278 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1911.
De Voorzitter wijst er op dat hetgeen hier wordt
bedoeld, alleen zal voorkomen bij groote inrichtingen
als b.v. het spoorwegstation. In die gevallen kan
er dan ook geen bezwaar zijn om anderen op de
geplaatste transformatoren aan te sluiten.
De heer Burger is dankbaar, echter niet voldaan.
Wanneer iemand een stroom van een bepaalde sterkte
noodig heeft en hij heeft daarvoor een transformator
in zijn perceel moeten opnemen, is het onbillijk dat
een ander, die dezelfde stroomsterkte noodig heeft,
op die transformator kan worden aangesloten. Wan
neer toch de kans groot is dat er in een zeker stads
gedeelte veel inrichtingen komen die dezelfde stroom
sterkte moeten gebruiken, zal de gemeente kunnen
je staat ruimte af voor een groote transfor-
Die ruimte zal hij dan kosteloos moeten
Spreker stelt daarom voor te schrappen
zeggen
mator.
afstaan
de zin
„In dat geval geeft de aanvrager aan liet bedrijf
„het recht, zonder eenige vergoeding, meer dan een
„binnenleiding op genoemden transformator of trans
formatoren aan te sluiten".
De Voorzitter vraagt of het ook overweging ver
dient te lezentegen billijke vergoeding het recht
te geven.
De heer Burger wil niemand eenig recht geven op
zijn terrein, die er niets heeft te maken.
De heer OosterhofF wenscht deze opmerking te maken.
De heer Burger zou in zijn gedachtengang verstandig
doen met te bepalsn door wien de te plaatsen trans
formatoren moeten worden bekostigd. Anders zal
het kunnen gebeuren dat er dicht bij elkaar door het
bedrijf twee of meer transformatoren moeten worden
geplaatst. Wanneer nu de aanvragers echter deze
instrumenten moeten betalen zij zijn niet zoo
goedkoop zal het gebruik van electriciteit niet
worden bevorderd. Spreker is daarom van meening
dat het overweging verdient, wordt de bepaling
geschrapt, te bepalen wie de transformatoren moet
bekostigen.
De heer Burger herhaalt dat zijne vragen alleen
noodig zijn geworden omdat alle toelichting ontbreekt,
tengevolge waarvan de bepaling spreker vreemd heeft
aangedaan.
Spreker begrijpt echter niet waarom hij hier iets
moet opnemen omtrent de kosten. Eene bepaling
hieromtrent is hier in dit artikel niet thuis, die kan
wel gebracht worden ter plaatse waar zij behoort en
Burgemeester en Wethouders zijn vanzelf aangewezen
om daartoe het meest passende voorstel te doen.
De heer Beekhuis zegt dat de heer Burger in theorie
gelijk heeft, maar dat dit raadslid sterk overdrijft.
De redeneering van dit raadslid is deze, dat hij anderen
niet wil laten gebruik maken van een transformator,
waarvoor hij op zijn terrein ruimte heeft moeten
afstaan. Spreker doet den heer Burger opmerken,
dat zulks bij particulieren nimmer zal gebeuren.
Alleen bij groote inrichtingen kan dat voorkomen en
de directeur zal goed doen bij deze vooraf de aandacht
op deze bepaling te vestigen. Spreker vindt het dan
ook niet noodig haar te schrappen, omdat daaruit
moeielijkheden kunnen voorkomen. Wanneer men
zulke aansluitingen bij inrichtingen als het Staatsspoor
emplacement onmogelijk zou maken, zou men het
bedrijf geen goeden dienst bewijzen.
De heer Oosterhoff wijst er nogmaals op dat een
gevolg van het weglaten der bepaling zal zijn dat
voor elk bedrijf een afzonderlijke transformator moet
komen. Dat zal óf het bedrijf óf de ondernemers te
veel drukken en een groot bezwaar blijken te zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Burger wordt verworpen
met 15 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heerenJ. Koopmans, van Messel,
Feddema, Lautenbacli en Burger.
Tegen de heerenG. W. Koopmans, Boosman,
Beucker Andreae, Tulp, Fransen, Berghuis, Haver-
schmidt, Zandstra, Feitz, Wilhelmij, Oosterhoff,
Hartelust, Beekhuis, Vonck en Schoondermark.
Artikel 4 wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is artikel 5.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Messel zegt dat hij zich geheel aansluit
bij hetgeen door den heer Burger reeds over de toe-
lichting van het voorstel in het midden is gebracht.
Spreker zou gaarne willen weten hoe hij moet uitleggen
alinea 3 van artikel 5, n.l.
„het toezicht en de keuring geschieden kosteloos
„voor eventueel herkeuren na het wegnemen van een
„bij keuring ontdekt gebrek, kan den aanvrager 5.
„in rekening worden gebracht".
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat het
in rekening brengen van de f 5.facultatief is
gesteld. Of die som in rekening zal worden gebracht,
zal van de omstandigheden afhangen. Spreker kan
zich voorstellen dat iemand die meent dat de meter
te veel stroomgebruik aanwijst, op herkeuring aan
dringt
Do heer van Messel interrumpeert den heer Ooster
hoff en doet dezen opmerken, dat het artikel daar
niet over handelt.
De heer Oosterhoff (wethouder) stemt toe, dat het
artikel slaat op de keuring der binnenleiding. Er kan
herkeuring worden aangevraagd en dan zal het van
omstandigheden afhangen wie de kosten betaalt.
De heer Burger gelooft dat de wethouder de zaak
verkeerd inziet en zelf toelichting noodig heeft. De
binnenleiding wordt aangelegd vanwege en op kosten
van den verbruiker. Voor deze in gebruik wordt
genomen, moet zij worden gekeurd. Nu staat in het
3e lid
„het toezicht en de keuring geschiedon kosteloos
voor eventueel herkeuren na het wegnemen, van een
bij keuring ontdekt gebrek, kan den aanvrager ƒ5.
in rekening worden gebracht".
Nu wordt er een gebrek ontdekt en de verbruiker
laat dit wegnemen. Dan moet herkeuring plaats
hebben, veroorzaakt doordat de aanvrager zijne bin
nenleiding niet voldoende in orde had. Spreker staat
nu dadelijk aan de kant van Burgemeester en Wet
houders dat daarvoor iets in rekening moet kunnen
worden gebracht. De bepaling past geheel in de
verordening, maar slaat op heel iets anders als waar
van de Wethouder spreekt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 5 wordt met algemeene stemmen ongewijzigd
vastgesteld.
Aan de orde is artikel 6.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Feddema zegt dat alinea 3 bepaalt
„heeft een meter te eeniger tijd niet behoorlijk
„gefunctioneerd, dan wordt voor de beoordeeling der
„hoeveelheid verbruikte energie, naar keuze der j
„Directie, voor de betreffende maand als maatstaf
„aangenomen óf de hoeveelheid in dezelfde maand
„van het vorig jaar óf het gemiddelde van do in de
„voorafgaande en de volgende maand verbruikte
„energie."
Nu zal de gemeente de meters leveren en de ge
bruikers zullen daarvoor betalen tot 24.per jaar
huur. Nu gaat het toch niet aan om een dergelijke
bepaling op te nemen. Spreker acht dit niet billijk.
Bovendien kan ook het gebruik in geval de meter
niet goed werkt en de beide in alinea 3 genoemde
methoden geen dienst kunnen doen, geschat worden.
Het wil spreker voorkomen dat deze bepaling geheel
onjuist is. De gemeente levert de meter. Dat is
een duur toestol en dat moet in orde zijn. Is dat
niet het geval dan gaat het niet aan zoo maar te
zeggenzooveel energie is er verbruikt. Men kan
b.v. wel niet thuis zijn geweest. Spreker zou dan
ook willen voorstellen deze bepalingen te doen ver
vallen.
De Voorzitter wijst er op dat alleen voor eene in
stallatie van 30 K. W. U. f 24.per jaar wordt
betaald. Een gewoon particulier betaalt vermoedelijk
nooit meer dan f 3.60.Spreker vraagt den heer
Feddema, hoe hij de zaak wil regelen als de be
trokken bepalingen worden weggelaten. Men moet
toch in de verordening een bepaling hebben die aan
geeft hoe de verbruikte energie wordt berekend als
de meter kapot is. De gemeente kan zoo 'n hoeveel
heid niet cadeau geven.
De heer Feddema erkent dat het moeilijk is eene
bepaling te maken. Deze echter acht spreker onjuist
en hij is van oordeel dat de gemeente, als niet kan
worden uitgemaakt hoeveel energie er verbruikt is,
niets in rekening moet brengen. Hij zal na de toe
lichting geen voorstel doen.
De heer Burger: „Hoe komt de meter kapot?"
De heer Feddema zegt dat iemand die een toestel
bederft, gestraft kan worden. Hij blijft er echter bij
dat men, als men iets verkoopt en men kan niet
uitmaken hoeveel men heeft geleverd, niets in rekening
moet brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 6 wordt met algemeene stemmen ongewijzigd
vastgesteld.
Aan de orde is art. 7.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger acht het, gelet op het indertijd
daaromtrent medegedeelde, volkomen juist dat een
dubbel tarief wordt ingevoerd. Hij meent kort te
moeten herinneren, waarop dit berust. De 18 cent
van het enkel-tarief is de prijs waarvoor op den duur
Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1911. 2/9
de gemeente met winst kan leveren. De lage prijzen
van het dubbel-tarief zijn wel lager dan de productie
kosten, wanneer daarbij alle bedrijfsonkosten, kapitaal
rente en afschrijving inbegrepen, worden medegerekend,
maar zij geven nog voordeel wanneer tegen die prijzen
wordt geleverd over den tijd van geringe afname,
als eenmaal de geheele leiding onder stroom staat.
Elke afname brengt dan weinig eigen kosten mee en
die worden door de lage prijzen meer dan gedekt.
Spreker vraagt echter waarom iemand, die een
dubbel-tarief meter hoeft in de uren van het hoogtarief
21 cent moet betalen terwijl hij naar het enkel-tarief
18 cent zou betalen.
Spreker zou hieromtrent gaarne worden ingelicht.
Bij gebreke van eenige toelichting is hem dit niet
duidelijk.
De Voorzitter antwoordt dat de tarieven zijn ont
worpen door den deskundigen adviseur der gemeente.
Op grond hiervan is de rentabiliteitsrekening opge
bouwd. De tarieven voor kracht 6, 8 en 10 cent per
K. W. U. zijn laag en het is billijk dat daartegenover
voor de avonduren eenige compensatie staat. Een
andere verklaring kan spreker hiervan niet geven
evenmin als hij kan zeggen, waarom het precies 21
cent is.
De heer Burger is door het antwoord van den
Voorzitter niet voldaan. De gemeente levert gaarne
overdag af tegen een betrekkelijk lagen prijs, omdat
het nog voordeel geeft maar spreker begrijpt niet
dat degene, die daarvan profiteert, in de uren van
hoogtarief moet worden gestraft door meer te be
talen dan de anderen. Wanneer spreker niet beter
wordt ingelicht zal hij voorstellen ook hier 18 cent
te lezen.
De heer J. Koopmans heeft er ook vreemd tegen
aangezien. Spreker meende het zoo te kunnen ver
klaren, dat eenige compensatie moet worden gevonden
voor het verlaagd tarief en den spertijd en dat de
verbruikers zullen trachten een verbruik van boven
de 100 K. W. U. te verkrijgen teneinde op deze wijze
een lager tarief te bekomen. Wanneer de gemeente
echter met de eene hand geeft en met de andere
terugneemt geeft het den verbruikers niets. Spreker
schaart zich aan de zijde van de heer Burger.
De heer Berghuis zou het beter vinden dat dit
punt werd aangehouden. Ook spreker begrijpt er
niets van. Ook hij zou daarom gaarne een nadere
verklaring hebben. In te gaan zonder nadere
toelichting op het voorstel van den heer Burger,
is gevaarlijk, daar immers Burgemeester en Wethouders
die nadere toelichting op het oogenblik niet anders
dan door vermoedens kunnen geven.
De Voorzitter stelt voor dit punt aan te houden,
opdat Burgemeester en Wethouders nadere inlich
tingen kunnen inwinnen.
De heer Beekhuis is van oordeel dat het van het
grootste belang is artikel 7 af te handelen. De overige
bepalingen van dit artikel kunnen wel worden vast
gesteld, terwijl dan in de volgende vergadering de
onderhavige kwestie nader kan worden besproken.
De overige onderdeelen van artikel 7 worden onge
wijzigd vastgesteld en de bopaling: B in de uren van
hoogtarief 21 cent per K. W. U. aangehouden.
De vergadering wordt hierna door den Voorzitter
gesloten.