236 Verslag' van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. laatste jaren tot stand is gekomen, constateert hij, dat er een stap is gezet op den goeden weg. Wij hebben toch gekregen een werkliedenreglement, een scheidsgerecht, een werkloozenfonds, schoolartsen, een keuringsdienst voor voedingsmiddelen, erkenning der organisatie. Men zal niet kunnen ontkennen dat deze dingen zijn tot stand gekomen op initiatief van of met krachtige medewerking der sociaal-democratische raadsleden. Zooals spreker reeds zei is dit een stap op den goeden weg. Maar geheel in orde is het nog lang niet, daaraan ontbreekt er nog te veel. Bij het werkloozenfonds bestaat niet het Gentsche stelsel, de schoolartsen zijn niet speciaal voor dien tak van dienst aangewezen, maar bekleeden de betrekking naast hunne praktijk, de keuringsdienst is nog geen gemeentelijke dienst met gemeenteambtenaren en een gemeentelijk laboratorium, wel is de vakorganisatie erkend, maar nog slechts gedeeltelijk. Het is dan ook niet vol doende dat men een stap zet in de goede richting, men moet verder gaan en trachten de verschillende reeds genoemde zaken zoo goed mogelijk te maken. Het valt daarom zoozeer te bejammeren dat het de verschillende burgerlijke partijen gelukt is, nieuwe sociaal-democraten leden te keeren, niet alleen, maar zelfs om een zeer werkzaam sociaal-democratisch lid uit den Raad te zetten. Maar spreker en zijne partij- genooten treuren niet als degenen die geen hope hebben. Zij zullen hun best doen om de arbeiders klasse voor zoover dit mogelijk is, door maatregelen van gemeentewege te nemen, zoowel stoffelijk als geestelijk op te heffen en zijn overtuigd dat zij ten slotte toch zullen overwinnen. De heer Tijsma mag met het hoofd schudden, en, dat spreekt van zelf, deze overtuiging niet bezitten, spreker blijft er bij dat de feiten hem gelijk zullen geven. Met een zeer belangrijke zaak wil spreker nu nog eenige oogenblikken den Raad bezig houden n.l. met den duren tijd. Wij leven in een tijd dat wij helaas moeten con- stateeren dat een groot deel der ingezetenen den naderenden winter met angst en zorg tegemoet ziet. De prijzen der eerste levensbehoeften zijn onrust barend hoog en als de teekenen niet bedriegen zul len die prijzen nog meer stijgen. Die stijging is vooral van sommige artikelen als erwten, boonen, suiker en koffie van groote beteekenis. Spreker heeft een staatje voor zich waaruit het groote verschil duidelijk in het oog springt. In 1909 had oen gezin van 5 personen voor de allernoodigste voedingsmid delen noodig 7.11 per week, in 1910 bedroeg dit 7.67 en in 1911 9.04. Een verschil tusschen 1909 en 1911 van f 1.93. Daar komt bij dat ook de prijzen der gebruiksartikelen omhoog zijn gegaan zoodat het, waar de arbeidsloonen bijzonder laag zijn, niets kan lijden en een kleine stijging nood zakelijk nog meer gebrek ten gevolge heeft. Van gemeentewege moet daarom worden getracht de gevolgen van deze duurte zooveel mogelijk te verzachten ook voor lien, die niet in dienst der ge meente zijn. Het is dan ook bijzonder jammer en het getuigt dan ook van groote schrielheid dat het zoo bescheiden voorstel van den heer Lautenbach de vorige week is verworpen. Spreker herhaalt evenwel dat ook de economisch zwakken, die niet in ge meentedienst zijn, zooveel mogelijk moeten worden geholpen door de gemeente. Er moet getracht wor den middelen te vinden om deze te steunen en spreker wenscht de aandacht te vestigen op enkele dingen die z. i. kunnen worden toegepast. lo. het uitvoeren van gemeentewerk om de wer keloosheid tegen te gaan 2o. verlaging van den gasprijs, vooral van dien van het muntgas 3o. goedkoope cokes 4o. verhooging der bedeeling 5o. in het groot koopen van de eerste voedings middelen en deze omzetten tegen den kostenden prijs 6o. de post schoolvoeding en -kleeding hooger uit te trekken. Spreker heeft deze enkele dingen opgenoemd om er den Raad op te wijzen, dat er iets kan worden gedaan om de economisch zwakken te hulp te komen en hij hoopt dat Burgemeester en Wethouders zich daar niet tegen zullen verzetten. Spreker zal te dezen opzichte echter niets voorstellen dan eene motie, waarbij Burgemeester en Wethouders een ernstig onderzoek wordt opgedragen, luidende de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders te onderzoeken, welke maatregelen kunnen worden ge nomen van gemeentewege, waardoor de gevolgen der heerschende duurte zooveel mogelijk worden verzacht, noodigt Burgemeester en Wethouders uit voor stellen dienaangaande bij hem in te dienen. De Voorzitter deelt mede dat door den heer de Jong een motie is ingediend, luidende de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomon van gemeentewege, waardoor de gevolgen der heerschende duurte zooveel mogelijk worden verzacht, noodigt Burgemeester en Wethouders uit voor stellen dienaangaande bij hem in te dienen. Spreker stolt voor deze motie tegelijk met de be grooting te behandelen. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Tijsma wil een enkel woord in het midden brengen en er in do eerste plaats op wijzen dat het in het afgeloopen jaar herhaaldelijk is voorgekomen dat voorstellen van Burgemeester en Wethouders met eene verpletterende meerderheid zijn verworpen. Meer dan eens toch vielen de voorstellen van het Dagelijksch Bestuur met de stemmen der wethouders en één of twee raadsleden voor. Dit is een ver schijnsel dat min of meer bedenkelijk is, daar het er op wijst dat de harmonie, die tusschen het college van Burgemeester en Wethouders en den Raad moet bestaan, niet is zooals die behoort te zijn. Spreker heeft zich afgevraagd wat daarvan de reden kan zijn en hij heeft geene bevredigende oplossing gevonden. I Hij heeft alleen dit opgemerkt, dat Burgemeester en Wethouders, zelfs in zaken van weinig importance, waarvan zij vooraf wisten dat de Raad niet mee wilde gaan, hunne voorstellen handhaafden, hoewel de opoffering voor het Dagelijksch Bestuur om met den Raad mee te gaan niet groot zou zijn geweest. Een van de meest recente voorbeelden is de kwestie met den klerk van den gemeente-ontvanger. Toen er over het voorstel van Burgemeester en Wethouders gestemd werd, was het apert dat het zou worden verworpen. Niettegenstaande dat het bekend was dat verschillende leden zich niet met het voorstel konden vereenigen, bleven Burgemeester en Wethouders op hun stuk staan en het gevolg was dat het aantal nederlagen met een werd vermeerderd. Spreker meent dan ook niet te veel te zeggen als hij constateert dat dit verschijnsel niet bijzonder opwekkend is en dat een van de gevolgen ervan dit is geweest, dat de wethouders bij hunne periodieke aftreding niet die meerderheid hebben gekregen, die wenschelijk is. Spreker wenscht thans over te gaan tot beant woording van den heer de Jong. Hij belooft daarbij reeds vooraf dat hij gevolg zal geven aan den wenk door den Voorzitter aan dat raadslid gegeven, n.l. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. 237 om zich niet te verdiepen in politieke beschouwingen. Spreker is het met den Voorzitter eens dat, al wordt diens opvatting in de meeste gemeenteraden niet gehuldigd, algemeene politieke beschouwingen niet in den Raad thuis behooren. Daarom zal spreker zich er ook van onthouden. De heer de Jong heeft er over geklaagd, dat de sociaal-democraten systematisch worden uitgesloten uit de vaste raadscommissiën. Dit is evenwel een grief, die niet alleen door de sociaal-democratische minderheid kan worden geuit, ook de andere min derheden in den Raad zouden dezelfdo klacht kunnen uitspreken. Spreker is echter van oordeel dat daar slechts over kan worden geklaagd in gevallen als de periodiek aftredenden niet terstond herkiesbaar zijn. In het algemeen toch kan men moeilijk vorderen, dat iemand die periodiek aftreedt als lid eener commissie, en eene herbedoemiDg ambieert, plaats moet maken voor een ander. Ook over de kwestie-Fransen, d. i. de wethouders benoeming, wil spreker nog een enkel woord in het midden brengen. De heer de Jong heeft er op ge wezen dat van de acht op den heer Fransen uitge brachte stemmen, vier van vrijzinnigen moeten zijn geweest. Dit is echter nog zeer de vraag. Er zitten toch ook twee sociaal-democraten in den Raad en men kan dus niet weten of twee van die vier stemmen niet van deze raadsleden afkomstig zijn. Spreker gelooft niet dat het de bedoeling is geweest den heer Fransen als wethouder van onderwijs te hebben. Spreker is toch van oordeel dat een aan nemer, iemand, die eene praktische school heeft door- loopen, de aangewezen man zou zijn om als wethouder van publieke werken op te treden. Over de timmerliedenstaking zou spreker het woord niet hebben gevoerd, indien hij, tengevolge van het door den heer de Jong gesprokene, niet iets had te zeggen. De heer de Jong heeft gezegd dat het zoo was veel politie, veel herrie, minder politic, minder herrie, geen politie, geen herrie. Dit achterste gedeelte nu is onjuist, want in het begin, toen er nog geen politie op de been was, is deze tusschenbeide moeten komen, juist omdat er herrie kwam. Nu moge er later geen ordeverstoring meer zijn geweest, in het begin was dat geheel anders. Toen waren de ordeverstoringen een reden van het optreden der politie. Van een ontactisch optreden der politie heeft spreker niets gemerkt. Wanneer dat het geval is geweest zal het misschien gelegen hebben aan de maréchaussée, die, naar sprekers meening, alleen in geval van oproer tusschenbeide moet komen. En voor oproer zijn de Friezen niet zoo gemakkelijk te vinden. De heer do Jong heeft gezegd dat het zoo jammer is dat de sociaal-democraten niet versterkt, maar ver zwakt in den Raad zijn teruggekomen. Spreker zou zeggen dat daaruit volgt dat de sociaal-democraten zich niet zoo behoeven te verheffen, door een loflied te zingen op zich zelf. Hij acht dat minder voegelijk. De reden toch dat de sociaal-democraten verzwakt in den Raad zijn teruggekomen, is deze, dat het overgroote deel der burgerij anders denkt dan zij. Spreker wil niet bestrijden dat datgene wat aan de zelfverheffing is voorafgegaan, n.l. de verschillende verbeteringen, niet tot stand zijn gekomen hetzij op initiatief of met medewerking der sociaal-democraten. Dat echter de sociaal-democratische partij de partij is bij uitnemendheid om het gemeentebelang te dienen, mag voor den heer de Jong een axioma zijn, voor sproker is het eene onbewijsbare stelling. Wanneer de meerderheid der raadsleden sociaal-democraat was, zou sproker zich in niet al te best gezelschap be vinden, daar het streven dezer partij er altijd op is gericht aanvallen to doen op de gemeentekas, ten bate van één partij De Voorzitter interrumpeert den heer Tijsma en zegt dat dergelijke beschouwingen meer op hun plaats zijn in eene vergadering van een kiesvereeniging. Ze behooren hier in den Raad niet thuis. Do heer Tijsma vervolgt en zegt den wenk van den Voorzitter ter harte te zullen nemen en zich te zullon bekorten. Hij wil er nog op wijzen, dat de heer de Jong ervan heeft gesproken, dat in dezen duren tijd de economisch zwakken door de gemeente moeten worden gesteund. Spreker gelooft niet dat die stelling juist is en dat de gemeente eene eigene roeping heeft de economisch zwakken te steunen en speciaal niet die van het in het groot inkoopen van levensmiddelen om die tegen den kostenden prijs te verkoopen. Wel zouden daardoor sommige categoriën goedkooper levensmiddelen kunnen krijgen, maar aan den anderen kant zou het leger der economisch zwakken vergroot worden. De kleine winkeliers zijn zwak. Deze zouden door een dergelijken maatregel zeer in het gedrang komen en dat gaat ook niet. De heer Berghuis is intusschen ter vergadering verschenen. De heer J. Koopmans verzekert den Voorzitter niet over politiek te zullen spreken. Hij wenscht er op te wijzen, dat in het sectierapport niet volkomen juist is weergegeven, wat hij over de gemeente-finantiën heeft gezegd. Waarschijnlijk heeft hij zich minder duidelijk uitgedrukt en meent hij thans nog te moeten uiteenzetten, wat zijne bedoeling is geweest. In het Sectie-rapport toch staat „In do tweede sectie sprak een lid zijn teleurstelling uit over het slinken der reserves". Zooals het daar staat klinkt het ietwat hard, ja eenigszins insinueerend. En dat was sprekers bedoeling volstrekt niet. Hij heeft dit dan ook niet op den voorgrond gesteld, doch als iets bijkomstigs in zijne beschouwingen opgenomen en willen laten uitkomen, dat de post „Onvoorzien", circa 15000.naar zijn oordeel veel te klein is genomon. In de naaste toe komst toch staat de gemeente voor groote uitgaven, uitgaven die niet productief kunnen worden gemaakt, zooals dit met de Gasfabriek plaats heeft. De ver bouwing van het Stadhuis is b.v. een zaak, die veel kost en niet opbrengt, zoodat de renten en aflossing uit de gewone middelen moeten worden gevonden. Om niet verder uit te wijden noemt hij nog de hooge kosten voor de publieke werken. Waar nu tegelijker tijd de reserves belangrijk dalen hij bedoelt het geen is gereserveerd van de buitengewone aflossingen van de Gasfabriek en de opbrengst van de Bouw terreinen aan het Nieuwe Kanaal meent hij, dat een goed finantieel beleid vordert, wat meer voorzorg te nemen en acht hij het slinken der reserves niet zonder bedenking. Op zich zelf genomen is het wel geen bezwaar, dat gereserveerd kapitaal wordt verbruikt waarvoor zou men anders reserveeren, wanneer daarvan in tijden van behoefte niet mocht worden afgenomen maar spreker had liever gezien dat, nu de Gemeente voor zoo groote lasten staat, de reserves niet zoo krachtig waren aangesproken. Do bedoelde bedragen waren in de begrooting van 1910, in totaal nog f 149,587.61, nadat een bedrag van f 17,000 voor de gewone middelen was genomen; die van 1911 f 132,912.60 met inbegrip van de niet gevoteerde post voor de reiniging a f 17,000.en eene afname van/19,000.voor de gewono middelen, terwijl nu op deze begrooting nog slechts een saldo voorkomt van 121,599.16. Nu is er door Burgemeester en Wethouders nog wel een post van 115,755.29 voor uit te voeren werken naar de begrooting van 1911 overgebracht,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 3