818 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 December 1911. De heer Tijsma heeft het dan misschien van den ontvanger zelf. De heer Boosman wenscht eene opmerking te maken. Hij is van oordeel dat de vergelijking, die gemaakt wordt tusschen den eersten klerk van het kantoor van den ontvanger en de eerste klerken bij gemeente werken en aan de gemeentelijke gasfabriek, mank gaat. Eerstgenoemde heeft geheel ander werk, hij moet dagelijks het publiek te woord staan en met veel gold omgaan, terwijl hij dan nog bovendien zijne admini stratieve werkzaamheden moet verrichten. Spreker stelt daarom voor het salaris van den eersten klerk bij den gemeente-ontvanger te bepalen van 750. tot f 1200.Bovendien wil spreker Burgemeester en Wethouders in overweging geven het salaris thans te bepalen op 1000.Algra moet thans in de avonduren ander kantoorwerk verrichten en men zal moeten toegeven dat iemand, die eiken avond laat is, den volgenden morgen niet zoo frisch op het kantoor komt. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Boos man wordt voorgesteld te lezen in plaats vanf 750. tot 1000.—", 750.— tot 1200.—". Dit voorstel wordt ondersteund en maakt tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wethouders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Feddeina wijst er op dat er hier in den laatsten tijd een onrustbarende stroom in den Raad is, om alle salarissen omhoog te drijven. Wanneer de een of andere ambtenaar voor eene eventueele ver hooging van zijn salaris een raadslid heeft gewonnen, vindt deze spoedig een paar andere leden die een voorstel tot verhooging steunen. Spreker noemt dit absoluut verkeerd. Wat Algra betreft, deze ambtenaar heeft bij den ontvanger f 850.Nu willen Burge meester en Wethouders hem 900.— geven. Daar komt nog bij dat hij nu gemeenteambtenaar wordt en dus gewaarborgd is voor zijn ouden dag. Wanneer men zijn pensioen in geld omzet, komt men tot de conclusie, dat ook dit de gemeente reeds dadelijk een belangrijke som kost. Waar Burgemeester en Wet houders den eersten klerk 50.meer willen geven dan hij bij den ontvanger genoot, hebben zij ten op zichte van Algra voorloopig gedaan wat behoorlijk kan worden genoemd. De heer Boosman heeft gehoord dat Algra bij den ontvanger 900.heeft. Nu gaat hij dus achteruit omdat hij daarvan storting heeft te betalen voor zijn pensioen. De heer Komter (wethouder) antwoordt dat in een van de missives van den ontvanger wordt medege deeld, dat Algra 850.salaris heeft. Nu is het mogelijk dat dit later met 50.is verhoogd, maar daarvan is spreker niets bekend. Het bedrag dat door hem genoemd is, is aan de stukken ontleend. Spreker acht het met den heer Feddema bedenkelijk, zoo als in den laatsten tijd de voorgestelde salarisverhoogingon door den Raad nog hooger worden opgevoerd en dat ook de thans voorgestelde regeling door sommige leden weder onvoldoende wordt goacht. Hij gelooft niet, dat men hiermede op den goeden weg is en hij heeft zich wel eens afgevraagd of hij onder deze omstan digheden de verantwoordelijkheid als wethouder van financiën kan blijven dragen. De heer G. W. Koopmans zegt„alles op zijn tijd". Toen in de vorige vergadering geld werd gevraagd voor de stedelijke muziek, kwam de wethouder van financiën ook met bezwaren voor den dag, maar toen zei de wethouder Schoondermark„kom, kom, zoo slecht staat het er met de gemeentefinanciën nog niet voor". De zaak liep tot algemeen genoegen af, zoodat de leden naar huis gingen onder den uitroep „muziek". En ook de heer Feddema is nu laat genoeg, ja, te laat met zijne opmerking. Dat raadslid had die even eens straks moeten maken, toen de salarisverhooging van den ontvanger aan de orde was. Toen is het echter niet gedaan, maar nu het een minder ambtenaar geldt komt hij met deze bezwaren voor den dag. Den vorigen keer heeft spreker zich ten opzichte van deze kwestie misschien wel wat sterk uitgedrukt. Burgemeester en Wethouders evenwel schijnen er geen regard op te hebben geslagen, want zij komen met bijna precies hetzelfde voorstel terug. Algra komt in eene positie, die hem toekomt en die moet worden betaald. Spreker hoort dat hij een werkdag heeft van des voormiddags 9 tot 's avonds 7 met D/g uur pauze. Het zal hem echter verwonderen als dat waar is, want hij gelooft niet dat de klerk in dien tijd het werk kan verrichten dat hij moet doen en men zal moeten toe geven, dat de administratie van den gemeente-ont vanger heel netjes in orde is. Spreker hoort van ter zijde mompelen dat Algra 's avonds van 8—12 uur nog bijwerk doet. Spreker hoopt niet dat Burge meester en Wethouders hem dat zullen verbieden. Daar zou hij wel voor zijn te vinden als de gemeente een goed salaris gaf. Algra heeft eene betrekking, waarin hem jaarlijks millioenen door de handen gaan. Wanneer dan ook de gemeente komt te staan voor een geval van fraude, nonchalance of slordigheid, is het haar eigen schuld, wanneer zij niet een salaris geeft waarvan men niet fatsoenlijk kan leven. Spreker wil nog even wijzen op eene eigenaardige uitdrukking van den wethouder Komter. Deze heeft gezegd dat het mogelijk is, dat onder den tegenwoor- digen ontvanger het meeste werk is in handen van Algra, maar dat Burgemeester en Wethouders zich daarvan niets hebben aan te trekken. De Raad heeft zich dat echter dan wel aan te trekken. Moet Algra er dan de dupe van worden als de Raad in dit geval niet goed gehandeld heeft Spreker meent er ten slotte nog op te moeten wijzen, dat het salaris zooals Burgemeester en Wethouders dit voorstellen, niet goed wordt geregeld, ook niet in het belang der gemeente. De heer Komter (wethouder) antwoordt dat de heer G. W. Koopmans spreker waarschijnlijk niet goed heeft begrepen. Waar beweerd werd dat Algra een betrekkelijk langen werkdag heeft, is er door spreker op gewezen dat de instructie voor dien ambtenaar nog moet worden geregeld. Die werkdag zal niet overdreven lang worden gemaakt. Spreker heeft verder hooren zeggen dat Burgemeester en Wethouders Algra in zijn vrijen tijd zullen beletten te werken voor anderen. Hij kan den Raad verzekeren dat dit denk beeld niet bij Burgemeester en Wethouders voorzit. De heer de Jong heeft van den heer Feddema ge hoord dat deze van oordeel is, dat de Raad den ver keerden weg bewandelt wanneer hij besluit tot ver hooging der loonen. De heer Feddema kan het ver keerd vinden, maar de omstandigheden zelf zijn er de oorzaak van. Jaren lang is hier in de gemeente op het gebied der loonen een groote achterstand ge weest. De loonen waren veel te laag. Nu gaat de loonsverhooging tengevolge van den drang der om standigheden wel wat vlug, maar dat is niets ver schrikkelijk. De Raad behoeft zich nog niet te ver beelden dat de toestand nu goed is en de loonen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 December 1911. 819 hoog genoeg. Dat is niet zoo, er wordt alleen van een grooten achterstand een beetje ingehaald. Wat nu ten opzichte van dit salaris is gezegd, wordt niet gezegd wanneer de salarissen van de hoogere ambtenaren worden behandeld. Zelfs is hier eens ten gevolge van een drukfout er stond in de instructie 3500.dat moest zijn 3300.— het salaris van een hoofdambtenaar met f 200.verhoogd. Spreker meent dat het de heer Feddema was die toen zeide „er staat nu eenmaal ƒ3500.laat dit bedrag nu maar staan". Toen was naar do meening van den heer Feddema de Raad niet op den verkeerden weg, en een drukfout al een voldoend motief voor ver hooging van een reeds hoog salaris. Daarom meent spreker, dat do heer Feddema allerminst het recht heeft te spreken zooals hij deed. Die boter op zijn hoofd heeft, moet niet in do zon gaan staan. De heer Feddema zegt dat de heer de Jong gene raliseert, zooals men dat van de menschen van de richting van dat raadslid moer gewoon is De Voorzitter: „Volgt u dit voorbeeld dan niet". De heer Feddema zal dat ook niet doen, maar wijst er op dat de heer de Jong oude koeien uit de sloot haalt. Spreker geeft toe dat hij indertijd heeft voor gesteld het bedoelde salaris te laten zooals het in het voorstel per abuis was gedrukt. Maar daar gaat het niet om. Het gaat er hier om, of het salaris van den eersten klerk voldoende is en óók om de vraag of 900.voor dezen ambtenaar een voldoende beloo- ning is. Spreker meent van wel. Het is nu wel gemakkelijk voor den Raad om het maximum op 1200.te stellen, maar spreker is van oordeel dat Burgemeester en Wethouders juist hebben gezien door dezen ambtenaar te vergelijken met soortgelijke amb tenaren bij gemeentewerken en de gasfabriek. De heer Zandstra wil er nog op wijzen dat de werktijd van Algra onrustbarend lang is. Het is spreker bekend dat deze man in den tijd dat de rekening klaar moet worden gemaakt, zelfs nachtwerk verricht. Hij is dan ook van oordeel, dat het voorstel- Boosman-Berghuis reden van bestaan heeft. Algra bekleedt een positie van vertrouwen en spreker meent dat die niet te laag moet worden gesalarieerd. Zijn salaris blijft nu gelijk, maar hij verdient nog 150. met werk dat hij in zijn vrijen tijd verricht. Wanneer hem dit verboden wordt, is een salaris van 1000. niet voldoende en het maximum dient daarmee ver band te houden. Do beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de heeren Boosman en Berghuis wordt verworpen mot 13 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen de heeren van der Kooi, Zandstra, Lautenbach, Haverschmidt, Boosman, Tijsma, Feitz, Berghuis, de Jong, Fransen, G. W. Koopmans en Vonck. Tegen de heeren Tulp, Beucker Andreae, Hartelust, Wilhelmij, Menalda, J. Koopmans, Feddema, Schoon dermark, van Messel, Burger, Oosterhoff, Beekhuis en Komter. Met algemoene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van het laatste hoofdstuk van de verordening voor het scheidsgerecht en aanvulling der verordening voor de ambtenaren der gemeente Leeuwarden (bijlage no. 40). De Voorzitter zegt dat artikel 10, zooals de Raad het heeft vastgesteld, (zie litt. B van bijlage no. 40) is overgebracht naar de verordening betreffende de ambtenaren van 1881, zoodat eene vernummering van alle volgende artikelen zal plaats hebben, artikel 10 wordt artikel 11 enz. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Burger vraagt, wat de bedoeling is dat met artikel 10 zal geschieden. Vrij zeker willen Burgemeester en Wethouders het doen vervallen, doch een uitdrukkelijk voorstel daartoe ontbreekt. Maar bovendien men wil die bepaling overbrengen naar de verordening voor ambtenaren. Goedmaar daaruit volgt nog niet, dat ze in de onderhavige ver ordening geheel kan worden gemist. Die verordening toch slaat alleen op de ambtenaren en niet op de werklieden. Spreker meent daarom dat artikel 10 met hot oog op do werklieden behouden moet blijven. De Voorzitter antwoordt dat artikel 10 in de ver ordening op de ambtenaren van 1881 is opgenomen. De heer Burger vorvolgt en zegt dat het hem aangenaam is dat Burgemeester en Wethouders zich hebben geschikt naar den wensch van den Raad en een gewijzigd voorstel hebben ingediend. Juist het geen hierbij is geschied ten opzichte van artikel 53 van het Werkliedenreglement, bewijst, dat spreker gelijk had toen hij voorstelde de verdere regeling van do zaak niet aan eene raadscommissie, maar aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, die immers beter konden beoordeelen, of en in hoever de wijzi ging in den grondslag van het scheidsgerecht bijzon dere bepalingen als hier gemaakt noodig maakte. Wat nu de verordening zelve betreft, Burgemeester en Wethouders zijn daarmee royaal te werk gegaan. Wel zeggen zij dat zij juist bij de kwestie van artikel 53 van hot Werkliedenreglement als het ware min of meer aan het afdingen zijn geweest, maar spreker ziet niet in dat Burgemeester en Wethouders zijn teruggekomen op eenig reeds door den Raad genomen besluit. Zij zullen dan ook wel begrijpen dat de regeling geheel in sprekers geest is en hij wil dan ook dadelijk vorklaren, dat tegen de toevoeging z. i. niets is in te brengen. Spreker wil er echter iets aan toevoegen. Wanneer aan een werkman ongevraagd ontslag wordt verleend, wordt hem naar artikel 54 een soort wachtgeld toe gekend. Volgens de thans voorgestelde bepaling zal bovendien nog eene schadeloosstelling worden toege kend, die viermaal zoo hoog is, wanneer iemand ongevraagd wordt ontslagen, op grond van onge schiktheid en het scheidsgerecht verklaart dat die ongeschiktheid niet bestaat. Is nu de zaak dan daarmee uit Die vraag is reeds opgenomen in het sectieverslag over deze zaak (bijlage 10 van 1909) waar staat „Ten slotte rijst bij de kwestie van het ongevraagd „ontslag nog de vraag of, waar dit ontslag verleend „wordt, terwijl de betrokken werkman nog niet ge rechtigd is tot pensioen, niet een regeling moet „werden getroffen, waardoor zijne latere aanspraken „op pensioen niet geheel verloren gaan. (Zie opmer- „king bij artikel 51)". In bijlage no. 24 van 1909 antwoorden Burgemeester en Wethouders „Burgemeester en Wethouders hebben zich er reken - „schap van gegeven, dat als het Werkliedenreglement „is ingevoerd, eene herziening van enkele bepalingen „der pensioenverordening niet zal kunnen uitblijven". In bijlage 35 van 1909 verklaart de Commissie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 4