214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. aan te doen, daar de meesten lucifers, pennen of papier en potlooden bij zich hebben en te koop aanbieden, maar verscherpt toezicht is wel noodig. Nog wenscht spreker ten slotte iets in het midden te brengen ten opzichte der gemeentefinanciën. Tien jaren geleden is er reeds gezegd dat de Raad, wan neer de bouwterreinen minder vlug van de hand gaan, moet omzien naar middelen om de inkomsten te ver- hoogen. Die tijd schijnt thans nabij. Waar echter de Raad de ontwikkeling der gemeente tracht te bevorderen door het daar stellen van tram- en trein verbindingen en het fabriekswezen aanmoedigt, daar is er geen grond om aan te nemen, dat de toekomst voor financiën zoo donker is. Wat nu de motie-Zandstra betreft, spreker zou daaraan gaarne zijne medewerking verleenen, ware het niet dat de heer Zandstra is afgeweken van de bedoeling van den heer Lautenbach en de grens van het inkomen, waarop toeslag moet worden gegeven, te veel heeft verhoogd. Spreker zal daarom tegen stemmen. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Zandstra een voorstel is ingediend, luidende „Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en Wet houders een crediet te verleenen van 300.en daarvoor een post op de begrooting aan te brengen, ton einde Burgemeester en Wethouders in de gelegen heid te stellen een proef te nemen met het aanleggen van primitieve speelgelegenheden". Spreker stelt voor dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae- advies. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer de Jong wenscht met een enkel woord de heeren die zich tot hem gericht hebben te beant woorden. De heer Fransen heeft toegestemd dat de sociaal-democraten uit de vaste raadscommissiën worden geweerd en alleen gezegd dat zulks ook met de andere minderheden het geval is. Wat de opmerking van den heer Tijsma betreft, dat men even goed kan beweren, dat de twee sociaal-democratische leden hun stem uitbrachten op den heer Fransen bij de wet houdersbenoeming, constateert spreker, dat deze op merking als grap niet onaardig is, maar dat zeker wel niemand haar ernstig zal nemen De heer Fransen „die behooren bij links". De heer de Jong vervolgt en zegt dat de heer Fransen, uit den toon waarop spreker zijne meening heeft gezegd, heeft geconstateerd dat hij spreker verontwaardigd was. Hij wil daarover evenwel niet met den heer Fransen twisten, zelf heeft hij er niets van gemerkt en ook de heer Tulp deelde spreker mede, er niets van te hebben gemerkt. Spreker is wat vurig aangelegd en heeft de handen gewoonlijk niet in zijne zakken als hij spreekt. Daar door kan misschien den indruk van verontwaardiging zijn gewekt. Spreker zal daar echter niet verder op doorgaan, omdat het van te weinig beteekenis is. De heer Fransen heeft verder opgemerkt dat men niet eerder kan aannemen dat een raadslid gepasseerd wordt, dan wanneer er een vacature is. Spreker antwoordt hierop, dat wel degelijk andere leden worden voorgetrokken in dezen. De heer J. Koopmans b.v. was nog maar kort lid en werd benoemd in eene belangrijke commissie, terwijl de sociaal democraten werden gepasseerd. De redeneering gaat dus niet op dat de sociaal democratische leden niet zijn benoemd omdat er geen vacature bestond. Over de politie zal spreker niet verder spreken, daarover is al zoo veel geredeneerd en spreker noch de andere leden zullen het door hen ingenomen standpunt willen verlaten. De heer Tijsma nu heeft gezegd dat het niet te pas komt een loflied op zich zelf te zingen, gelijk spreker zou hebben gedaan. Spreker wil geen loflied zingen op zich zelf of zijne partijgenooten, maar hij heeft willen aantoonen dat een richting als de zijne, een jonge opkomende beweging, noodzadelijk de stuwkracht moet vormen ook in het modern ge- meentebeheer. Den heer Tijsma merkt spreker op, dat het niet juist is, dat de sociaal-democraten aanvallen doen op de gemeentekas voor partijbelangen. Zij komen op voor de belangen van die duizenden, behoorende tot het grootste en nuttigste deel der bevolking, wier belangen, door de diverse burgerpartijen, steeds zijn verwaarloosd. De heer Fransen was verontwaardigd, omdat door spreker de katholieken tegenstanders der openbare school zijn genoemd en speciaal heeft hij zich ge- stooten aan de uitdrukking, dat de liefde van een clericaal voor het openbaar onderwijs gelijk staat met de liefde van een slager voor zijn varken De heer Fransen „Ja, ik was verontwaardigd". De Voor2itter interrumpeert den heer de Jong en zegt dat het voor den Raad van niet zooveel belang is te weten of en waarom hij verontwaardigd is ge weest. Spreker verzoekt den heer de Jong daarom deze kwestie te laten rusten, daar de heer Fransen straks anders weer zal moeten antwoorden. De heer De Jong vervolgt dat de verontwaardiging van den hoer Fransen op zijn plaats was geweest indien spreker het katholiek beginsel van dat raadslid had aangerand. Spreker zal dat echter nooit doen, omdat hij er ook niet op gesteld is dat men zijn eigen beginsel aanrandt. Hij vraagt alleen wat willen de katholieken: het openbaar onderwijs weg hebben, of niet Laat men daar eens een duidelijk antwoord op geven. De heer Fransen roept„Amsterdam". De Voorzitter wijst er op dat de vraag van den heer de Jong niet kan worden beantwoord. De heer Lautenbach acht het niet onmogelijk dat hij de kans loopt van den Voorzitter een waarschu wing te ontvangen. Wat spreker thans hoort doet hem denken aan hetgeen hem nu 5 jaar geleden van andere zijde, n.l. door den heer van Ketwich Ver schuur is toegevoegd, dat hij en zijne medestan ders vijanden zijn van de openbare school. Het wordt nu eens meer dan tijd dat aan deze legende den kop wordt ingedrukt. Spreker en zijne medestanders zijn geen antinationalisten en het zal dan ook zeer de vraag zijn wie het meest kwaad hebben gedaan aan het openbaar onderwijs de sociaal-democraten of de voorstanders van bijzonder onderwijs, de sociaal democraten die altijd wroeten om het onderwijs in hunne richting te krijgen of de clericalen die het met open vizier bestrijden en tot stelregel hebbenhet bijzonder onderwijs regel, het openbaar aanvulling. Wanneer hebben de clericalen in dezen Raad getoond het openbaar onderwijs vijandig te zijn Spreker vraagt daarvan bewijs, al is het ook maar één voor beeld. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 30 October 1911. 245 Wat de commissiebenoomingen betreft, Burgemees ter en Wethouders en de meerderheid van den Raad hebben er wel eenigen schijn aan gegeven dat de minderheden worden gepasseerd. Het is toch wel toe vallig dat de knappe menschen die op de aanbeve lingen voorkomen altijd liberalen zijn. Maar dat is toevallig en daarover zal spreker dus niet vorder uitweiden. Wat door verschillende heeren nog meer is gezegd zal spreker niet herhalen. Hij heeft gemerkt dat, wat het door hem bedoelde premiestelsel voor werklieden in gemeentedienst betreft, Burge meester en Wethouders dit zullen opvatten als art. 35 van het Werkliedenreglement bedoelt en zooals spreker het ook opvat, n.l. dat het de bedoeling is om die werklieden te beloonen die door de een of andere uitvinding hetzij tijd, hetzij arbeid besparen in het een of andere bedrijf. Wat de straatprostitutie betreft, spreker had daarover na het in de Memorie van Antwoord medegedeelde kunnen zwijgen, ware het niet dat de heer Haverschmidt opnieuw zijn ver schimmeld paardje van stal heeft gehaald en de straat prostitutie wel een gevolg noemt van de opheffing van het bordeel. Spreker zou evengoed de stelling kannen verkondigen er wordt hier in de stad zoo veel gestolen, welnu, stel een straat beschikbaar waar gestolen mag worden. Spreker acht het verschrikkelijk dat een lid van den Raad r hij moge het goed be doelen dit kwaad en den vroegeren toestand wil sanctionneeren. Reeds vroeger hebben wij dikwijls gehoord dat, wanneer de bordeelen worden opgeheven de prostitutie op straat zal opbloeien. Spreker meent dat daarvoor een andere oorzaak bestaat. Zoolang toch zooveel meisjes niet met hunne gewone middelen aan hun zucht naar opschik kunnen voldoen, en zoo lang er zooveel heertjes gevonden worden die hunne lusten op minder behoorlijke wijze willen botvieren zal de straatprostitutie niet verdwijnen. Toen inder tijd een pont moest worden gelegd moest die niet te dicht bij het bewuste gebouw komen opdat de kinde ren het niet zouden zien, zoo kiesch was de Raad, maar de toestand was niet veel beter dan thans. Iedere bewoner van buitenwijken weet dat mee te deelen, en het is de vraag, of het inderdaad zoo veel is toegenomen. Het is echter bekend dat overal waar de geregle menteerde prostitutie is afgeschaft, de voorstanders der reglementeering dat in koor beweren. Spreker hoopt dat de Voorzitter zal optreden als zijn geachten voorganger, die het bordeel ophief. Hoe de politie hier optreedt weet hij niet, maar wel is hem bekend dat het toezicht in menige plaats in ons vaderland te wenschen overlaat. De Voorzitter wijst er den heer Lautenbach op dat de bedoelde inrichting na de jongste wetswijziging niet moer zou kunnen worden toegelaten. De heer Lautenbach „Dan is ons beider jammer klacht overbodig geweest". De heer van der Kooi zegt dat, toen spreker met zijn gezin in 1897 te Teerns kwam wonen, het vee- houdersbedrijf ging uitoefenen, in coöperatie met een groot aantal mede-veehouders de melk in de bedrijfs inrichting aan de Emmakade voor consumptie ge schikt deed maken, de twee verbindingswegen van zijne woning naar de fabriek, die hij afwisselend gebruikte, zijn gezichts- en reukorganen, ofschoon beide zeer zwak zijn ontwikkeld, bijna telkens in aan raking brachten met vloeibare of gasvormige bestand- deelen, afkomstig van aschland of cartonfabriek, of van beide. Hij rekende zich gelukkig, dat door den polder, zijn vee bewaard kon blijven dit, onooglijke met doode visschen en zeer zeker vele andere stoffen ver peste water, te moeten drinken, doch beklaagde allen, die het voorrecht misten hun vee goed drinkwater te kunnen doen gebruiken. Had hij getwijfeld aan de waarheid, dat er geen stof verloren kan gaan, dan hadden de odeurtjes omtrek PotmargeSchrans hem van dien twijfel kunnen genezen. De waarde van het behoud dier stof is in dit geval echter gelijk te stellen met de productiewaarde dier organen der gemeenschap, die weinig produceeren, veel verbruiken en nog meer vernielen, de groote, zoo niet de grootste hinderpalen voor alle degelijke reorganisatie. De bestaanswaarde van deze beide grootheden ten be hoeve der gemeenschap kunnen, zonder tegenspraak, als negatief worden beschouwd. Daar hij door occa sioneel, zoowel als door opzettelijk aangebrachte begrippen, aangaande de waarde der stof voor de instandhouding der samenleving, een niet te over winnen haat heeft tegen alles, waaraan een wettelijk negatieve waarde moet worden toegekend, en het bederf van do onontbeerlijke levensbestanddeelen lucht en water in de omgeving aschlandcartonfabriek kon waarnemen, soms zelfs op grooten afstand, behoeft het niemand te verwonderen, dat hij met volle aan dacht de beraadslagingen volgde van den Raad dezer gemeente, en tevens, dat hij het, met den, op het gebied der gezondheid gedurende een lange reeks van jaren grootste en volijverige stuwkracht, den heer dr. Baart de la Faille betreurt, dat de negatieve werking van den onontbeerlijken reinigingsdienst niet tot een geringer minimum is teruggebracht. Dat de uitkomst ooit een positieve zal kunnen worden, daar aan mogen we blijven twijfelen, terecht of ten on rechte, dat moet do toekomst leeren, maar, dat bij goeden wil, de technische ontwikkeling ons in den steek zal moeten laten, om het nadeelig saldo aan merkelijk verkleind te krijgen, daaraan twijfelen we niet. Daar wij door onze belofte, en onze mede leden door belofte of eed den duren plicht hebben aanvaard, om de algemeene belangen, niet alleen van onze lastgevers, maar van alle gemeentenaren in hun geheel te bevorderen, en, naast goed onderwijs, ge zondheid en bestaanszekerheid daarvoor de hoofd factoren zijn, geeft spreker gaarne zijne geringe krachten tot versterking dezer factoren en roept daar voor aller ernstige steun en medewerking in, doch in het bijzonder meent hij thans aller aandacht te moeten vestigen op het, bijna onze geheele gemeente en een belangrijk deel van onze zustergemeente of soms zelfs gemeenten, lucht en waterverpestende aschland. Dat de oplossing moeilijk is bewijzen de vele mis lukte pogingen van jaren her en dat de grootste voorvechters, bij al deze mislukkingen den moed ver liezen voor nieuwen strijd, is zeer verklaarbaar. Laat ons echter uit piëteit voor deze strijders en vooral voor den opperchef en ten bate onzer gezondheid, door ernstig overleg en samenwerking, het in zulke banen leiden, die voeren tot eene oplossing, waarvan we zouden wenschen, dat dr. de la Faille, nog eens zal mogen getuigen, dat hij zich verblijdt in deze op lossing en zich gelukkig rekent dit als eindresultaat van zijn vermoeienden strijd te mogen aanschouwen. In welk stadium de werkzaamheden van den directeur en de Raadscommissie dier afdeeling verkeeren is spreker onbekend. Spreker zou van harte wenschen, dat we eeii goedo oplossing nabij zijn, zoodat hij met mos terd na den maaltijd komt aandragen. Men gelieve in dat geval zijn pogen als ernstig bedoeld, of, als niet gedaan te beschouwen. De begrooting geeft echter nog geen gereede aan leiding tot dien gewenschten hoop en de spreker meege deelde toestanden, waarvan hij, als hij daarvoor toestem-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 7