308 Verslag van de handelingen van den gemeenten aad van Leeuwarden van Dinsdag 12 December 1911. voor toeslag in aanmerking moeten komen, daar ook voor hen zij het dan in mindere mate het leven duurder is geworden. Wel rekende de duurte- commissie niets voor kleeding, omdat dit niet zooveel voorkomt, maar zij vergeet dat onderhoud van klee ding en schoeisel zijn gewonen gang gaat en dat ook de daarvoor benoodigde materialen duurder zijn geworden. De kostvrouw dringt dan bij de onge- huwden steeds aan op meer kostgeld en naailoon. Toeslag is dus ook voor deze categorie noodzakelijk. Spreker acht het niet meer dan billijk om den toeslag te doen ingaan op 1 November j.l. De arbeiders toch hebben al lang met de duurte te worstelen en waarschijnlijk is de toeslag tengevolge van het on derzoek der commissie al eenigszins vertraagd. Wat nu het eindigen van den toeslag betreft, spreker meent dat die moet worden gegeven tot 31 Maart, omdat die maand nog feitelijk een wintermaand is en de behoeften nog van dien aard zijn, dat toeslag moeilijk kan worden gemist. Spreker kan zich ook niet vereenigen met de uit spraak der commissie, waar deze zegtstrenge heeren regeeren niet lang. Dit wil toch zeggen dat er wel weer goedkoopere tijden zijn te wachten. Spreker vleit zich met deze hoop niet, omdat het bekend is dat de prijzen der levensmiddelen nu al jaren aaneen zij het dan ook langzaam omhoog gaan omdat hij weet dat de suikerconventie in Brussel op dit oogenblik vergadert, zeer waarschijnlijk om maat regelen te nemen dat de suiker niet al te veel in prijs zal dalenomdat hij weet dat men met alle ten dienste staande middelen de prijzen weet op de drijven. Dit is op het oogenblik het geval met de krenten, omdat de Griekscho bankiers de geheele oogst in handen hebben en slechts het voor export benoodigde beschikbaar stellen om de prijzen niet te doen dalen. Hetzelfde is het geval met vele andere artikelen. Spreker is dan ook van oordeel dat de goede, goedkoope tijden niet zullen terugkeeren. Spreker wil niet meegaan met het bespreken van loonsverhooging. Dan had men bij de behandeling van het Werkliedenreglement beter op den bezem moeten rijden. Toeslag moet worden verleend en als men meent dat zulks tegenover de andere arbeiders onrechtvaardig is, moet er een voorstel tot algemeene voorziening worden gedaan. Burgemeester en Wet houders hebben zich niet op dit terrein gewaagd. Spreker zal dat ook niet doen. Als de gemeente begint met inkoop in het groot en verkoop tegen den kostenden prijs, zouden er o.a. pakhuizen moeten worden aangeschaft. Spreker acht de tijd daarvoor thans niet geschikt. Voor de toekomst valt daarover wel te praten. Spreker heeft zich niet af te vragen of dit sommigen neringdoenden behaagt of niet. Waar de gemeente voorziet in de behoefte aan licht en water, zou spreker niet weten waarom zij niet pou voorzien in de behoefte aan melk b.v. De ge meente is in dienst der gemeenschap en heeft te doen wat de gemeenschap eischt. Spreker heeft thans de eer de volgende motie in te dienen „de Raad, overtuigd dat de stijgende prijzen der levensbe- noodigdheden een grooten druk uitoefenen op de financieele draagkracht der laagst bezoldigde ambte naren en werklieden in dienst der gemeente, erkennende dat buitengewone maatregelen in deze noodzakelijk zijn besluit aan eiken ambtenaar en werkman in vasten dienst der gemoente, die een inkomen heeft van f 600.en daar benedon, een tijdelijken toeslag op het loon toe te kennen die voor ongehuwden 50 cents en voor gehuwden en kostwinners van een of meer ouders een gulden per week zal bedragen. Deze toeslag wordt gerekend te zijn ingegaan 1 November 1911 en zal eindigen 31 Maart 1912." De Voorzitter verzoekt den leden met het oog op de lange agenda, zich zooveel mogelijk te bekorten. De heer Lautenbach zal den wenk van den Voor zitter ter harte nemen. Spreker heeft weinig van het rapport te zeggen daar hij voor een groot deel meegaat met hetgeen daarvan door den heer Zandstia reeds is gezegd en het door dit lid voldoende aan de kaak is gesteld. Hij meent echter nog te moeten opmerken, dat de commissie een oogenblik in extase komt, waar zij van de arbeidersvrouwen spreekt, die toch weten rond te komen. Dit is echter apenliefde, want als het spant om rond te komen, tracht men ver betering aan to brengen. Bewonderen en bestendigen zijn tegenvoeters van elkander. Het begin van het rapport concludeert dat er geen noodstand bestaat en het eindigt met„Strenge heeren regeeren ge woonlijk niet lang". Dit is eene vermakelijke bij drage van verstoktheid en kortzichtigheid. Het doet spreker intusschen genoegen te consta- teeren dat wij een stapje vooruit zijn gekomen en dat Burgemeester en Wethouders van tegenstanders van voor vier weken tot voorstanders zijn bekeerd. Spreker werd bestreden met zijn voorstel tot ƒ10. bijslag en Burgemeester en Wethouders stellen thans f 11.voor. Over den heer Haverschmidt is spreker echter niet tevreden. Voor vier weken ging dit raadslid sprekers voorstel bestrijden en eindigde hij met de verklaring„als echter Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben ga ik mee" en nu Burgemeester en Wethouders hem op de proef stel len, verklaart hij zich er tegen. Wat het voorstel van den heer Fransen betreft, spreker zou dit raadslid in overweging willen geven het in tweeën te splitsen. De voorstandors van loonsverhooging accepteeren het laatste deel van het voorstel, maar moeten zich tegen het eerste gedeelte verklaren, omdat daardoor directe hulp aan de werklieden wordt afgesneden. De tegenstanders van loonsverhooging hebben na tuurlijk alléén symphatio voor het eerste deel en zullen, zoo niet allen, dan toch zeker voor een groot deel dat eerste deel aannemen om zoo mogelijk beidon te beletten. De stemming zul derhalve onzuiver zijn. De heer Fransen meent een enkele opmerking te moeten maken. De heer G. W. Ivoopmans zei, en de geheele Raad zou dit met hem eens zijn, dat spreker met zijn voorstel een goede bedoeling heeft. Spreker hoopt dat de heer Koopmans do waarheid heeft gesproken. Men vraagt, n.l. de heeren Lauten bach en Koopmans, dat spreker zijne motie zal splitsen. Spreker zal dat niet doen. Hij kan zich niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders ver eenigen om dat het de gemeente voert op een weg dien zij niet moet bewandelen. In eon ander jaar spreker heeft dit zooeven x-eeds gezegd zijn andere artikelen weer duur en dan wordt er weer toeslag gevraagd. De heer Koop mans heeft gezegd, dat als de andere arbeiders half verhongerden, zulks ook niet behoefde te geschieden met de gemeentewerklieden. Dat is ook in het ge heel niet sprekers bedoeling en was ook niet uit zijn woorden op te maken. Hij heeft gezegd dat die andere arbeiders in minder gunstige conditie waren dan de gemeentewerklieden die vast werk hebben, uitzicht op pensioen, ziekteverzekering. Wanneer do particuliere arbeiders altijd werk hebben, zijn zij nog ten achter bij de gemeentewerklieden. Tegenover Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 December 1911. 309 deze particuliere arbeiders is het onbillijk toeslag te geven, omdat de duurte op allen drukt. De heer Zandstra heeft gezegd dat de levensmid delen niet goedkooper zullen worden, Dat is een mooi argument voor dat raadslid om voor sprekers motie te stemmen voor loonsverhooging. Ook spreker heeft reeds in uitzicht gesteld dat die „duurte" wel zal blijven bestaan en wil daarom aansturen op loonsverhooging. De heer Burger zal kort zijn en kan de heeren geruststellen met de verzekering het is heden een uitzondering dat hij geen motie zal indienen. Süreker constateert dat hij het met den heer Fransen nens is dat het principe, dat aan het voorstel ten grond slag ligt, verbazend gevaarlijk is. Met de heeren Beekhuis en Haverschmidt is spreker het eens dat er, gezien de feiten, niet zulke buitengewone omstandig heden aanwezig zijn, dat een zoo ernstige maatregel als Burgemeester en Wethouders voorstellen gerecht vaardigd is. Spreker komt in weerwil daarvan tot eene tegen overgestelde conclusie als deze beide heeren. Hij zal doen wat de heer Haverschmidt in de vorige vergadering meende te moeten doen en waar voor de heer Lautenbach hem nu nog prijst. Het spijt spreker dat Burgemeester en Wethouders dien kant zijn uitgegaan. Nu zij eenmaal het voorstel hebben gedaan is het grootste kwaad al begaan en zal spreker er waarschijnlijk vóór stemmen, hoewel hij er in principe tegen is. De Voorzitter zal het voorstel van den heer Zand stra, dat door den heer Tulp mede onderteekend is, tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet houders in behandeling brengen. De heer Zandstra zal niet veel zeggen. Het is de zelfde motie, met een kleine wijziging, die bij de begrooting door spreker is voorgesteld. Spreker heeft den Raad toen cijfers bespaard. De indertijd door hem genoemde cijfers zijn echter door niemand ooit tegengesproken. De noodtoestand is erg, omdat de prijzen van enkele artikelen 1420 zijn gestegen sedert 1910. Wat vroeger 1.kostte, daar wordt nu f 1.17 f 1.20 voor betaald De heer Burger „de loonen zijn ook gestegen". De heer Zandstra „niet zooveel als de prijzen der levensmiddelen." Spreker doet opmerken dat mon altijd met cijfers achterbaks blijft. De loonen zijn niet met 1/3 gestegen. Niemand kan tegenspreken dat, wat men verleden jaar voor 1.kon koopen, thans f 1.20 kost. Spreker is dan ook van oordeel dat hij zijne motie niet meer behoeft aan te bevelen, omdat hij die bij de begrooting al voldoende heeft ver dedigd. Nu zegt de heer Fransen dat spreker vóór diens motie zou moeten stemmen. Spreker zou dat doen als die motie aan de orde was. Dat is niet het geval. Alleen de toeslag is aan de orde, niet loonsverhooging. De heer Tulp is het met den heer Zandstra eens, dat men diens cijfers niet heeft tegengesproken. Men heeft niet bewezen dat de uitgaven van eon arbeiders gezin, bestaande uit man, vrouw en drie kinderen in den laatsten tijd met ongeveer 1.per week zijn verhoogd. Spreker is van oordeel dat menschen mot een loon van f 9.tot f 12.—, die zich per week eon uitgave moeten getroosten van f 1.meer dan anders, moeten worden gesteund en hij acht dan de toeslag ook alleszins gerechtvaardigd. De heer van Messet wijst er op dat, waar het voorstel van den heer Zandstra rauwelings in de vergadering is gebracht, het niet kan worden aangenomen, omdat de Raad met de financieele gevolgen daarvan niet bekend is. Spreker is dan ook van oordeel, dat, alvorens het voorstel in behandeling kan komen, het eerst in handen van Burgemeester en Wethouders moet worden gesteld ten fine van prae-advies, ten einde de financieele gevolgen te weten te komen. De Voorzitter moet een enkel woord wijden aan de commissie, die door Burgemeester en Wethouders is geraadpleegd en die hier als commissie niet aanwezig is. Haar wordt toch kortzichtigheid en hardvochtig heid verweten en er worden haar nog meer dergelijke liefelijkheden naar het hoofd geworpen. Spreker acht dit zeer onbillijk. De aanhalingen, die de heeren Lautenbach en Zandstra hebben gebruikt, heeft spreker in het rapport niet kunnen vinden. Een aanhaling is genomen uit de nota van den heer Hijlkema. Burgemeester en Wethouders wilden op de hoogte worden gesteld van de prijzen der levensmiddelen. Om die te weten te komen kozen zij menschen, die te dien opzichte deskundigen zijn en dus de beste gegevens konden verstrekken. Men kan het nu met die commissie eens zijn of niet, de manier waarop zij zich beschikbaar heeft gesteld en de toewijding, waarmee zij haar taak heeft vervuld, maken dat zij aanspraak heeft op meer waardeering, dan haar heden middag is ten deel gevallen. Wat nu het principiëele der kwestie betreft, de vraag of de gemeente tegenover andere arbeiders en werkloozen onbillijk is, komt niet alleen bij dit onder werp ter sprake. Wanneer zij zich bij iederen maat regel, dien zij als werkgeefster neemt, moest afvragen, of de gemeentewerklieden door dien maatregel wel in dezelfde positie worden geplaatst als de arbeiders, die niet in dienst der gemeente zijn, zou het haar onmogelijk zijn te handelen. Men moet wel onder scheid maken tusschen de gemeente als werkgeefster en als overheid. De gemeente plaatst zich op het standpunt van een goed werkgever en vraagt zich af wat zou die in dezelfde omstandigheden doen Wat die doen, daarvan heeft men in den laatsten tijd genoeg kunnen lezen. De gemeente heeft daarom ook tege moetkomend te zijn en zij moet daarom als werk geefster een kleinen toeslag geven. De consequentie, waarvan de heer Fransen sprak, aanvaardt spreker ook. Hij erkent dat, als de ge meente thans een toeslag geeft en er komt een volgend jaar b.v. een mislukte aardappeloogst, men weer voor hetzelfde feit komt te staan. Dat valt niet te ont kennen. maar, als eenmaal de billijkheid is aangenomen, mag dat geen argument voor eene bestrijding zijn. Het bezwaar van den heer Beekhuis is dit, dat juist de menschen die toeslag zullen krijgen, niet de artikelen gebruiken, die het meest in prijs zijn ge stegen. Spreker weet echter dat er eene groote prijs- verhooging heeft plaats gehad van de kool, erwten, boonen, uien, koffie en suiker. Dat zijn toch zeker levensmiddelen, die wel degelijk door de menschen worden gebruikt die oen tientje per week verdienen. Hoe kleiner het inkomen is, hoe harder het nijpt, Ieder ondervindt de gevolgen van de duurte, maar in verhouding de armsten het meest. Verschillende sprekers nu hebben beweerd, dat de conclusie van het voorstel niet slaat op den aanhef. Het is mogelijk dat deze bewering juist is. Spreker meent dien gedachtengang der toelichting op het voorstel te moeten verklaren uit het feit, dat, toen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 7