320 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 December 1911. voor het Werkliedenreglement dat zij zich met deze opvatting van Burgemeester en Wethouders kan ver eenigen. Naar aanleiding hiervan vraagt spreker nu of de kwestie der pensionneering nog bij Burgemeester en Wethouders aanhangig is en of spoedig voorstellen daaromtrent te wachten zijn. Spreker moet thans nog een mededeeling doen. Hij heeft een reeks van amendementen bij Burge meester en Wethouders ingediend, die er op het eerste gezicht vrij geweldig uitzien, maar die, met uitzonde ring van een paar, neerkomen op redactiewijziging. Zij hebben de bedoeling om de bepalingen meer in overeenstemming te brengen met de bedoeling der motie, die vermoedelijk ook is de bedoeling van Burgemeester en Wethouders. Zoo noodig zal spreker ze bij de betrekkelijke artikelen toelichten. De heer Menalda heeft indertijd, toen de motie- Burger c.s. aan de orde was, gemeend zijn stem slechts aan één der daarin genoemde punten te moeten geven. Sedert is spreker op de meeste punten bekeerd en wel naar aanleiding van hetgeen hij heeft gelezen in een Novembernummer van het Weekblad voor de burgerlijke administratie. Spreker wenscht dan daarom nu te verklaren, dat hij aan de meeste punten thans zijn stem zal kunnen geven, met uitzondering van een paar en wel op dezen grond. Spreker is toch van oordeel dat, hoe juist overigens de theorie moge zijn dat men aan iemand die men zekere rechten geeft, ook het middel moet verschaffen om die rechten des noods te kunnen handhaven, het belang der gemeente voorop moet staan. In een paar gevallen toch kan het gemeentebelang geschaad worden door het toe kennen van beroep. Spreker zal die gevallen bespreken als ze straks aan de orde komen en hij zal zich dan veroorloven het oordeel aan te halen van iemand, die hij daarover heeft geraadpleegd. De Voorzitter moet zijn genoegen uitspreken over het feit dat ook de heer Burger van meening is dat Burgemeester en Wethouders met hun voorstel niet zijn teruggekomen op de indertijd aangenomen motie. Ook Burgemeester en Wethouders zijn die meening toegedaan. Zij hebben echter gemeend de aandacht te moeten vestigen op de wijze waarop zij die hebben geïnterpreteerd, omdat er anders een dubium kan ont staan. Wat nu de vraag van den heer Burger ten opzichte der pensioenverordening betreft, kan spreker dit raads lid gerust stellen. De kwestie is bij Burgemeester en Wethouders aanhangig en eene herziening der pen sioenverordening ligt bij hen ter tafel. Spreker wil gaarne de toezegging geven dat Burgemeester en Wethouders met bekwamen spoed een voorstel zullen indienen. De algomeene beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is het onder litt c opgenomen ontwerp, art. 19. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Burger een amendement is ingediend, luidende te lezen in plaats van „dat de werkman", „waarbij een werkman, op grond dat zijne". Spreker deelt mede dat dit amendement door Bur- meester en Wethouders wordt overgenomen. Aldus gewijzigd wordt art. 19 met algemeene stem men vastgesteld. Aan de orde is art. 20. De beraadslaging wordt geopend. De heer Vonck heeft op den 5en September j.l. voor dit artikel gestemd, omdat de consequentie mee brengt dat, nu een scheidsgerecht in uitzicht is ge steld, een werkman ook in dit geval beroep moet worden toegekend als hij te recht of ten onrechte meent door Burgemeester en Wethouders te zijn be nadeeld. Ook thans zal hij weer voorstemmen, maar noodgedrongen. Spreker hoopt spoedig in de gelegen heid te zijn een voorstel te doen tot wijziging van art. 40 van het Werkliedenreglement, waardoor dit artikel 20 geheel overbodig zal worden. Wat toch is het geval De beslissing of een tweede ziekte in ver band staat met een voorgaande, is dikwijls zoo ver bazend moeilijk en eischt een grondige kennis van hot medische vak. Noch Burgemeester en Wethouders, noch het scheidsgerecht kunnen in oen dergelijk geval eene zelfstandigo beslissing nemen. Het geval zou zich toch kunnen voordoen dat de verklaring van den behandelenden geneesheer een dor beide partijen niet bevredigde en dan schiet er niets anders over dan de uitspraak te laten doen door een scheidsgerecht van medici. Zij alleen kunnen over een dergelijke vraag oordeelen. Spreker kondigt dan ook zijn voornemen aan om, indien eene wijziging van het Werkliedenreglement aan de orde komt, een voor stel te doen tot wijziging van art. 40, in dien geest, dat art. 20 der onderhavige verordening kan vervallen. Zoolang echter het eene artikel bestaat moet ook het andere behouden blijven en dus zal spreker er vóór stemmen. De Voorzitter deelt mede dat door don heer Burger twee amendementen op dit artikel zijn ingediend, n.l. te lezen in plaats van „of een ziekte al of niet", „dat een ziekte" en te doen vervallen de woorden „indien een werkman weer ziek wordt". Spreker vraagt den heer Burger of dit zuiver redac tiewijzigingen zijn. Hij kan dit zoo direct niet overzien. De heer Burger antwoordt bevestigend. De Voorzitter meent toch dat er een addertje onder het gras schuilt. De beslissing, of een ziekte al dan niet een voortzetting is van een voorgaande, kan na- deelig zijn voor een werkman. Hij kan er toch belang bij hebben, dat de tweede ziekte als eene voortzetting der vorige wordt beschouwd. De heer Burger antwoordt dat het geldelijk belang van een werkman hierin zit dat, als een ziekte wordt beschouwd als eene voortzetting eener vorige, het ziekengeld wordt verlaagd. De Voorzitter wijst er op dat het voor den werkman voordeelig kan zijn als een ziekte niet als een nieuwe wordt beschouwd. De heer Burger trekt het eerste amendoment in. Hij handhaaft echter het tweede. Burgemeester en Wethouders nemen dit over. De heer J. Kcopmans vraagt of tegen het amende ment, om den zin weg te laten, geen bezwaar bestaat. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 December 1911. 321 Hier wordt gesproken van den arbeider die het werk hervat heeft. Heeft hij het werk nog niet hervat, dan kan er geen twijfel bestaan of de ziekte eene voortzetting is van de ongesteldheid. Alleen wanneer hij weder in functie is en reeds hersteld verklaard, kan er geschil ontstaan. De Voorzitter antwoordt dat dit eene herhaling is van artikel 40 van het Werkliedenreglement en dus hier wel gemist kan worden. Artikel 20 wordt, zooals het is gewijzigd, met alge meene stemmen vastgesteld. Aan de orde is artikel 21. De Voorzitter deelt mede dat op dit artikel door den heer Burger een amendement is voorgesteld, om te lezen in plaats van „geen ziekengeld wordt uitbetaald. „a. indien enz. tot onder aan de bladzijde te lezen „in een der daar genoemde gevallen geen zieken geld wordt uitbetaald of reeds uitbetaald ziekengeld „op later te betalen loon wordt verhaald". De heer Burger wijst er op dat het foutief is te lezen van de beslissing van Burgemeester en Wet houders dat geen ziekengeld wordt uitbetaaldindien drankmisbruik oorzaak is enz. Burgemeester en Wethouders nemen het amende ment over. Artikel 21 wordt aldus gewijzigd met algemeene stemmen vastgesteld. Art. 22 wordt onveranderd goedgekeurd. Aan de orde is artikel 23. De beraadslaging wordt geopend. Door den heer Burger is op dit artikel een amen dement ingediend, luidende le lid sub a in plaats van„bij", te lezen „wegens", sub b in plaats van „wanneer", te lezen „omdat". De heer Menalda zegt dat hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen, op de bewering berust dat men bij het geven van beroep ten opzichte van artikel 53 van het Werkliedenreglement niet te ver mag gaan. Spreker is het daarmee volkomen eens, want ook hij wil niet te ver gaan. Burgemeester en Wethouders maken alleen bezwaar tegen het geval bedoeld in artikel 53 a, maar spreker ziet niet in waarom het geval onder b genoemd daar niet mee gelijk te stellen is. Mr. Vos, de man die spreker geraadpleegd heeft, is het ook niet eens met hetgeen onder b is bepaald. Deze heeft spreker verzocht dit te kennen te geven omdat in zijn artikel deze kwestie niet ter sprake is gebracht. Spreker is van oordeel dat dit punt geheel moet worden uitgeschakeld De heer Burger„Uit het Werkliedenreglement, niet hieruit". De heer Menalda meent dat wij het thans hebben over het toekennen van het recht van beroep en zal even voorlezen wat mr. Vos dienaangaande heeft geschreven „Ik zou persoonlijk van al de aan het scheidsge recht opgedragen punten één hebben uitgezonderd. „Dit is het geval met artikel 53 sub b. Dit komt „mij een geheel ander geval voor te zijn dan sub a. „Bij het laatste heeft men te doen met rechtspraak, „omdat al of niet „onvoldoende van de geschiktheid" „van een werkman objectief valt te onderzoeken „en te beslissen valt. Het al of niet wenschelijke „van een ontslag uit den dienst tengevolge van den „aard en den omvang der werkzaamheden, schijnt „mij toe te zijn een criterium, dat door het voor schrift zelf van het reglement aan het oordeel der „administratie is overgelaten en dat om die reden, „naar ik hierboven zeide, door den norm aan het „toezicht van den administratie ven rechter onttrok- „ken is". Mr. Vos schrijft er nog bij „Gij zult wel zoo goed willen zijn te doen uitkomen, „dat het mij in mijn artikel in het weekblad hoofd zakelijk te doen was om mijne instemming te be tuigen met de motie-Burger in haar geheel, dat ik „dien indruk niet heb willen verzwakken door een „kritiek op een enkel onderdeel en dat voor die „détailbehandeling in zoo kort bestek ook geen „plaats was". Spreker heeft ook den heer mr. Treub geraadpleegd. Deze is wethouder geweest van de gemeente Amster dam en is zoodoende goed met de praktijk van een Werkliedenreglement bekend. Ook deze komt ten sterkste op tegen de bepaling van artikel 58 De heer Burger„dus tegen het Werkliedenregle ment". De heer Menalda ontkent dit en zegt dat het gaat over de kwestie van het toekennen van beroep. Mr. Treub schrijft toch „Hoe de voorstellers er aan gekomen zijn, de be slissing van art. 53& aan een scheidsgerecht te onder werpen, is mij een raadsel. Hier geldt het een zaak, „die Burgemeester en Wethouders zich niet uit handen „kunnen of mogen laten nemen. „Het oordeel van den heer Burger is op dit punt „geheel in strijd, zoo niet met de letter dan toch met „den geest van de gemeentewet, en het zou de ver- „antwoordelijkheid van Burgemeester en Wethouders „voor de organisatie en de werking van het gemeente bestuur geheel ondermijnen. „Hoewel iets minder sterk, geldt dit ook voor art. „53a. Burgemeester en Wethouders moeten en mogen „niet gedwongen kunnen worden ambtenaren of werk lieden in dienst te houden die zij ongeschikt achten". En mr. Trenb voegt eraan toe „Echter moet in beide gevallen, waar het ontslag „geen straf bedoelt te zijn, een wachtgeld worden „toegekend. Dat doet nu art. 54 der verordening „wel, maar op een wijze, die m. i. geheel en al on voldoende is. Als een werkman van 50 jaar, die „b.v. 15 of 20 jaar dienst heeft, na den opzeggings termijn nog 15 of 20 maal een kwart van zijn loon „krijgt, is dit een aalmoes, geen behoorlijke vergoeding „of wachtgeld. Willen Burgemeester en Wethouders „sterk staan in hun verzet tegen het scheidsgerecht, „dan moeten zij zeiven een zeer ingrijpende wijziging „van art. 54 voorstellen". Spreker behoeft hieraan niets toe te voegen. Hij zal tegen artikel 23 stemmen. De heer Burger zegt dat men altijd in een moeilijk parket komt als er zulke geweldige autoriteiten worden aangehaald als de heer Menalda heeft gedaan. Dit raadslid heeft echter de citaten van de heeren Vos en Treub bij stukken en brokken gegeven en spreker moet eerlijk bekennen dat hij om dergelijke stukken en brokken bitter weinig geeft. Spreker zal echter gebruik maken van hetgeen hij daaruit heeft vernomen en hij kan beginnen met toe te geven dat de beide

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1911 | | pagina 5