322 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 December 1911.
heeren gelijk hebben waar zij willen uitsluiten artikel
53b. Het gevaar is dit, dat men, als men een werkman
wil loozen, dit zal kunnen doen met de bewering dat
hij niet meer geschikt is.
Spreker heeft indertijd duidelijk doen uitkomen,
dat hij er een voorstander van was om het geheele
artikel 53 te schrappen. De Raad heeft echter anders
beslist en daarom zag spreker met genoegen dien
Raad aan zijne zijde, toen hij de stelling bepleitte
dat men, waar men den werkman de rechten van
artikel 53 had gegeven, ook er voor moest zorgen
dat hij het middel kreeg om die rechten, als zo werden
geschonden, te doen handhaven. Te dezen opzichte
schrijft ook mr. Vos in het door den heer Menalda
bedoelde artikel in no. 3255 van het Weekblad voor
de burgerlijke administratie
„Of het goed is in een Werkliedenreglement de
„zelfstandigheid van Burgemeester en Wethouders
„in zoo belangrijke mate tegenover de in hun dienst
„staande werklieden te binden als te Leeuwarden
„geschied is, kan hier in het midden gelaten worden.
„Maar van het oogenblik af, dat dit geschied is, is
„een beroep op het scheidsgerecht, zoo dikwijls over de
„richtige naleving van dat reglement geschil kan rijzen,
„slechts de consequentie van een eenmaal aangenomen
„beginsel".
Mr. Vos stelt zich dus ook heel sterk op het stand
punt, door spreker ingenomen en verdedigd.
Wat nu mr. Treub betreft, ook diens bezwaren
richten zich tegen artikel 53 van het Werklieden
reglement.
Spreker wil wel in overweging geven artikel 53
bij gelegenheid te schrappen, en artikel 54 te ver
scherpen, door bij elk ongevraagd ontslag de hoogere
schadeloosstelling toe te kennen, die nu alleen in een
bijzonder geval wordt gegeven.
Thans echter moet de Raad niet terug komen op
een eenmaal aangenomen beginsel. Wanneer men
de werklieden een recht heeft toegekend, moeten zij
ook de middelen hebben dat te handhaven, daar
anders, zooals mr. Vos het uitdrukt, de naleving van
het Werkliedenreglement „afhangt van het inzicht
„van Burgemeester en Wethouders, dat men niet be-
„hoeft te wantrouwen omdat men hen van opzette
lijke partijdigheid verdenkt, maar dat men toch onder
„sommige omstandigheden zich niet kan vrij denken
„van een zekere subjectiviteit, of laat het zijn een
„schijn van subjectiviteit, die genoeg is om het ver
trouwen van hem, die zich gekrenkt acht, te schokken".
Door het instellen van een scheidsgerecht moet men
zorgen dat niet het vermoeden rijst dat er willekeur
gepleegd kan worden.
De heer Menaida begrijpt goed dat de Raad in een
moeilijk parket verkeert. Artikel 53 is aangenomen
ondanks de waarschuwende stem van den heer Burger
en nu staat de Raad voor de consequentie. Hoe ver
mogen wij die trekken De heer Burger zegtin
zijn vollen omvang. Spreker is van een andere mee
ning en hij staat daarin niet alleen. De heeren Vos
en Treub ijveren ook tegen het toekennen van beroep
tegen de toepassing van óf alleen artikel 53ó óf artikel
53a en b van het Werkliedenreglement. De vraag is
dus, moet in die gevallen beroep kunnen worden
ingesteld De Raad heeft toegegeven aan de motie-
Burger maar spreker meent dat de belangen van
het individu achter moeten staan bij die der gemeente.
Hij wil dan ook voor deze bepalingen geen beroep
toestaan.
De heer Zandstra schaart zich aan de zijde van
den heer Burger.
Het Werkliedenreglement is aangenomen, de rechten
der arbeiders zijn erkend, zooals deze in het Werk
liedenreglement zijn opgenomen, en het zou spreker
spijten als de Raad nu ging terugkrabbelen door deze
punten uit te sluiten. In het belang van Burgemeester
en Wethouders, van de hoofden der takken van dienst
en de werklieden zeiven moeten ze er in blijven.
Het is een waarborg voor wederzijdsch vertrouwen.
De Voorzitter is het in zooverre met den heer
Menalda eens, dat ook hij gelooft dat de geheele
opzet theoretisch niet geheel juist is. Men had aan
het scheidsgerecht niet moeten voorleggen de vraag
of de betrokken werkman terecht is ontslagen, maar
deze of hij al dan niet is ontslagen wegens onge
schiktheid, of dus de reden van het ontslag niet
voorgewend is en men hem onvoldoende geschikt
heeft verklaard omdat men hem wil loozen.
De gevolgen van het geval onder a bedoeld zijn
echter veel ernstiger dan die van het geval sub b.
Spreker maakt er zich niet bezorgd over dat aan
een scheidsgerecht niet duidelijk is te maken dat
iemand is ontslagen, omdat de aard en de omvang
van het werk daarvan de oorzaak waren.
Wat a betreft, daar zou de uitspraak van het scheids
gerecht in de plaats kunnen komen van het besluit
en nu is het niet wenschelijk iemand die wegens
onvoldoende geschiktheid ontslagen wordt, weer in
zijne betrekking te moeten terugnemen. Spreker is
echter van oordeel dat hiermede in het voorstel van
Burgemeester en Wethouders voldoende rekening is
gehouden. Hij acht het dan ook raadzaam dit voorstel
aan te nemen.
De heer Burger dankt den Voorzitter voor diens
steun en geeft te kennen er net zoo over te denken
als de Voorzitter. Eén ding heeft spreker echter
gehoord n.l. dit, dat er aan het scheidsgerecht een
verkeerde vraag wordt voorgelegd. Wanneer dit al
het geval zou zijn spreker ziet dit nog niet in
dan ligt zulks niet aan de motie, maar aan de wijze
van uitvoering. Spreker is het met den Voorzitter
eens dat de bepaling sub b van minder belang is en dat
daaromtrent wel geen werkelijk verschil van opinie
te wachten zal zijn. Wat sub a betreft, ook spreker is
van oordeel dat de bezwaren hiertegen voldoende zijn
ondervangen door het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Beekhuis vraagt of het denkbeeld van den
Voorzitter niet kan worden verwezenlijkt dat het
scheidsgerecht alleen uitspraak doet over de vraag of
de reden van het ontslag al dan niet is voorgewend.
Den Voorzitter komt het voor dat deze wijziging
moeielijk is aan te brengen, terwijl het in de praktijk
niet veel verschil maakt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Burger wordt door Burgemeester
en Wethouders overgenomen en artikel 23 aldus ge
wijzigd vastgesteld.
De heer Menalda heeft zich tegen verklaard.
Aan de orde is artikel 24.
Hierop is door den heer Burger een amendement
ingediend, om het eerste lid te lezen als volgt
„1. Van de beslissing, krachtens artikel 19, 3e lid,
of artikel 20, 2e lid, van het Werkliedenreglement,
van het betrokken hoofd van den tak van dienst of
van dengene, die hem vervangt, betreffende de ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 December 1911. 323
plicht,ing van een werkman tot betaling van vergoeding
en het bedrag daarvan, staat voor den betrokken
werkman beroep open op Burgemeester en Wet
houders."
en in het 4e lid tusschen „staat" en „beroep" in
te voegen „voor den betrokken werkman".
Burgemeester en Wethouders nemen dit amende
ment over.
Artikel 24 wordt aldus gewijzigd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 25.
De heer Menalda zal zich hiertegen verklaren, niet
alleen omdat spreker zelf van meening is dat in dit
geval geen beroep op het scheidsgerecht moet open
staan, maar ook omdat hij steun vindt in die meening
bij den heer mr. Treub. Spreker zal den Raad een
uitgebreider toelichting maar besparen.
Door den heer Burger is een amendement ingediend
luidende
in plaats van „den last" te lezen „de beslissing",
en aan het slot van dit lid, na eene komma, toe
te voegen
„echter alleen voor zooveel betreft de naar artikel
„38 van het Werkliedenreglement uit dit besluit voort-
„vloeiende inhouding van loon".
De heer Burg8r zegt dat hetgeen hij hier voorstelt
in de motie staat uitgedrukt. Het scheidsgerecht heeft
alleen te oordeelen of het loon terecht of ten onrechte
is ingehouden. Aan de schorsing of het wegzenden
van het werk, dat al achter den rug is, is niets meer
te doen. Het amendement betreft dus alleen de in
houding van loon.
Burgemeester en Wethouders nemen het amende
ment over.
De heer Feddema zegt dat de verordening zoowat
behandeld wordt tusschen den heer Burger en Burge
meester en Wethouders. De heer Burger heeft zooveel
amendementen ingediend, dat die zoo maar niet zijn
te beoordeelen. Van de wijziging van art. 24 heeft
spreker ten minste niets begrepen. Spreker meent dat
de Raad dit wel met hem eens zal zijn en hij zou
wel willen voorstellen niet met de behandeling verder
te gaan.
De heer Burger„dit is het laatste".
De Voorzitter is verheugd dat de heer Feddema
deze vraag stelt en het spijt hem dat ze niet eerder
is gedaan. Dan had spreker de noodige inlichtingen
kunnen geven. De nu voorgestelde wijziging is hoogst
eenvoudig en geeft duidelijk de bedoeling aan.
Wanneer een werkman is weggezonden voor 1/2 dag
wegens dronkenschap of te laat komen dan kan er
door het scheidsgerecht alleen over worden geoordeeld
of het loon te recht of ten onrechte is ingehouden.
Dit wordt door de redactie van den heer Burger
duidelijker aangegeven dan door die van Burgemeester
en Wethouders. Wat overigens de amendementen
betreft, zij zijn van hoogst eenvoudigen aard. Ook
spreker ziet ze heden voor het eerst en hij had geen
moeite om ze te begrijpen. Het is wel aangenamer
om amendementen eerst eens te kunnen bezien, maar
wanneer een lid iets niet heeft begrepen, kan hij in
lichtingen vragen. Waar dit nu het laatste amende
ment is, bestaat er geen reden de behandeling uit te
stellen.
Art. 25 wordt aldus gewijzigd vastgesteldde heer
Menalda verklaart zich tegen.
De artikelen 2630 worden met algemeene stem
men vastgesteld.
De heer Wilhelmij zal zich tegen de verordening
verklaren, evenals hij dit heeft gedaan tegen het Werk
liedenreglement. Hij heeft genoeg vertrouwen in
Burgemeester en Wethouders en de hoofden der ver
schillende takken van dienst, dat zij niet op een wille
keurige wijze een arbeider zullen ontslaan. Waar nu
deze autoriteiten dagelijks met de arbeiders in aan
raking komen, kunnen zij ze het best beoordeelen,
beter dan een scheidsgerecht.
De heer Zandstra hoort dat de lieer Wilhelmij zich
tegen het scheidsgerecht verklaart. Dat geeft niets
omdat is besloten tot instelling daarvan. Het gaat
nu alleen om de verordening.
Met op een na algemeene stemmen wordt thans
de geheele verordening vastgesteldde heer Wil
helmij stemt tegen.
De heer G. W. Koopmans wil mede namens den heer
Lautenbach een enkel woord zeggen. Bijlage 27 van
1905 bevat een voorstel van den heer Lautenbach,
den inmiddels overleden heer Jansen en spreker, tot
instelling van een scheidsgerecht.
Het prae-advies daarop luidde ongunstig.
In de vergadering van 6 Februari 1906 kwamen
enkele leden, o. a. de heeren Burger en Besuijen,
tusschenbeiden en drongen op nader onderzoek aan.
Als dat niet gebeurd was hadden wij nu geen scheids
gerecht gehad. Later is op voorstel van enkele leden
een commissie benoemd, die de zaak heeft voorbereid.
Spreker wil een woord van dank uitspreken, ook
namens den heer Lautenbach, aan de commissie en
aan de leden, die het voorstel hebben helpen aan
nemen.
Thans wordt met algemeene stemmen aangenomen
de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde
aanvulling der verordening voor de ambtenaren der
gemeente Leeuwarden.
De heer Beucker Andreae verlaat de vergadering.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan mej. de wed. G. P. Klopma, geboren B. de Boer
voor het tijdvak van 5 Maartfl2 Mei 191212 Mei
1914, in huur af te staan de herberg „de Bleek'\
Dit voorstel luidt:
In verband met den tramaanleg naar Suameer en het
maken van eene halte bij de herberg „de Bleek" hebben
wij met 5 Maart/12 Mei e.k. de huur daarvan en
de bijbehoorende landerijen opgezegd aan de huur
ster, mej. de wed. G. Klopma, doch haar tevens te
kennen gegeven, dat wij genegen waren bij U te
ondersteunen een verzoek harerzijds om de herberg
zelf met hieminge en wagenhuis, tezamen na den
aanleg van den weg nog groot circa 2400 M'2., na
dien datum in huur te mogen behouden voor eene
som van 594.per jaar, op welk bedrag de
Directeur der Gemeentewerken bij zijn overgelegd
advies de huurwaarde dezer eigendommen taxeerde.
Mej. Klopma verklaarde blijkens het overgelegd
schrijven, den 18en November 1.1. ontvangen, prijs te