282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1911. de loonklassen aan Burgemeester en Wethouders is overgelaten. Verzoeken als het onderhavige, die uit sluitend betrekking hebben op do bepaling der loonen binnen de loonklassen, behooren dus bij dit college thuis. Vandaar dan ook het voorstel om het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. Den heer Zandstra is de zaak nog niet recht dui delijk. Wanneer men de geschiedenis van het Werk- liedenroglement nagaat zal men moeten toegeven dat deze zaak eigenlijk vlot moest loopen. Toen er toch over de loonen een misverstand ontstond, is de motie- Besuijen aangenomen, waarvan de strekking is dat de loonsverhooging zal worden berekend in verband met het aantal dienstjaren in dienst der gemeente, dus niet in hetzelfde vak. Iemand die in de le klasse is geplaatst en 12 dienstjaren heeft, heeft recht op het maximum dier klasse. Dat is naar het spreker voor komt, door den Raad duidelijk uitgesproken. Nu zeg gen Burgemeester en Wethouders dat iemand, die zich door ijver en bekwaamheid de goedkeuring verwerft van Burgemeester en Wethouders, naar een lioogere loonklasse kan worden overgeplaatst. Zulks echter hangt geheel af van de willekeur van Burgemeester en Wethouders, daar er geen enkele regel is die dit voorschrijft. Het brengen van iemand in een hoogere loonklasse blijft dus altijd een willekeurige handeling. Spreker zou er veel voor voelen als een arbeider die 'naar een hoogere klasse werd gebracht, op hot maxi mum werd geplaatst. Om dit te bereiken heeft hij echter weer i2 jaar te dienen. Daardoor wordt, meent spreker, deze zaak op losse schroeven gezet en hij is van oordeel dat Burgemeester en Wethouders dezen weg niet op moeten gaan. Spreker meent dat het in het belang der gemeente en in dat der werklieden, benevens in dat van een goede verstandhouding tusschen het gemeentebestuur en de werklieden wenschelijk is, dat bij de vaststelling van het loon rekening wordt gehouden met het aantal dienstjaren bij de gemeente en niet met die in een zekere functie doorgebracht. De Voorzitter doet den heor Zandstra opmerken, dat diens standpunt niet dat is van Burgemeester en Wothouders. Volgens don heer Zandstra toch zou iemand, die als jongmaatje van b.v. 15 jaar in dienst der gemeente komt, na 12 dienstjaren bij bevordering altijd op het maximum worden gebracht. Dat zou aanleiding geven tot de zonderlingste sprongen. Nooit heeft spreker er van gehoord dat iemand die bevorderd werd, aanstonds werd geplaatst op het maximum salaris aan zijn rang verbonden. Slechts in één geval is hierop een uitzondering gemaakt om redenen die hier op 't oogenblik kunnen blijven rusten, n.l. bij de hoofdonderwijzers. De algemeene regel is toch deze, dat iemand die in een zekeren rang wordt geplaatst, als salaris krijgt het minimum dat aan dien rang is verbonden. Het spreekt dus vanzelf dat een jongmensch, die op 15-jarigen leeftijd in dienst komt en 12 dienstjaren heeft, bij bevordering niet op het maximum zijner nieuwe loonklasse komt te staan. De heer Zandstra heeft terecht opgemerkt dat de kwestie van bevordering naar een hoogere loonklasse aan Burgemeestor en Wethouders behoort. Evenwol zegt dat raadslid erbij dat die bevordering daardoor aan de willekeur is prijsgegeven. Spreker doet den heer Zandstra opmerken dat dit niet hetzelfde is. Do regeling dezer kwestie is in de verordening vastge legd en de heer Zandstra zal dan ook, ais hij die regeling afkeurt, een voorstel tot wijziging der ver- ordoning moeten indienen. De heer Zandstra meent dat het voorbeeld door den voorzitter gekozen niet geheel juist is. Spreker is toch van oordeel dat iemand niet eerder een vaste aanstelling krijgt dan wanneer hij 20 jaar is en dat de regeling niet eerder ingaat dan bij de vaste aanstelling. Spreker zou wel een motie kunnen voorstellen, hij zal dat niet doen. Een wijziging in de verordening voor te stellen acht spreker evenmin doenlijk, maar hij gelooft niet dat de weg die Bur gemeester en Wethouders bewandelen, de juiste is. De heer Burger wenscht in aansluiting van hetgeen hij hoort eene opmerking te maken en hij hoopt dat Burgemeester en Wethouders zullen begrijpen dat het alleen sprekers bedoeling is hun die opmerking ter overweging aan te bieden. In beginsel is er veel te zeggen voor hot systeem van Burgemeester en Wethouders tegenover dat van den heer Zandstra. De voorzitter heeft een voorbeeld genoemd, dat echter in verband met de juiste opmerking van den heer Zandstra wel eenigszins moet worden gewijzigd spreker wil er een, zij het dan ook overdreven, maar daarom sterk sprekend voorbeeld aan toevoegen. Stel, dat een jong mensch geplaatst wordt in eene ondergeschikto betrekking, zoodat hij in de le loon klasse wordt geplaatst. Stel nu, dat het blijkt dat dit jonge mensch meer waard is en dat hij gedurende 12 jaar elk jaar in een hoogere loon klasse komt. Dan krijgt hij elk jaar 60 ct. per week meer^ en zou hij in het systeem van Burgemeester en Wethouders na 12 dienstjaren staan op het mini mum der 13e loonklasse. Daarmee zou volkomen zijn voldaan aan alle eischen die zoo iemand kan stellen, doch in het systeem van den heer Zandstra zou de zelfde persoon dan staan op het maximum van klasse 13. Spreker gelooft dat hiermee hot systeem van den heer Zandstra veroordeeld is. Toch is er naar spreker meent wel iets goeds in het denkbeeld van dat raadslid en hij gelooft dat Burgemeester en Wet houders daarmee niet precies rekening hebben ge houden. Spreker kan zich, zooals hij zei, wel met het denkbeeld van Burgemeester en Wethouders ver eenigen, dat aan die menschen, die in een hoogere loonklasse worden geplaatst, niet wordt beloofd dat alle dienstjaren zullen meetellen, alsof zij in die klasse waren doorgebracht. Als dat toch geschiedde zou de man die spreker noemde op het maximum staan. Spreker acht hot echter niet voldoende dat Burgemeester en W ethouders zorgen dat iemand die bevorderd wordt naar een hoogere klasso, niet in loon achteruit gaatdo aard der zaak schijnt mede te brengen dat zulk een vooruitgang inderdaad leidt tot verhooging van loon. Spreker zal dit met een voorbeeld aantoonen. Iemand, die in de laagste klasse 2 dienstjaren heeft, kan over 1 jaar bevorderd worden, dus 60 cent meer krijgen. In plaats hiervan wordt hij door Burgemeester en Wethouders bevorderd naar de 2e klasse hij krijgt dan wel direct 60 ct. meer, maar moet weer 3 jaar wachten voor hij weer 60 ct. meer krijgt. Het voordeel, dat aan de bevordering verbonden is, is dan grootendeels verdwenen en vervangen door een wissel op de verre toekomst. Het geval wordt nog sterker, als de bevordering geschiedt een week of een maand voordat de be trokkene in de lagere loonklasse in loon zou worden verhoogd. Hij zou dan met eenig recht kunnen zeg gen, dat zijne verhooging in loonklasse slechts schijn is en dat hij om den tuin is geleid. Burgemeester en Wethouders, voor wie het natuur lijk wel wat lastig is, bij den overgangstoestand zich de verleden toestandon voor te stellen als te hebben bestaan onder het nieuwe reglement, zullen dienen te overwegen, dat zij ongetwijfeld zouden hebben Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1911. 283 gezorgd, ovenals zij dit in de toekomst zullen doen, dat do bevordering loonsverhooging meebrengt, zoodat zij in een dergelijk geval den betrokken werkman zeker 1 X 60 ct. verhooging meer zouden hebben laten maken of hem niet drie jaar na de bevordering op de volgende verhooging laten wachten. Hiertegenover staat echter het geval spreker weet niet of zulks mogelijk is wanneer b.v. een le stoker tot stokersbaas wordt bevorderd. Zoo iemand gaat dan drie loonklassen vooruit, wat hom al dadelijk een belangrijk voordeel in de toekomst belooft. Daarnevens behoeft de onmiddellijke ver hooging zeker niet juist 3 X 60 cent te bedragen. Eenmaal 60 cent is in zoo'n geval genoeg, mits er op gelet wordt dat de periodieke verhooging niet te lang op zich laat wachten. Spreker wil deze opmerkingen aan Burgemeester en Wethouders ter overweging geven. De Voorzitter zegt dat de rede van den heer Bur ger boter kan worden besproken als spreker die heeft gelezen. Hij wil den heer Burger gaarne overweging van diens opmerkingen toezeggen. De heer G. W. Koopmans wijst er op dat dit adres zeker door velen van zijne medeleden niet is ont vangen op een wijze die een eerstgeborene in het huisgezin gewoonlijk ondergaat. Het was een lijvig stuk en spreker moet direct erkennen dat hij omtrent deze zaak thans nog minder een vast idee heeft als aan het begin der vergadering. Waar er tusschen Burgemeester en Wethouders en de werklieden op het oogenblik verschil van meening heerscht en spre ker ook na de discussie van verschillende kanten de portee dezer kwestie nog niet goed heeft gesnapt, komt het hem beter voor, dat het adres nog 14 dagen ter inzage wordt gelegd, waarna de Raad kan be slissen. Spreker is met, het denkbeeld hierheen ge komen om te stemmen tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders. Wanneer spreker echter na nadere inzage tot andere gedachten komt zal het kunnen gebeuren dat hij naar recht en geweten vóór kan stemmen. Spreker stelt daarom voor het adres nog 14 dagen ter visie te leggen om daarna eene beslissing te nemen. De Voorzitter wijst er op dat deze kwestie wat er ook in het adres moge staan (spreker heeft de Memorie van toelichting niet geheel gelezen, daar het adres eerst Zaterdag is ingekomen) volgens art. 29 van het Werkliedenreglement aan Burgemees ter en Wethouders behoort. Spreker begrijpt dan ook hot belang niet dat de Raad er bij heeft om de behandeling dezer kwestie 14 dagen aan te houden. Hij is van oordeel dat daarvoor geen enkele reden bestaat. De heer G. W. Koopmans wil niet op het terrein van Burgemeester en Wethouders komen aan welk college de indeeling in de loonklasse is overgelaten. De kwestie waar het hier om gaat is deze, dat het niet duidelijk in het Werkliedenreglement staat uit gedrukt of de dienstjaren in een andere loonklasse doorgebracht ook in aanmerking komen bij de be vordering. Wanneer ook dat is overgelaten aan Burgemeester en Wethouders zal spreker er zich bij neerleggen, maar hij meent dat zulks niet duidelijk is aangegeven, ook in verband met de motie-Besuijen. Daarom heeft spreker voorgesteld het adres met de toelichting nog 14 dagen ter visie te leggen. De heer de Jong heeft de Memorie van toelichting wel gelezen. Hij heeft gezien dat de strekking ervan is om aan te toonen, dat Burgemeester en Wethouders de werklieden niet hebben geplaatst in de loonklassen in overeenstemming met hetgeen in de motie-Besuijen is uitgedrukt. Volgens de werklieden hebben Burge meester en Wethouders de motie-Besuijen niet goed uitgelegd. Nu is het wel moeilijk om direct te zien of de werklieden het bij het rechte eind hebben, maar zij hebben sterke staaltjes aangehaald om aan te toonen dat hunne zienswijze juist is. Waar nu zeker vele leden de Memorie van toelichting niet hebben gelezen omdat zij niet gedrukt is zooals anders wel eens gebeurt en zelfs ook de Voorzitter den inhoud niet kent, is er zeker reden om, waar het geldt de uit voering der motie-Besuijen, de zienswijze van Bur gemeester en Wethouders op papier te stellen. Spreker heeft het standpunt van Burgemeester en Wethouders nu wel hooren uiteenzetten door den Voorzitter, maar hij heeft liever de zienswijze van Burgemeester en Wethouders op papier, omdat hij dan nog eens kalm over de zaak kan nadenken. Hij ondersteunt dan ook het voorstel van den heer Zandstra. De Voorzitter doet den heer de Jong opmerken, dat de heer Zandstra geen bepaald voorstel heeft gedaan. Spreker wijst er verder op dat hij gezegd heeft de Memorie van toelichting niet te hebben gelezen. Hij behoeft hetstandpunt van Burgemeester en Wothouders niet nader uiteen te zetten maar hij blijft er bij, dat het hier geldt de toepassing van do wijze van be rekening der loonen die in het Werkliedenreglement zijn vastgelegd. Deze omvat niets minder dan de indeeling in de loonklassen en de toekenning der verhoogingen welke aan Burgemeester en Wethouders is overgelaten. Er is dan ook geen twijfel mogelijk of ook de thans besproken zaak behoort tot de com petentie van Burgemeester en Wethouders. Spreker zal het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming brengen. De heer G. W. Koopmans meent dat zijn voorstel van de verste strekking is en zou dat dan ook het eerst in stemming willen zien gebracht. De Voorzitter is dat niet met den heer G. W. Koopmans eens. Hij is van oordeel dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders van de verste strekking is. Sproker zal dat dan ook het eerst in stemming brengen. De heer G. W. Koopmans kan zich daar wel bij neerleggen. Het was er hem om te doen den Raad er op te attendeeren dat zijn voorstel nog komt als dat van Burgemeester en Wethouders mocht worden verworpen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 17 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Fransen, Berghuis, Wilhelmij, .1. Koopmans, Boosman, Tijsma, Feddema, Beekhuis, van Messel, Schoondermark, Haverschmidt, Menalda, Hartelust, Oosterhoff, Burger, Komtor en Vonck. Tegen de heerenG. W. Koopmans, de Jong, Zandstra en Lautenbach. 13. adres van H. Renses, K. Bakkers en A. van dor Vegte, pachters van de Witte-, Blauwe- en Poppo- bruggen over het Vliet, houdende verzoek in verband met den lagen waterstand gedurende den jongsten zomer en de stijging van de prijzen der levensmiddelen hun in de betaling der pachtsom tegemoet te komen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 2