280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1911.
Dit achten Burgemeester en Wethouders niet juist
en zij kunnen daarom het voorstel niet overnemen.
Bovendien heeft de heer Lautenbach eerst becijferd,
dat zijn voorstel 1200.zal kosten, welk bedrag
later door hem is gereduceerd tot ƒ800.Spreker
kan niet beoordeelen of deze cijfers juist zijn.
Een enkel lid heeft aanmerking gemaakt op de in
het voorstel genoemde prijzen der levensmiddelen.
Het is moeilijk om te weten te komen welke prijzen
door de werklieden worden betaald. Dat was voor
Burgemeester en Wethouders, die hun voorstel spoedig
moesten doen, in 't geheel niet eenvoudig. Spreker
moet echter tegenspreken de bewering dat de cijfers
van het Ziekenhuis en Stads-Armenkamer cijfers zijn
van inschrijvingen van verleden jaar. De inschrijving
van de aardappelen voor het Ziekenhuis heeft tocli
pas plaats gehad en de inschrijvingen voor de Stads-
Armenkamer zijn grootendeels de thans geldende
winkelprijzen.
Van andere zijde wordt beweerd dat het voorstel
van Burgemeester en Wethouders onjuist is. De heer
J. Koopmans beredeneerde, dat de loonen niet telkens
moeten stijgen bij omhooggaande prijzen der levens
middelen, maar dat er rekening moet worden gehouden
met den algemeenen levensstandaard.
Spreker erkent de juistheid der argumenten, dat
bij tijdelijk duurte niet direct de loonen behoeven te
worden verhoogd. Waar wij echter voor het feit
staan, dat deze kwestie reeds zoo lang hangende is
geweest, is de redeneering van den heer J. Koopmans
wel wat doctrinair. Spreker kan niet toegeven dat
Burgemeester en Wethouders met hun voorstel terug
komen op het standpunt van den Raad, ingenomen
voor de uitvoering der motie-Besuijen en ook niet
dat Burgemeester en Wethonders inconsequent zijn
door invoering der nieuwe loonregeling op 1 November
voor te stellen. Men heeft hier toch te doen met
twee zaken, die geheel los van elkander moeten worden
behandeld. Burgemeester en Wethouders moeten dan
ook de beschuldiging dat zij terugkrabbelen, van zich
afwijzen.
Do heer de Jong moet zijn genoegen uitspreken
over het feit dat de heer Burger heeft toegegeven,
dat de motie-Besuijen alleen herziening der loon
regeling beoogde en niets had te maken met het tijd
stip van invoering. Daaruit blijft spreker concludeeren
dat Burgemeester en Wethouders, die hunne regeling
op den len Juli wilden doen ingaan, ook nu als datum
van inwerkingtreding 1 Juli hadden moeten voor
stellen. De heer Burger heeft gezegd dat er geen
buitengewone omstandigheden zijn, die het wettigen
om Burgemeester en Wethouders op te dragen de
regeling te doen ingaan op 1 Juli. Spreker meent
dat die omstandigheden er wel zijn, evengoed als toen
Burgemeester en Wethouders als datum van inwer
kingtreding 1 Juli voorstelden.
Waar het Werkliedenreglement zoolang uitblijft en
tal van verbeteringen voor de arbeiders zoolang op
de invoering ervan wachten, is het gewettigd de loon
regeling eerder te doen ingaan.
De heer Burger heeft gezegd do Raad moet zich
bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders
neerleggen. Maar dan had de Raad wel thuis kun
nen blijven. Spreker meent dat hij in het belang
der arbeiders volkomen in zijn recht is, als hij een
voorstel doet en dat hij daardoor niets doet ten na-
deele van Burgemeester en Wethouders. Bovendien,
de consequentie brengt eenvoudig mee den datum van
1 Juli te handhaven.
Spreker wenscht nog een enkele opmerking te maken
aan het adres van den Voorzitter, die niet zoo bij
zonder aangenaam tegen hem is geweest. De Voor
zitter toch heeft gezegd geen antwoord te willen
geven op sprekers redeneering ten opzichte van het
motief van het voorstel. Dat de Voorzitter daarop
niet wil antwoorden, goed, dat is zijn eigen zaak,
maar spreker wil dan opmerken, dat hij de opmer
king van den Voorzitter, als zou spreker het voorstel
van Burgemeester en Wethouders niet hebben ge
lezen, ook geen antwoord waard acht. Hij houdt
zich te dien opzichte dus aan hetzelfde compliment.
De heer Lautenbach is niet zoo erg teleurgesteld
dat zijn voorstel bestreden wordt. Een feit is het
dat spreker op dat gebied niet verwend is. Wel is
het waar dat indertijd een schrijffout de aanleiding
was tot verhooging met 300.— van een tractement
van een hoog geplaatst ambtenaar, zulk een foutje
kleeft echter het advies van Burgemeester en Wet
houders thans niet aan. Er zijn altijd wel principieele
bezwaren te vinden en dat geeft aan een zaak altijd
een zeker cachet.
De heer Haverschmidt heeft sprekers voorstel ver
geleken met een voorstel om den ingezetenen een
cadeau te geven van 10 van hunnen IJoofdelijken
Omslag. Deze vergelijking echter raakt kant nog wal.
Men zou ook kunnen vragen of het nu wel verstandig
is aan de politie eene gratificatie te geven, omdat
daartoe óók zij moeten bijdragen, wier loon lager is dan
dat der agenten, zelfs een gemeentewerkman met
9.salaris per week moet hieraan meedoen.
De heer J. Koopmans zou in het geven van een
toeslag kunnen berusten als de stijging der prijzen
van de levensmiddelen eene doorgaande was. Dat is
oen treurig argument. Wanneer het water stijgt weet
men ook niet wanneer dat zal ophouden. Er moet
echter hulp komen voordat alles overstroomd is.
Niemand kan uitmaken hoe lang de stijging duurt.
Nu zijn er enkele werklieden iets verhoogd, anderen
die 1.25 emolumenten hadden, zijn die kwijt geraakt
en hebben daardoor een loonsverhooging gekregen
van lOcent. Die menschen gevoelen dus een dubbeltjes
dankbaarheid, die uit den aard der zaak niet groot
kan zijn. Anderen hebben door die verhooging schade
gehad, door verlies van emolumenten, aanslag in de
belasting en contributie-ziekenfonds.
De zorgen zijn voor een werkmansgezin te zwaar.
Niet alleen de kruideniers- en grutterswaren, maar
ook de prijzen der kleeding zijn gestegen sommige
wel 30 a 40 °/0 in de laatste drie jaren, bij name
katoen en garen. Nu zal het hun verboden worden
bij particulieren te werken en daardoor iets bij te
verdienen. Spreker meent dat die menschen het niet
kunnen volhouden. Spreker heeft gemeend met zijn
bescheiden voorstel aan de bezwaren tegemoet te
komen.
Wat de cijfers betreft die door Burgemeester en
Wethouders zijn aangegeven, spreker heeft gemeend
daaraan niet te veel waarde te moeten hechten. De
prijzen, die door particulieren worden betaald, zijn
toch geheel anders. Het kan toch dikwijls voorkomen
dat leveranciers, die bij een lage markt voorkoopen
deden, tegen lageren prijs inschrijven dan die, welke
op het oogenblik der inschrijving feitelijk zouden
moeten worden betaald.
De heer Zandstra wenscht nog een kleinigheid in
het midden te brengen naar aanleiding van het voor
stel om een deel der werklieden een bijslag te geven.
Als laatste redmiddel zal spreker daar vóór stemmen
als allen het niet krijgen.
Spreker kan anders niet meegaan met het scheppen
van onderscheid tusschen gemeentewerklieden en
gemeentewerklieden. De arbeiders die 10 en 11
gulden verdienen, hebben den bijslag evengoed noodig.
Wanneer het voorstel strekte om allen te doen profi-
teeren, zou spreker desnoods meegaan.
Dit voorstel is al te bescheiden en spreker kan er
uit bescheidenheid niet voor stemmen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1911. 231
De heer Koopmans moet den heer Lautenbach,
die de stijging van do prijzen van do levensmiddelen
vergelijkt met het stijgen van het water en van hem
wil weten hoe lang zulks nog kan duren, antwoorden,
dat hij zich niet aan voorspellingen zal wagen, doch
dat wij allen weten, dat hoog water spoedig kan
vallen. Hij kan den heer Lautenbach echter wel
mededeelen, dat de broodstoffen niet hoog in prijs
zijn. Rogge is dit najaar iets gestegen, tarwe zelfs
niet onbelangrijk gedaald beide artikelen zijn nog
goedkoop te noemen.
Spreker wenscht den Voorzitter te antwoorden, dat
geen doctrinair standpunt door hem is ingenomen
hij zou zich gaarne meegaand betoonen maar meent
zich ernstig te moeten verzetten tegen een ingrijpen
bij een tijdelijkon toestand en hij zou veel eerder
voor eene blijvende loonsverhooging te vinden zijn,
indien de omstandigheden deze wettigen. Hij meent
daarom goed te doen zich thans te houden aan de
motie de Jong-Zandstra.
De heer de Jong doet opmerken dat de heer Lau
tenbach heeft gezegd dat diens voorstel bescheiden
is. Dat is juist. Spreker kent den heer Lautenbach
genoeg om te weten dat het niet diens bedoeling is
dat hij, hetgeen hij voorstelt, voldoende vindt, maar
dat hij juist zoo bescheiden is om de kans van aan
neming grooter te maken. De heer Zandstra weet
dat natuurlijk ook wel en het zal zijne bedoeling niet
geweest zijn dit te boweren. Hij heeft zich blijkbaar
verkeerd uitgedrukt. Spreker is het met den heer
Zandstra eens dat men geen scheiding moot maken.
Hij zal echter om te bereiken dat allen van den
bijslag zullen profiteeren, een andereu weg bewandelen.
Thans zal hij vóór het voorstel Lautenbach stemmen,
maar bij de begrooting een voorstel indienen, met de
strekking om allen in den bijslag te doen deolen.
De heer QosterhofF (wethouder) wil den heeren de
Jong en Lautenbach met een enkel woord antwoorden.
Dat de heer de Jong, na de glasheldere uiteenzetting
van den heer Burger, zijn standpunt blijft handhaven,
komt spreker onbegrijpelijk voor.
Spreker vraagt hem of hij dan soms vergeten heeft
dat in het Werkliedenreglement bepaald is, dat Burge
meester en Wethouders de loonen der werklieden
binnen de grenzen der loonklasse bepalen. Hoe kan
dan, waar dit vaststaat en het bewuste artikel met
medewerking van den heer de Jong tot stand is
gekomen, dat raadslid beweren dat de Raad het
recht heeft om in te grijpen. Dat de Raad het recht
heeft wenken te geven, is geheel iets anders.
Het voorstel van den heer Lautenbach komt spreker
onbillijk voor. Dat raadslid toch vergeet, dat loonen
van 9.en 9.60 alleen worden gegeven aan
zeer jonge werklieden. Zij die 3 of 6 dienstjaren
hebben, zullen al buiten de door den heer Lautenbach
bedoelde categorieën vallen.
Waar in het algemeen de werklieden op zeer jeug
digen leeftijd worden aangesteld, zijn zij die in
de laagste klasse vallen, in den regel personen
met geen of zeer jonge kinderen. De werklieden
met 9 of 12 dienstjaren hebben zwaardere gezinnen
en derhalve grootere uitgaven. Tegenover dezen is
het onbillijk het voorstel van den heer Lautenbach
aan te nemen.
De heer de Jong heeft den heer Oosterhoff hooren
zeggen dat het artikel betreffende het vaststellen van
het loon met zijne sprekers medewerking tot
stand is gekomen.
Spreker geeft dit toe, maar daarover heeft hij ook
niet gesproken. Hij had het over het tijdstip der
inwerkingtreding, en er wordt zeker niets te kort
gedaan aan het college van Burgemeester en Wet
houders, indien de Raad besluit de inwerkingtreding
te handhaven op 1 Juli.
De heer Lautenbach zou het liefst de voorkeur
geven aan de richting, die de heer J. Koopmans wil
inslaan, maar daar het Werkliodenreglement pas een
paar maauden geleden is vastgesteld, wilde hij niet
met een voorstel in dien geest komen.
Spreker geeft den heer de Jong toe, dat hij zijn
voorstel zoo bescheiden heeft gemaakt om de kans
van aanneming grooter te maken en omdat hij meende
dat het het eenige redmiddel was. Dat 10.loon
voldoende zou zijn, dergelijken onzin heeft spreker
nooit verkondigd. De heer Zandstra kan dat wel weten.
Do heer Oosterhoff heeft sprekers voorstel onbillijk
genoemd. Om toch oud-werkman te worden moet
men jong beginnen. Het is spreker bekend, dat er
werklieden met drie en vier kinderen zijn, die niet
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
zullen profiteeren. De Wethouder legt spreker boven
dien iets in den mond, waarvan hij zelf voor een groot
deel het vaderschap heeft.
Wanneer de heer Oosterhoff het afkeurt, omdat
sprekers voorstel onbillijk is tegenover die werklieden,
wier loon 10.20 bedraagt, is dat argument zeker al
zeer vreemd voor iemand, die zulk een groot aandeel
heeft gehad in het bestrijden van een minimumloon
van 10.Waarom ging de heer Oosterhoff toen
niet met dat voorstel mede, dan ware deze discussie
zeker overbodig geweest
De heer Zandstra doet den heer Lautenbach op
merken dat hij niet gezegd heeft, dat de laatste ƒ10.
voldoende achtte.
De heer van Messel wenscht op het voorstel van
den heer Lautenbach een amendement in te dienen.
Hij wil daarin inlasschen de woorden weduwnaar of
gescheiden personen, die een eigen gezin hebben.
Wanneer toch het voorstel wordt aangenomen zooals
hot daar ligt, vallen dezen er buiten.
De heer Lautenbach neemt dit amendement over.
De beraadslagingen worden gesloten.
De motie-de Jong-Zandstra wordt aangenomen met
14 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren van der Kooi, Fransen,
G. W. Koopmans, Boosman, de Jong, Tulp, Lauten
bach, J. Koopmans, van Messel, Hartelust, Feitz,
Berghuis, Feddema en Zandstra.
Tegen de heerenWilhelmij, Haverschmidt, Oos
terhoff, Schoondermark, Burger, Menalda en Beekhuis.
Het voorstel-Lautenbach wordt verworpen met 12
tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Zandstra, van der Kooi,
G. W. Koopmans, Boosman, de Jong, Tulp, Lauten
bach, van Messel en Berghuis.
Tegen de heeren: Fransen, Wilhelmij, Haverschmidt,
Oosterhoff, J. Koopmans, Schoondermark, Burger,
Hartelust, Feitz, Feddema, Menalda en Beekhuis.
Onderdeel 1 van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt geacht hierdoor te zijn verworpen,
terwijl onderdeel 2, daarmede verband houdende, is
vervallen.
Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.