294 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1911. „voortduring hare aandacht zal hebben te vestigen „op alles wat met de markt in betrekking staat, op- „dat zoodoende steeds verbeteringen kunnen worden „aangebracht indien de noodzakelijkheid of wensche- „lijkheid daarvan is gebleken." Dit is een voldoend antwoord op de vraag of in stelling eener veemarktcommissie wenschelijk en nood zakelijk is. Burgemeester en Wethouders toch hebben reeds herhaaldelijk het advies ingewonnen van vakmannen op het gebied van den veehandel. Dit pleit zeker tegen hun eigen voorstel. Waarom willen zij dan geen vnste commissie van zulke menschen om hun in alle belangrijke zaken van advies te dienen? Wan neer men toch telkens anderen moet zoekon is dit een groot last. Burgemeester en Wethouders sproken ervan dat zij met werk overladen zijn. Welnu het zou juist een groot gemak en voordeel zijn voor Burgemeester en Wethouders wanneer zij voorlich ting wenschten als er voor de veemarkt een vaste commissie bestond. Burgemeester en Wethouders wijzen op de Waagcommissie die mislukt is. Spreker stelt daartegenover de Beurscommissie, die uitstekende diensten bewijst. Hij meent hiermede voorloopig te kunnen volstaan en geeft zijn medeleden in over weging goed na te denken wat nu in het belang der gemeente is. Hij verklaart vrij zeer verlangend uit te zien naar de degelijke redenen die Burgemeester en Wethouders voor hun voorstel alsnog zullen op geven. De heer Vorsck is door de rede van den heer G. W. Koopmans niet overtuigd van de noodzakelijkheid van de instelling eener veemarktcommissie. Tot nu toe is spreker het met Burgemeester en Wethouders eens, die voor hunne meening goede gronden hebben aangevoerd. Wanneer spreker afziet van de verschil lende raadscommissies waarvan er misschien nog wel een paar geschrapt kunnen worden dan kan hij zich maar twee gevallen denken, waarin het in stellen van eene commissie nuttig en noodzakelijk zou kunnen zijn. In de eerste plaats wanneer do te behartigen zaken de voorlichting noodig maakt van specialisten b.v. de gezondheidscommissie en in de tweede plaats wanneer hot te beoogen doel alleen kan worden bereikt door samenwerking van een groot aantal personen, zoowel mannen als vrouwen, die daartoe hun tijd en moeite beschikbaar stollen n.l. de verschillende commissies bij het onderwijs, de administratieve colleges en de besturen van stedelijke instellingen. Elke andere aangelegenheid bohoort tot het ressort van Burgemeester en Wethouders, tenzij deze zelf den bijstand eener commissie inroepen. Hiortoe rekent spreker de Beurs, de Waag en de Veemarkt. De beurscommissie laat spreker buiten beschouwing. Deze toch is met medewerking van Burgemeester en Wethouders tot stand gekomen bij de oprichting. De waagcommissie echter, die 10 jaar geleden heeft opgehouden te bestaan, is sedert niet weer ingesteld en toch reilt en zeilt do zaak naar behooren. Het is dus duidelijk dat do commissie overbodig was en als vijfde rad aan den wagen fungeerde. Evenzoo acht spreker voor de veemarkt, eene com missie overbodig, vooral nu Burgemeester en Wet houders uitdrukkelijk te kennen geven dat zij zelf de commissie niet noodig vinden on zij herhaaldelijk hebben getoond de belangen der veemarkt goed te behartigen. Do Raad is dan ook volkomen verant woord als hij in deze met Burgemeester en Wet houders mcogaat. De heer Hartöiusi zegt dat do heer G. W. Koop- mans een voorstander is van de instelling eener com missie voor dc veemarkt omdat hij vindt dat zoo'n commissie veel goeds tot stand kan brengen en dat zij tot steun kan strekken van Burgemeester en Wet houders. Het is mogelijk dat eene commissie zou zijn te formeeren die goede adviezen kan geven en advi- seerend lichaam kan blijven. Beheersbevoegdheid kan zooals ook in het voorstel staat een dergelijke commissie nooit krijgen. Spreker vraagt echter of het den Raad bekend is dat er in den boezem van den veehandel een dergelijke commissie bestaat Die heet vereeniging ,,de Veehandel". Daarin zijn opgenomen de voornaamste veehandelaren. Zij hou den besprekingen en behandelen verschillende zaken die zij dan onder de aandacht van Burgemeester en Wethouders brongen. Het is spreker dan ook bij onderzoek gebleken dat in zeer belangrijke zaken deze commissie is geraadpleegd en dat de Wethouder van Openbare Werken met die commissie heeft vergaderd. Spreker heeft deze zaak besproken met enkele leden der Kamer van Koophandel. Deze waren ook niet bekend met het bestaan der door spreker genoemde commissie en zij waren na sprekers inededeeling dan ook minder warm voor de instelling eener veemarkt- commissie. Spreker wil ter voorkoming van misver stand er den nadruk op leggen dat hij niet een man daat heeft van de Kamer van Koophandel om te ver klaren dat de instelling eener commissie niet noodig is, maar hij meende dit in het midden te moeten brengen. Hij meent dat de Raad, op grond van het geen Burgemeester en Wethouders bezwaarlijk vinden nd. dat zij bij alle futiliteiten de commissie zouden moeten raadplegen, mede op grond dat Burgemeester en Wethouders zeggen het best buiten eene commissie te kunnen stellen, gerust kan zijn dat do zaak der veemarkt, de hartader der gemeente, aan goede handen is toevertrouwd en volkomen veilig is in handen van Burgemeester en Wethouders. De heer Oosterhoff zegt, dat na alles wat zoo voor en na over deze zaak is gezegd, Burgemeester en Wethouders zich natuurlijk geen oogenblik de illusie hadden gemaakt, dat het thans door hen gedane voorstel om niet tot de instelling van eene commissie voor de veemarkt over te gaan, zonder discussie zou worden aangenomen en eveneens hadden zij wel ver wacht den heer G. W. Koopmans, die zich in den laatsten tijd steeds als een groot voorstander van eeno dusdanige commissie heeft doen kennen, tegen over zich te zullen zien. Toch, spreker mag het niet ontkennen, hadden zij wel een oogenblik de veronder stelling gewaagd, dat genoemd raadslid wel iets van zijne voorliefde voor eene commissie voor de veemarkt zou hebben verloren of zich althans niet meer geroepen zou hebben gevoeld om do wenschelijkheid daarvan te betoogen. Zij meenden daartoe het recht te hebben op grond van hetgeen door hem was gezegd in de vergadering van den Raad van den 14 Maai t, waarin het voorstel van Burgemeestor en Wethouders tot uitbreiding en verbetering van de veemarkt in be handeling was. Toen immers zeide hij na eenige beschouwingen over de finantieele zijde van de kwestie te hebben gegeven, het volgende „Spreker kan dus gerust zeggen, dat het kalf voor hem een mooi zwartbont koekalf is geworden en dat het voorstel aan al zijne wonschen voldoet." En even verder: „kortom het voorstel staat spreker won derwel aan." Nu zal toch wel ieder moeten toegeven, dat, wanneer de persoon, die steeds gestreden heeft voor do instelling eener commissie, zoo zonder de minste kritiek en met volkomen instomming een voorstel aanvaardt, aan de totstandkoming waarvan die com missie niet heeft medegewerkt en waarover het advies dier commissie zelfs niet is gevraagd, er inderdaad reden te ovor is om aan te nemen, dat hij van do noodzakelijkheid dier commissie niet meer zoo ten Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1911. 295 volle overtuigd zou zijn. Toch is er weder door hem mot klem op de instelling eener zoodanige commissie aangedrongen. Burgemeester en Wethouders moeten echter tot hun leedwezen zeggen, al is de repliek' niet fraai, dat zij do argumentatie van den heer Koopmans evenmin bijzonder sterk hebben gevonden, want wanneer mon in het kort samenvat, wat door hem tot aanbeveling van zijn standpunt in het mid den is gebracht, dan komt men echter slechts tot dit eeno voordeeldat zulk eene commissie Burgemeester en Wethouders bij alle zaken, de veemarkt betreffonde, van advies zouden kunnen dienen. In de eerste plaats zou spreker op het eigenaardige foit willen wijzen, dat altijd als in dezen Raad over de instelling van dergelijke commissies werd gesproken, de daarvoor aangevoerde argumenten niet bijzonder klemmend zijn geweest. Burgemeester en Wethou ders hebben toch, alvorens hun prae-advies gereed te maken, eens nagegaan, wat bij de totstandkoming of opheffing van dergelijke commissies is geschied en zij hebben toen het volgende gevonden. Bij het ontwerpen van de eerste verordening voor het gebruik van de Beurs hebben zij daarin ook een paar bepa lingen opgenomen, die betrekking hadden op den werkkring van eene in te stellen beurscommissie en zij hebben toen dat gedeelte van hun voorstel aldus gemotiveerd „In navolging van hetgeen elders als gebruik is aangenomen en op advies van eene commissie uit de kamer van koophandel, bepaalt het bijgaand ontwerp, dat er zal zijn eene beurscommissie, enz." Voorzeker geen bijzonder sterke motiveering. De Raad nam toen het voorstel aan zonder er ook maar een enkel woord over te spreken. Maar merkwaardiger is zeker nog, wat bij de op heffing van de commissie voor de Waag is geschied. Zooals velen zich nog wel zullen herinneren bedankten de leden van genoemde commissie naar aanleiding van een conflikt tusschen een lid van het dagelijksch bestuur en hen. Pogingen om de opengevallen plaat sen weder bezet te krijgen, mislukten, redenen waarom Burgemeester en Wethouders bij de eerst volgende herziening van de verordening voor het gebruik van de Waag, aan den Raad voorstelden om het voortaan maar zonder commissie voor de Waag te doen. Zij motiveerden dit voorstel zeer uitvoerig en zeiden daarin o. a. „Nog kunnen wij verklaren, dat het gemis eener Waagcommissie niet is of wordt gevoeld. Nu Burge meester en Wethouders, als gevolg van het gemis dezer commissie, meer rechtstreeks kunnen optreden, ook zoo noodig tegonover den waagmeester, is de gang van zaken er geenszins minder op geworden". Dit voorstel werd toen zonder de minste discussie aangenomen door eenen Raad, waarin ook reeds de heer Koopmans zitting had. En nu zou het natuurlijk mogelijk zijn, dat het tegenwoordig college van dagelijksch bestuur, de zaken van waag en veemarkt minder goed behandelde dan hunne voorgangers, maar daarvan hebben Burgemeester en Wethouders tot hun genoegen in de gehouden redevoering niets bemerkt. Wat het argument aangaat, dat de bedoelde com missie Burgemeester en Wethouders omtrent veemarkt aangelegenheden steeds van advies zou kunnen dienen, daartegen valt uit den aard der zaak natuurlijk weinig in te brengen, alleen mag do vraag worden gesteld of uit iets tot nog toe goblekon is, dat Burgemeester en Wethouders inderdaad meer en ander advies noodig hebben, dan zij tot heden ontvingen. Want het is immers den Raad bekend, dat zij zich bij alle zaken van eenige beteekenis steeds laten voorlichten hetzij door den marktmeester, hetzij door een der veoartsen, hetzij door de Friesche Maatschappij van Landbouw, hetzij ten slotte door personen uit den handel, die zij daartoe uitnoodigen. Dit stelsel heeft bovendien voor, dat zij voor elk geval de personen kunnen uitnoodigen, die daarvoor naar hunne meening hot meest in aanmerking komon. Trouwens er bestaan, vooral in het onderhavige geval, ook grooto praktische bezwaren tegen de in stelling eener zoodanige commissie. In de eerste plaats zal die, wil men in haar alle belangen der veemarkt vertegenwoordigd hebben, hetgeen zoker van groot belang zal zijn, althans voor een gedeelte uit personen moeten bestaan, die niet in onze ge meente wonen en van wie men dus niet met oenig recht mag verwachten, dat zij naast de belangen van de veemarkt ook oog zullen hebben voor andere be langen, bijvoorbeeld de finantieele, dezer gemeente. En verder zal het naar de meening van Burgemeester en Wethouders met het oog op de zeer tegenstrijdige belangen, die op de veemarkt gediend moeten worden, steeds uiterst moeilijk blijken om eene commissie te vinden, die het vertrouwen van alle categorieën van veemarkt-bezoekers zal hebben. Er bestaat namelijk eigenlijk maar één lichaam, dat de Raad bij die keuze van advies zou kunnen dienen en dat is de Friesche Maatschappij van Landbouw, maar Burgemeester en Wethouders vreezen, dat indien aan haar zou worden opgedragen eene aanbeveling in te dienen, de samen stelling allicht eenigermato eenzijdig zou uitvallen. Op grond van een en ander meenen Burgemeester en Wethouders den Raad met ernst te moeten ont raden tot de instelling van eene commissio voor de veemarkt over te gaan. De heer Boosman had het voornemen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Nu spreker van den heer Oosterhoff heeft gehoord dat de meeste leden der eventueele commissie niet in de gemeente woonachtig zijn komt spreker tot een andere gedachte. Hij is van oordeel dat dit wonen buiten Leeuwarden zwaar moet wegen, omdat die buitenwonenden niet altijd de belangen der gemeente op het oog zullen hebben. Spreker zal dan ook met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan. De heer G- W Koopmans zal beginnen met den Wethouder te beantwoorden, die den heerBoosman reeds heeft overtuigd. De Beurscommissie toch bestaat uit inwoners van Leeuwarden en spreker kan den Raad verzekeren dat het hem geen moeite zal kosten in de gemeente of ten minste niet ver van de ge meente af een vijftal mannen te vinden, die geschikt zijn om zitting te nemen in eene commissie voor de veemarkt, die tevens de belangen der gemeente wel zouden behartigen. Spreker acht het van groot belang dat er eene commissie is die Burgemeester en Wethouders bijstaat. Burgemeester en Wethouders toch zijn niet direct bekend mot alle behoeften de veemarkt betreffende en niemand zal hun dat kwalijk nemen. Zij zijn dan ook niet in staat een juist oordeel te hebben omtrent verbeteringen. Een commissie van praktische per sonen had dan ook veel kunnen doen en kan in de toekomst nog veel goeds tot stand brengen. De heer Vonck sprak ervan, dat hij meegaat met Burgemeester en Wethouders, omdat hij alleen eene commissie noodig acht als daarvoor „specialiteiten" noodig zijn. Zoo goed als voor de gezondheids commissie specialiteiten noodig zijn, zoo goed zijn ook hier voor de veemarktcommissie „specialiteiten" noodig. Ook is er over do Waag gesproken. Maar de Waag is toch niet te vergelijken met de Veemarkt. De ruimte is 10 of 20 maal zoo klein als op de Vee markt en wat handel gebeurt daar dan nog. Spreker wil hiermee niets afdingen op de werkzaamheden van den waagmeester, maar alleen uitdrukken welk een groot verschil er bestaat.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 8