18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Februari 1912.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Februari 1912. 19
Thans wil spreker de brandweer nog even in bescher
ming nemen tegen den heer van Messel, die beweert,
dat zij buiten haar boekje is gegaan. Spreker meent
dat dit niet het geval is. Brand in hooi is niet te
blusschen als het niet uit elkander komt. Waar de
opperbrandmeester nu verklaart geen order te hebben
gegeven om het uit elkander te halen, maar slechts
een advies, is er geen sprake van dat de brandweer
buiten haar boekje is gegaan. Immers verklaart het
college, dat, indien zulks niet was geschied, de brand
weer had volstaan met bij het smeulende hooi één
bluschwerktuig en een paar man achter te laten, ten
einde gevaar van opnieuw ontbranden te voorkomen.
De heer Burger komt op verschillende gronden tot
de conclusie van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. De zaak in kwestie is al een zeer inge
wikkelde zaak, en spreker loopt gevaar haar nog
ingewikkelder te maken, als hij een poging doet om
te komen tot het inzicht, dat in deze den doorslag
moet geven.
Spreker volgt den heer van Messel niet door dik
en dun, waar deze uit het advies van de brand
meesters en uit het prae-advies van Burgemeester en
Wethouders de conclusie trekt, dat de brandweer
onder alle omstandigheden niets anders heeft te doen
dan water te geven. Spreker gelooft dat niet. Er
zou een kreet van toorn opgaan en er zou gezegd
worden dat de brandweer haar taak slecht verstond,
als zij in een bebouwde buurt een brandend perceel
maar liet smeulen. Dat systeem is niet houdbaar.
Haar taak is het gevaar te keeren en tevens de ern
stige hinder zooveel mogelijk weg te nemen. De
brandweer moet blusschen. Nu kan zich een geval
voordoen dat daarbij loon moet worden gespendeerd.
Zijn de maatregelen, die onkosten meebrengen, door
den eigenaar der goederen genomen, dan wil spreker
zich wel neerleggen bij de mededeelingen van den
heer van Messel, dat naar het algemeen gebruik de
assurantie geen bezwaar maakt die kosten te betalen.
Doch daaruit volgt geenszins, dat de assurantie ook
kosten zou moeten betalen, gemaakt door de brand
weer. Immers de verzekering-maatschappij heeft noch
met de brandweer, noch met de gemeente iets te
maken zij is alleen met den verzekerde contractueel
verbonden en heeft alleen door dezen geleden schade
te vergoeden, dus ook alleen kosten te betalen, die
door den verzekerde gemaakt zijn. Kosten, door de
brandweer gemaakt, zijn niet verhaalbaar op de assu
rantie. Die heeft daarmee niets te maken.
Spreker staat dus geheel op het standpunt, inge
nomen in het advies van den heer Noordendorp.
Spreker is van oordeel dat de heer Beekhuis dit
advies, dat door Burgemeester en Wethouders ge
lijkwaardig is gesteld aan het advies van den heer
Kramer, niet zuiver leest. De heer Noordendorp
zegter is overleg gepleegd, er zal wel een afspraak
zijn gemaakt en van de afspraak hangt alles af. Ziedaar
precies sprekers meening. De verklaringen omtrent
die afspraak nu staan lijnrecht tegenover elkaar.
Spreker zal nu niet als do heer Feddema zeggen wat
de brandmeesters zeggen is per sé waar en wat de
heer Fransen beweert is een leugen. Hij hecht toch
evenveel waarde aan de verklaringen van zijn medelid
Fransen omtrent de toedracht der zaak, als aan die
van de brandmeesters. Het is nu de vraag maar
waaraan heeft de Raad zich te houden. Hij heeft
zich aan zijn eigen menschen te houden en moet nu
zeggen ik heb de zaak onderzocht en stuit op de
pertinente tegenspraak van beide partijen. Ik heb
mij dus aan mijn ambtenaren te houdendie kan
ik niet in den steek laten, tenzij de adressant bewijst,
dat zij onwaarheid spreken. Met andere woorden
als de adressant meent, op grond van gemaakte af
spraak eene vordering te hebben, dan moet hij maar
zien, die in rechten te doen gelden.
Waar nu spreker het niet eens is met de principiëele
gevolgtrekking van den heer van Messel dat in ell
geval de assurantie alles te betalen heeft, maar zich
vereenigt met de meening van den heer Noordendorp,
dat alles afhangt van de gemaakte afspraak en de
inlichtingen van de ambtenaren niet anders zijn
dan de medegedeelde, moet de Raad adressant
antwoordenik doe er niet aan en hiertegen is te
minder bezwaar, daar adressant het in zijn macht
heeft of gehad heeft, de door hem gemaakte onkosten
van de assurantie terug te krijgen.
De heer Tulp is het volkomen eens met de heeren,
die zeggen dat alles van de gemaakte afspraak afhangt.
Spreker heeft voeling gehad met den opperbrand
meester en den bluschmeester Woltring, die tegen
woordig is geweest bij het gesprek tusschen den
opperbrandmeester en den heer Fransen. De heer Wol
tring bevestigt geheel de lezing die de opperbrand
meester ervan geeft en deze heeft den volgenden dag,
toen adressant Fransen thuis was, tegen den laatste ge
zegd de vervoerkosten van het hooi zijn voor Uv
eigen rekening, denk er dus om die door de assurantie
te laten betalen. De keuze kan voor den Raad dan
ook niet moeilijk zijn.
De heer Tijsma wil even aandikken wat de heer
van Messel heeft gezegd. Het is niet alleen de usance
die voorschrijft dat de assurantie-maatschappij derge
lijke kosten moet betalen, maar de wet doet dit.
Artikel 283 van het Wetboek van Koophandel toch
luidt
„Behoudens de bijzondere bepalingen ten aanzien
van deze of gene soort van verzekering gemaakt, is
de verzekerde verplicht om alle vlijt en naarstigheid
in het werk te stellen, ten einde de schade te voor
komen of te verminderen, en hij moet, dadelijk na
derzelver ontstaan, daarvan aan den verzekeraar kennis
geven, alles op straffe van vergoeding van kosten,
schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn.
De onkosten, door den verzekerde gemaakt, ten
einde de schade te voorkomen of te verminderen,
zijn ten laste van den verzekeraar, al ware het dat
dezelve, gevoegd bij de geledene schade, het beloop
der verzekerde som te boven gingen, of de aange
wende pogingen vruchteloos zijn geweest."
De heer Fransen had zich dus in elk geval kunnen
dekken. Hij heeft die gelegenheid voorbij laten gaan
en nu kan men aan de billijkheid geen motieven
ontleenen, om de gemeente de gemaakte kosten te
laten betalen.
De heer van Messel doet opmerken, dat zijne be- j
wering, dat de kosten voor rekening der verzekering-
maatschappij komen, nog verder door de heeren
Feddema en Tijsma bevestigd is geworden.
Door den heer Feddema is er op gewezen, dat
spreker de brandweer er een verwijt van zou hebben
gemaakt, dat deze buiten haar boekje zou zijn gegaan.
Dat is onjuist. Spreker heeft in zijn eerste rede
alleen gezegd dat Hij de brandweer in overweging
geeft, voortaan haar taak niet voorbij te streven,
ten einde eventueele verwikkelingen te voorkomen.
Spreker zou echter niet aarzelen te constateeren, dat
de brandweer in deze haar taak wel eenigszins
voorbij is gestreefd. Immers zij erkent dit toch
zelf in haar schrijven d.d. 6 September 1911, waar
ze onder 3 zegt„indien geen assistentie was
verleend, zou zij zijn ingerukt met achterlating
„van twee brandgasten en een bluschwerktuig tot
„voorkoming van verdere uitbreiding". Daarin ligt
toch volkomen opgesloten dat zij alleen tot haar
arbeid beschouwt het blusschen, dus het geven van
water. Spreker zal zijn beweren nog staven met
een voorbeeld.
In de maand Juli van het vorige jaar stond de
oliefabriek te Franeker in brand, waarin zich nog wel
bevond een groote partij olienoten. Spreker trad
daar ook als expert op. De brandweer hield zich
uitsluitend onledig met het geven van water, hoewel
het daarnaast staande perceel, eene vellenblooterij,
in groot gevaar verkeerde. Niemand heeft zich toen
met de verwijdering der goederen bemoeid dan alleen
de assurantie-maatschappij. De brandweer heeft haar
handen er wel afgehouden en de brand duurde circa
acht dagen. Dit is zeker wel een sterk feit, dat
spreker als bewijs voor zijne bewering kan aanhalen.
I Spreker herhaalt nog eens, dat hier ook uit een
billijkheids oogpunt geen sprake kan zijn van vergoeding,
daar de gemeente niet aansprakelijk kan worden ge
steld voor de fout, die de expert van adressant heeft
gemaakt, om de kosten van opruiming en vervoer
niet op te nemen in de schaderegeling. De gemeente
mag dat bedrag dan ook niet betalen.
De Voorzitter wenscht met een enkel woord op
een paar vragen te antwoorden. De heer Beekhuis
heeft gevraagd of het waar is dat de brand, indien
het hooi niet uit elkaar was gehaald, nog eenige
weken zou hebben geduurd. Spreker kan dit niet
zeggen. Wel heeft de opperbrandmeester gezegd dat
hij, als het hooi niet was omgezet, twee menschen
had moeten laten staan. Indien dus de heer Beekhuis
zijn stem laat afhangen van de vraag of de gemeente
van het omzetten ook zijdelings voordeel hoeft gehad,
moet spreker die vraag bevestigend beantwoorden.
Met de verzekering-maatschappij heeft de gemeente
volgens spreker niets te maken. De zaak bleef dezelfde
als de heer Fransen niet verzekerd was.
Burgemeester en Wethouders zijn er over aange
vallen, dat zij het advies van den heer Noordendorp
in hun prae-advies niet juist zouden hebben weerge-
geven.
Spreker gelooft dat die aanval ten onrechte is
geschied.
De heer Noordendorp toch heeft geschreven
„Waar UEdachtb. schrijft, dat het omzetten van
„het hooi heeft plaats gehad in overleg met de brand-
„weer, door los personeel, dat was aangenomen door
„personen, die den eigenaar van het hooi vertegen-
i „woordigen
„Wijl overleg met de brandweer heeft plaats ge-
„had zal daarbij toch zeker eene regeling van de
„betaling der menschen, aangenomen door den eigenaar,
„hebben plaats gehad.
„Van de bepalingen, die bij dat gehouden overleg
„zijn gemaakt, hangt m. i. de geheele kwestie af en
„kan ik dit zonder bij de zaak tegenwoordig geweest
„te zijn, moeilijk beoordeelen of daarover adviseeren".
Met andere woordenWat er op dat oogenblik
tusschen de brandweer en den eigenaar is besproken,
daarvan hangt de zaak af. Burgemeester en Wet
houders nemen nu aan dat er gezegd is, dat de kosten
van het vervoer voor rekening van adressant zijn en
niet voor die der gemeente. Zij hebben daarom het
recht te zeggen dat, volgens de redeneering van den
heer Noordendorp, die kosten niet gebracht kunnen
worden ten laste van de gemeente. Het is niet
sprekers meening dat van het gehouden overleg de
zaak afhangt, maar voor Burgemeester en Wethouders
staat vast dat werkelijk door den opperbrandmeester is
gezegd, dat de kosten van het vervoer voor rekening
van den eigenaar waren. Spreker heeft den heer
Bekker gesproken en de bluschmeester Woltring, die
bij het gesprek met den heer Fransen tegenwoordig
was, heeft zich, evenals de opperbrandmeester zelf,
bereid verklaard onder eede te bevestigen, dat dit
tegen den heer Fransen is gezegd.
Spreker kan zich voorstellen dat de heer Fransen
het raadslid zich niet precies ieder woord herinnert
j en het is ook zeer wel mogelijk dat deze het door
den opperbrandmeester gezegde niet heeft verstaan
De heer Fransen interrumpeert den Voorzitter en
zegt den opperbrandmeester op die conferentie te
hebben gevraagd of deze zich niet herinnerde, wat
hij tegen spreker heeft gezegd. De heer Bekker
heeft geantword zich dat niet te herinneren.
De Voorzitter vervolgt en meent dat de heer Fransen
reeds heeft toegegeven dat de heer Bekker gezegd
heeftreken er op dat de aangenomen menschen niet
voor rekening van de brandweer zijn. De beide heeren,
èn de heer Bekker èn de heer Woltring, willen onder
eede bevestigen, dat dit den adressant is medegedeeld.
Nog meent spreker de brandweer te moeten ver
dedigen tegen den aanval van den heer van Messel,
die beweert dat zij buiten haar boekje is gegaan. De
heer van Messel zei dat het een onverkwikkelijke
zaak voor den Raad is, maar wanneer de brandweer
niet had gehandeld zooals zij heeft gedaan, dan zou
de zaak nog veel meer onverkwikkelijk zijn geworden,
n.l. voor de buurt.
Er behoefden in dit geval geen goederen te worden
geborgen. Het was smeulend, nat hooi en de brandweer
heeft zien aankomen, dat dit misschien nog wei geruimen
tijd had kunnen blijven smeulen. Ze was dan ook
volkomen bevoegd om te zeggenhet hooi moet
worden opgeruimd en zij behoeft zich niet strikt te
bepalen bij het blusschingswerk. Dat er gevaar zou
■zijn ontstaan als het hooi niot opgeruimd was, gelooft
spreker echter niet.
De vraag is nu maar waar is de grens te trekken
met betrekking tot de kosten van brandblussching,
die de wet op de schouders der gemeente legt. Het
lijkt spreker niet twijfelachtig dat de uitbreiding, die
men er in deze zaak aan wil geven, niet steunt op
de wet. Als toch aangenomen wordt het stelsel, dat
uit het request Fransen valt af te leiden, dan zou
men alle kosten die in verband staan met een brand,
aan de gemeente in rekening kunnen brengen. Spreker
gelooft niet dat die interpretatie juist is. Men zou
dan ook de kosten van het schoorsteenvegen een
werk dat dient om brand te voorkomen ten laste
der gemeente kunnen brengen en dat gaat toch zeker
niet op.
Spreker wijst op de opvattingen omtrent de taak
der gemeente ten opzichte van de brandweer bij het
tot stand komen der Gemeentewet, in het prae-advies
ook vermeld, en op een uitspraak van de Provinciale
Administratieve Vereeniging in Overijssel, opgenomen
in de Gemeentewet van Vos.
Wat hier verricht is, was geen werk voor de brand
weer de heer Fransen zeide zelf dat het brandweer
personeel daarmede niet bekend was, maar het behoort
tot de gewone werkzaamheden in het bedrijf van den
eigenaar van hooi. Daarom meenen Burgemeester en
Wethouders dat de opvatting, die volgens verschillende
gehoorde deskundigen hier te allen tijde gegolden
heeft, volgens welke dergelijke kosten ten laste van
den eigenaar komen, de juiste is.
De heer Beekhuis zegt dat de zaak hem thans veel
duidelijker is geworden. Het is hem toch uit de
discussiën gebleken, dat het voldoende vaststaat dat
de conditie door den opperbrandmeester aan de
opdracht verbonden, n.l. dat de kosten voor rekening
van den eigenaar zijn, wel degelijk is gemaaktde
heer Fransen heeft dat echter niet gehoord.