304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 December 1911. Art. 4 wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de ordo is artikel 5. De heer Lautenbach vraagt of in plaats van „1 Januari 1912", niet moet worden gelezen „1 Juli 1911". De Voorzitter antwoordt dat zulks wel de bedoeling is van Burgemeester en Wethouders. De heer Burger heeft tegen do bedoeling van Burgemeester en Wethouders geen bezwaar. Die bedoeling sluit dan echter niet op den tekst. De verordening treedt in werking 1 Januari en tot zoo lang geldt de oude verordening, waarbij aan Burge meester en Wethouders niets is overgelaten. Spreker vraagt hoe Burgemeester en Wethouders van plan zijn het mogelijk te maken, dat de verhooging vanaf 1 Juli 1.1. zal worden toegekend. De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en Wethouders verzuimd hebben den Raad machtiging te vragen om aan het artikel terugwerkende kracht te verleenen. Wanneer het artikel is aangenomen, zullen Burgemeester en Wethouders daartoe overgaan. Artikel 5 wordt met algemeene stemmen aange nomen. De verordening wordt thans met algemeene stem men vastgesteld. De Voorzitter verzoekt nu om Burgemeester en Wethouders te machtigen om op den voet dezer verordening de bezoldigingen der gaarders, gerekend met ingang van 1 Juli 1911, opnieuw te bepalen. De gevraagde machtiging wordt met algemeene stemmen verleend. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, naar aanleiding van het rapport eener door hen be noemde commissie omtrent de maatregelen ter verzachting van de gevolgen der heerschende duurte, over te gaan tut toekenning van een toeslag op de bezoldiging van g<maentc-ambtenaren en -werk- lieden. Dit voorstel luidt als volgt Bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 1912 zegden Burgemeester en Wethouders een onder zoek toe, welke maatregelen van gemeentewege kunnen worden genomen, waardoor de gevolgen der hterschende duurte zooveel mogelijk worden verzacht, en den uitslag van dat onderzoek, al of niet met voorstellen hunnerzijds, aan den Raad over te zullen leggen (motie de Jong-Zandstra, bl. 251 der Hande lingen van den Gemeenteraad). Ter nakoming van die toezegging richtten Burge meester en Wethouders een verzoek tot eenige in gezetenen, die met de prijzen van de eerst noodige levensmiddelen geacht kunnen worden bekend te zijn, hun in dezen van voorlichting te dienen. Aan de uitnoodiging gaven allen bereidwillig gevolg, t. w. de heerenS. H. Hijlkema, S. Tulp Szn., C. L. v. Dijk, H. H. Keij, G. Botke, H. A. Vosman en Mr. F. G. v. Binsbergen, die tevens als secretaris optrad, terwijl de Burgemeester het voorzitterschap op zich nam. Het verslag der commissie, dat Burgemeester en Wethouders 6 December j.l. ontvingen, is ter visie gelegd. Burgemeester en Wethouders vroegen in de eerste plaats opgaven omtrent de werkelijke stijging der levensmiddelen in Leeuwarden over de laatste maanden. Maatregelen tegen de duurte van gemeentewege zijn toch in ons land gelukkig zóó buitengewoon, en in hun gevolgen zóó gewichtig, dat hiertoe niet mag worden overgegaan zonder nader onderzoek van het bestaan der duurte en van haar meerdere of mindere algemeenheid. Het antwoord der commissie op deze vraag heeft Burgemeester en Wethouders beslist doen afzien van voorstellen aan Uwen Raad tot het nemen in ver band met de duurte van maatregelen van overheids wege. Burgemeester en Wethouders onderschrijven in dezen het standpunt der grootst mogelijke meer derheid van de commissie. Waar de aardappelen good en goedkoop zijn, het brood eer lager dan hooger in prijs is dan gewoonlijk, spek, vet, brand stof en andere benoodigdheden niet zijn gestegen, kan niet worden gesproken van een nood-toestand, als bovenbedoelde voorstellen zou wettigen. De niet volstrekt onontbeerlijke levensmiddelen, waarvan de prijs is gestegen, behooren niet tot degene, die van een huishouden met een klein inkomen de grootste uitgaven vorderen. Ook Burgemeester en Wethou ders zijn van meening, dat in de laatste maanden, meer dan te verdedigen is, beroep is gedaan op de duurte om het nemen van buitengewone maatregelen te bepleiten. Verwezen wordt naar het mede bij de stukken gevoegd antwoord der Regeering op het vooiloopig verslag op de Staatsbegrooting voor 1912 5). Ook wijzen sommige, na het bijeenkomen dei- commissie bekend geworden, cijfers op oen stilstand dor stijging van sommige prijzen en een daling van andore. Zijn dus van Burgemeester en Wethouders geen voorstellen te wachten tot het nemen van buiten gewone maatregelen door de gemeente als overheid, evenmin achten zij de gemeente als werkgeefster ge roepen tot het toekennen van tegemoetkoming op zóó ruime schaal als in sommige gemeenten van ons land is geschied. Zij achten dit noch op grond van den algemeonen toestand, noch op grond van dien der geldmiddelen der gemeente Leeuwarden ver antwoord. In beginsel hebben zij tegen zulk een toeslag geen bezwaar. Richtsnoer toch voor de ge meente als werkgeefster, is wat een goed werkgever onder gelijko omstandigheden doet en een aantal bijzondere werkgevers hebben door het geven van toeslag getoond, dat ook zij eenigen steun aan de laagst bezoldigden, die den druk der tijden het zwaarst ondervinden, billijk oordeelden. Tot een dergelijken maatregel meenen Burgemeester en Wethouders dat wel aanleiding is. Een weke- lijksche toelage van 1.over het tijdvak 17 De cember 19111 Maart 1912 aan kostwinners, wier be zoldiging minder bedraagt dan 11.— in de week, met dien verstande dat bezoldiging en toeslag tezamen dat bedrag niet mogen overschrijden, achten zij dooi de omstandigheden wel gerechtvaardigd. Zij ware toe te kennen aan alle personen die, onverschillig in welken rang, in vollen gemeentedienst zijn niet dus aan hen die slechts een deel der week in dienst zijn, zooals b.v. personeel bij do veemarkt, noch aan het losse personeel, dat korter dan 6 weken in dienst is. Onder kostwinners te verstaan gehuwden en onge- huwden, die kinderen beneden de 16 jaren of een of meer ouders onderhouden. Aan een wekelijksche toelage geven Burgcmeoster en Wethouders de voorkeur boven een uitkeering voor eenmaal, omdat zij bij eerstgenoemde een goede Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 December 1911. 305 besteding van het uitgekeerde bedrag beter verzekerd achten. Deze maatregel zou de gemeente rond 1100. kosten. Burgemeester en Wethouders hebben mitsdien de eer den Raad voor te stellen hen te machtigen, om aan alle personen in vollen dienst der gemeente, die kostwinner zijn en wier bezoldiging minder bedraagt dan 11.in de week, over het tijd vak 17 December 1911 tot 1 Maart 1912 een toe lage te geven van 1.in de week, uit te betalen in de voor ieder hunner gebruikelijke betalingster mijnen, met dien verstande, dat bezoldiging en toelage te zamen niet meer bedragen dan /"li.in de week, alsmede om deze uitgaven op de voor jaarwedden en arbeidsloonen uitgetrokken begrootingsposten te verantwoorden. De beraadslaging wordt geopend De heer Fransen heeft zich, na het voorstel van Burgemeester en Wethouders te hebben gelezen, twee vragen gesteld. In de eerste plaatsis het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel billijk tegenover de andero arbeiders in de gemeente en in de tweede plaats is dit wel de weg dien de gemeente moet inslaan De gemeentewerklieden zijn over het algemeen in gunstiger conditie dan de arbeiders bij particulieren in dienst. Spreker acht het daarom niet billijk om op do loonen tot 11.een toeslag te geven tegenover de particuliere werklieden, die dik wijls nog geen 10.verdienen, ja, waarvan er velen werkeloos langs de straat loopen. Ook op die arbeiders drukt de duurte evengoed. Burgemeester en Wethouders zoggen welwij wenscheu niet op te ti eden als overheid, maar als werkgeefster. Die redeneering gaat echter niet op. Dat zou nu wol juist zijn als zij verhooging van loon gingen toe zeggen. Het geven van toeslag aan de gemeente werklieden is onbillijk tegenover de particuliere arbeiders, kleine winkeliers en alleen-werkende per sonen, omdat de duurte iets algemeens is en op allen drukt. Burgemeester en Wethouders kunnen dan ook niet volhouden dat zij het voorstel doen als werkgeefster en niet als overheid. Zij doen het wel degelijk als overheid. Wanneer zij nu verder zeggen dat de gemeentewerklieden met minder dan 11. niet kunnen bestaan, is het wel wat kras dat zij en ook de particuliere arbeiders, kleine winkeliers en andere in dergelijke conditie verkeerende personen daarvan ook nog enkele guldens voor Hoofdelijken Omslag moeten stortendat vooral dezo laatsten die belastingpenuingen misschien met een bloedend hart bij den ontvanger hebben gestort en nu moeten zien dat die penningen, door hen zoo noode gemist, zullen worden besteed tot het geven van toeslag met het oog op de duurte, die hen nog meer drukt dan die werklieden welke in nog gunstiger conditie verkeeren dan zij. Daarom noemt spreker het onbillijk tegen over de particuliere werklieden en anderen om eerst- gunoemden een toeslag te geven. Moot nu de gemeente dezen weg bewandelen? Bur gemeester en Wethouders zeggen dat zij het eens zijn met de grootst mogelijke meerderheid der com missie, dat n.l. de aardappelen goed en goedkoop zijn, het brood eer lager dan hooger in prijs enz. Hei volgende jaar evenwel kan het gebeuren dat de aardappelen tengevolge van misgewas slecht en duur zijn. Is dit het geval dan zullen verscheidene andore artikelen als erwten en boonen, ook duurder worden en komt de gemeente weer voor hetzelfde geval te staan en zal er weer toeslag moeten worden gegeven. Wanneer echter Burgemeester en Wet houders van oordeel zijn dat de loonen te laag zijn, en, nu kunnen zij zich stellen op het standpunt als werkgeefster, dan is de meest rationeele weg een voorstel tot loonsverhooging te doen. Met het geven van toeslag komt de gemeente op een hellend vlak waar zij niet meer af raakt. Spreker is van oordeel dat Burgemeester en Wet houders dit voorstel niet met volle symphatie hebben gedaan, maar hij heeft den indruk gekregen dat het voorstel is ingediend om zwarte gezichten te voorkomen. Spreker zal trachten den Raad op een ander pad te brengen door het indienen eener motie luidende de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders hun voorstel om eene toelage aan de gemeentewerk lieden te geven, in te trekken en noodigt Burge meester en Wethouders uit een voorstel tot wijziging der loonregeling voor de gemeentewerklieden bij den Raad in te dienen, meer evenredig aan de behoeften van een arbeidersgezin. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Fransen eene motie is voorgesteld, luidende de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders hun voorstel om een toelage aan de gemeentewerk lieden te geven, in te trekken en noodigt Burge meester en Wethouders uit een voorstel tot wijziging der loonregeling voor de gemeentewerklieden bij den Raad in te dienen, meer evenredig aan de behoeften van een arbeidersgezin. Spreker is van oordeel dat dit een voorstel is vreemd aan de orde van den dag, daar het een geheel andere zaak betreft. Hij zal den Raad straks vragen of deze de motie nu enkele maanden nadat de loonen der werklieden zijn besproken en vastgesteld in overweging wenscht te nemen. Spreker vraagt den heer Fransen dan ook of deze het noodzakelijk acht dit onderwerp weer in bespreking te brengen. Op het oogenblik hebben wij te doen met een voor stel tot het nemen van tijdelijke maatregelen, wat de heer Fransen voorstelt is iets blijvends. De heer Fransen hoort van tijdelijke maatregelen spreken. Als echter nu een toeslag wordt gegeven, komt men zeker het volgend jaar weer voor het zelfde feit te staan. Er zullen altijd wel eenige artikelen zijn die op een zeker oogenblik duur kunnen worden genoemd. Spreker blijft er bij dat het beter is geen toelage te geven, maar de loonregeling goed onder do oogen te zien. De Voorzitter deelt mede dat de heer Fransen diens motie handhaaft. Spreker zal straks den Raad vragen of hij dit voorstel tot hierziening van het Werklieden reglement in overweging wenscht te nemen. Wordt daartoe besloten dan zal spreker voorstellen het voorstel in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ten fine van prae-advies. Thans is alleen aan de orde het voorstel van Burgomeester en Wet houders. Den lieer Beekhuis komt het voor het zij met alle respect tegenover het college van Burgemeester en Wethouders gezegd dat het voorstel buiten gewoon onlogisch en inconsequent is, daar de con clusie geheel niet slaat op de praemisse. Spreker leest toch in het voorstel „de niet volstrekt onontbeerlijke voedingsmiddelen, „waarvan de prijs is gestegen, behooren niet tot de- „gene, die van een huishouden met een klein inkomen „de grootste uitgaven vorderen." De logische gevolgtrekking daaruit zou zijn dat indien de duurte aanleiding geeft om in te grijpen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 5