de juiste adressen zijn. Hij heeft toch dikwijls
hooren beweren dat het geen vreemd verschijnsel is,
dat de leveranciers bij lage markten voorkoopen doen
en daardoor tegen lagere prijzen kunnen leveren.
De prijzen die de genoemde administratiën betalen,
zijn in den regel lager dan die door particulieren
worden betaald.
Spreker heeft dan ook de eer het volgend voorstel
te doen
aan punt 2 toe te voegen:
„en de gehuwde werklieden, wier loon beneden
10.is, een bijslag te geven, waardoor hun week
loon op f 10.— wordt gebracht, tot einde Maart 1912."
Hij heeft in ruwe trekken uitgerekend wat de aan
neming van dit voorstel zal kosten. Rekenende dat
allen gehuwd zijn, zal dit een uitgaaf vorderen van
850.De totale verhooging zal dan f 1700.
bedragen.
De Voorzitter deelt mede dat bij hem is ingekomen
een voorstel van den heer Lautenbach luidende
aan punt 2 toe te voegen
„en de gehuwde werklieden, wier loon beneden
10.is een bijslag te geven, waardoor hun weekloon
op 10.wordt gebracht, tot einde Maart 1912".
Spreker zal dit voorstel tegelijk met dat van Burge
meester en Wethouders in behandeling brengen.
De heer Haverschmidt vindt het in 't algemeen vrij
bedenkelijk, wanneer men door toelagen te geven
aan werklieden de gevolgen van de duurte der levens
middelen laat dragen door andere ingezetenen, die
evenzeer door die duurte worden getroffen.
Wat zou men wel zeggen, wanneer spreker eens
voorstelde de belastingschuldigen 10 korting te
geven op hun hoofdelijken omslag, wegens de duurte
der tijden.
Waar is hier de grens
Spreker las een dezer dagen dat rijksambtenaren
beneden f 2000.traktement aan hunne ministers
hebben gevraagd een tijdelijke verhooging van 20 °/0
op de eerste 1000.
Voor de Leeuwarder gemeentewerklieden is het
een gelukkige omstandigheid dat de duurte samen
valt met het invoeren der nieuwe loonregeling, die
voor alle gezinnen eene niet onbelangrijke loons
verbetering geeft.
Met eene vervroegde inwerkingtreding, zooals
O O O'
Burgemeester en Wethouders dit voorstellen, heeft
men van deze zijde alles gedaan wat kan worden
verlangd en spreker gaat met dit voorstel mee, ook
wanneer het college daaraan verbindt de bescheiden
uitbreiding, die de heer Lautenbach wenscht.
van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1911. 229
De heer J. Koopmans wenscht ook een enkel woord
over deze zaak te zeggen. Hij kan niet meegaan met
het voorstel van den heer Lautenbach, evenmin als
hij kan instemmen met hetgeen de heer Haverschmidt
aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wil toevoegen, waardoor dit er niet op verbeteren zal.
In beginsel is hij ook tegen dit voorstel, omdat hierin
eveneens, naar aanleiding van de stijging van enkele
levensmiddelen een toeslag op het loon wordt gegeven.
Alleen in geheel abnormale omstandigheden zou men
hiertoe kunnen overgaan, maar die bestaan thans niet.
Wel zijn de prijzen van enkele artikelen gestegen,
vooral van groenten, doch die prijzen kunnen ieder
oogenblik weder dalen, wanneer de vraag voor het
buitenland ophoudt.
Het gaat niet aan de loonen afhankelijk te maken
van de tijdelijke prijzen der levensmiddelen. Waar
zou het heen indien de loonen telkens varieerden.
Met het geven van een toeslag schept men bovendien
een precedent, waarmede men later weer rekening zal
moeten houden. Geheel iets anders is het, wanneer
de algemeene levensstandaard stijgt. Dan moeten ook
de loonen worden verhoogd en dit zal dan ook zeker
geschieden. Nu zijn in den loop der laatste 15 a 20
jaren de prijzen der levensmiddelen wel belangrijk
omhoog gegaan, ook de levensbehoeften zijn geklom
men, maar tegelijkertijd zijn ook de loonen gestegen.
Hoe deze verhouding thans is, valt moeilijk te be-
oordeelen spreker kan dit niet, denkelijk kunnen de
andere leden van den Raad het evenmin.
Volgens den heer Burger is de kwestie over de
interpretatie van art. 36 van het Werkliedenreglement
den 22 Augustus jd. uitgemaakt, en heeft de Raad
zijne lezing in de plaats gesteld van die van Burge
meester en Wethouders, maar daarmede moest het
dan ook uit zijn. Spreker zou zich hierbij nu ook
wel kunnen neerleggen, indien niet Burgemeester en
Wethouders door hetgeen in hun voorstel verder staat,
de zaak weer bij den Raad brengen op eene wijze,
waarmede hij niet kan instemmen. Thans wordt
voorgesteld, de gewijzigde loonsregeling de oor
spronkelijke is op 1 Juli ingegaan op 1 November
te doen beginnen. De consequentie brengt toch mede,
dat ook de gewijzigde, door den Raad aangegeven
loonsregeling op 1 Juli ingaat en spreker denkt dan
ook vóór de motie-de Jong-Zandstra te zullen stemmen.
De Voorzitter is van oordeel dat de heer de Jong
voldoende is beantwoord door den heer Burger.
Spreker kan zich dan ook geheel aansluiten bij het
geen door dat raadslid is gezegd, daar hij het juiste
standpunt van Burgemeester en Wethouders heeft
uiteengezet. De heer de Jong heeft, zooals hij zegt,
lang over het voorstel nagedacht. Het is mogelijk,
maar spreker is niet overtuigd dat dit raadslid het
heeft gelezen. Wanneer hij dat toch gedaan had zou
hij niet zoo hebben geredeneerd als hij nu heeft
gedaan. Het motief, dat de heer de Jong bij
Burgemeester en Wethouders gezocht heeft, is eene
beschuldiging, waarop spreker niet zal antwoorden.
De heer Lautenbach heeft gezegd dat zij, die het
het meest noodig hebben, niet van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zullen profiteeren. Die
bewering kan moeilijk juist zijn. De werklieden, die
drie jaar in dienst der gemeente zijn, profiteeren er
reeds van en slechts zij die minder dan drie dienst
jaren hebben, vallen er buiten. Dat zijn dan ook de
allerjongste werklieden, die geen gezinnen hebben.
Spreker heeft even overleg met de Wethouders
gepleegd en hun gevraagd hoe zij over het voorstel
denken. Zij zijn er tegen omdat er geen rekening
wordt gehouden met de verhouding tusschen diensttijd
en loon, daar iedere werkman, die in de termen van
het voorstel valt, op dezelfde hoogte zal worden
gebracht.