24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Februari 1912.
volkskind niet te goed. Waarom is een schoolmeester
minder dan een burgemeester of een leeraar bij het
Middelbaar Onderwijs? Spreker kan daarvoor geen
motieven vinden.
De Voorzitter heeft den heer van der Kooi niet
willen onderbreken. Deze heeft zich een opmerking
veroorloofd ten opzichte van den Wethouder Schoon
dermark, die deze zelf wel zal beantwoorden, maar
spreker verzoekt den heer van der Kooi om zich in
het vervolg van opmerkingen over het karakter zijner
medeleden te onthouden.
De heer de Jong heeft na het door den heer Zandstra
gesprokene, weinig meer te zeggen. Hij wil echter
nog wel een enkele opmerking maken.
De heer Haverschmidt heeft gezegd, dat de legende
der mutatie uit moest ziju. Wij zijn daar echter niet
zoo maar af. Een der argumenten toch, waarop inder
tijd is besloten tot verhooging der wethouders-salarissen,
was juist de zorg die de eindelooze mutatie na zich
sleept. Als spreker niet zoo'n groot tegenstander was
van salarisverlaging, zou hij bijna voorstellen om die
f 300.verhooging, die is toegestaan volgens de
redenecring van den heer Haverschmidt op valsche
gronden, weer terug te nemen.
De heer van der Kooi heeft gezegd, dat hij tegen
verhooging is van het minimum, omdat de 18-jarige
onderwijzers nog geen volle leerkrachten zijn.
Spreker wil er op wijzen dat van hen wel het volle
werk wordt gevorderd en dat zij dus ook recht hebben
op vol loon. Bovendien, hier in de gemeente hebben
wij geen 18-jarigen voor de klas. De hoofden zijn
er op gesteld onderwijzers te hebben die 2, 3 of 4
jaar buiten reeds werkzaam zijn geweest. De rede
neering van den heer van der Kooi gaat dus in 't
geheel niet op ten opzichte van den toestand in onze
gemeente.
Burgemeester en Wethouders zeggen in het prae-
advies verder, dat, als op hun voorstel wordt ingegaan
om de salarissen te herzien om de 5 jaar, alle adressen
tot dat tijdstip kunnen worden terzijde gelegd. Spreker-
zal zich echter altijd het recht voorbehouden over
eventueele adressen, ingekomen gedurende het 5-jarig
tijdperk, te zeggen wat hij meent, dat gezegd moet
worden.
Een vooraf genomen besluit om alles terzijde te
leggen, zou een aanranding zijn van het recht van
petitie.
Thans wil spreker nog iets zeggen naar aanleiding
van het adres der afdeeling Leeuwarden van het
Nederlandsch Onderwijzers Genootschap. Dit adres,
door den heer Haverschmidt met instemming aan
gehaald, beteekent niet veel in het belang der onder
wijzers. In dit adres staat het volgende
„dat van genoemd genootschap, in samenwerking
met andere vereenigingen van openbare en bijzondere
onderwijzers, binnenkort eene algemeene actie zal
uitgaan ter verkrijging van salarisverbetering voor
onderwijzers en onderwijzeressen
dat onze afdeeling 't zou betreuren, alsdan de ge
legenheid te missen om met hare wenschen, de sala
rissen betreffende, tot U te komen, wat het geval
zou zijn, wanneer nu reeds een wellicht niet eens
voldoende voorbereide regeling tot stand kwam
dat zij dus met belangstelling kennis heeft genomen
van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake een adres betreffende de bezoldiging van
onderwijzers en onderwijzeressen.
Redenen enz."
Spreker kan dus constateeren dat de afdeeling
Leeuwarden van het Nederlandsch Onderwijzers Ge
nootschap de salarisregeling onvoldoende vindt. Zij
verzoekt nu echter niet de herziening zoo spoedig
mogelijk ter hand te nemen, neen zij vraagt uitstel
daarvan. En waarom Omdat zij nog niet gereed
is met hare actie voor salarisverbetering. Dit is
eenig in de geschiedenis der vakbeweging.
Dit adres nu heeft een remmende werking. Wanneer
de afdeeling Leeuwarden van het Nederlandsch Onder
wijzers Genootschap praktisch had willen werken, had
zij het adres van den Bond krachtig moeten steunen.
Maar dit gebeurt niet. Het adres heeft de strekking
om de waarde van dat van den Bond te verkleinen.
Spreker hoopt dat de Raad niet zal ingaan op het
verzoek van het Nederlandsch Onderwijzers Genoot
schap.
Wat waarborg toch hebben wij dat er, als de
salarisregeling over één of twee jaar wordt herzien,
niet wederom een dergelijk adres komt Om actie
te voeren heeft men toch niet zooveel tijd noodig.
Het schijnt dat de afdeeling Leeuwarden van het
Nederlandsch Onderwijzers Genootschap een vakver-
eeniging is die niet erg bij de pinken is. Het maakt
op spreker den indruk dat die afdeeling uit een soort
concurrentiezucht dit adres heeft ingezonden om daar
mee te zeggen: wil toch vooral niet denken,geachte
heeren, dat wij leden der afdeeling Leeuwarden van
het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap, behooren
tot die vrijmoedige aanvragers van den Bond van
Nederlandsche onderwijzers.
Deze afdeeling van het Nederlandsch Onderwijzers
Genootschap moest begrijpen, dat zij door deze manier
van optreden schade doet aan do zaak waar het om
gaat, n.l. de verbetering van de positie van den
onderwijzer, en het belang van het onderwijs.
Het beste bewijs, dat dit nadeel inderdaad voort
vloeit uit dit adres, is wol het feit, dat de heer Haver
schmidt, die altijd de verbetering van de positie der
onderwijzers tracht tegen te houden, het adres uit
buit tegen de salarisverhooging, door den Bond van
Nederlandsche Onderwijzers gevraagd.
De heer Haverschmidt merkt nog op dat er in de
onderwijzerswereld een strijd van belangen heerscht.
Zij die niet gewerkt hebben of de hoofdacte niet
hebben kunnen halen, vinden dat die acte met 109
gulden behoorlijk betaald is.
Met elkaar vinden ze dat die van school 12 te veel
voorsprong hebben en alle categorieën samen zijn van
meening dat een hoofd het voel te goed heeft.
Wanneer één positie te wenschen overlaat dan is het
juist die van hoofd en het wordt er niet beter op,
nu de Raad hen passeert bij benoemingen.
In verband daarmee is het ook eigenaardig, dat
vele verbeteringen tegenstand vonden van raadsleden
van wie men dat niet had verwacht.
Was het immers niet de heer Melchors, die November
1901 het traktement der hoofden wilde verlagen?
Was het niet de heer Besuijen, die in Mei 1906 bij
motie wilde zien uitgemaakt, dat een hoofdacte met
100 gulden voldoende wordt gewaardeerd
Was het niet de heer Zandstra, die in Juli 1903
zijn stem weigerde aan een verhoogiug voor het per
soneel van school 12
Het is onbillijk als men spreker verwijt, zooals de
heer de Jong deed, dat hij steeds salarisverhooging
tegenhoudt. In waardeering voor de moeilijke taak
der onderwijzers doet hij voor niemand onder en hij
toonde dit meermalen, alleen, of met de heeren Duparc
en van Ketwich Verschuur, door hun positie te ver
beteren.
Spreker herinnert zich de regelingen van 1892, '94,
'97, 1901, '06 en '08, maar het blijft ondankbaar werk,
daar men te maken heeft met ambtenaren, die niet
te bevredigen zijn.
Telkens als er nieuwe raadsleden zijn, wordt de oude
circulaire voor den dag gehaald en dat zal zoo lang
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Februari 1912. 25
duren, totdat de Raad den moed heeft om neen te
zeggen.
Spreker had zich gevleid dat Burgemeester en Wet
houders en de schoolcommissie dat woord hadden
gesproken, want men behoeft geen groot profeet te
zijn om te voorspellen, dat de Bond door het eeuwig
durend adresseeren, tegen de bedoeling van Burge
meester en Wethouders, het succes zal bereiken dat
telkens na 5 jaar het salaris verhoogd wordt, een
gunstbetoon dat voor andere gemeente-ambtenaren
niet is weggelegd.
De heer van der Kooi heeft intusschen de vergade
ring verlaten.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de
Raad gekomen is aan een dag, waarop weer eens
oude koeien uit de sloot kunnen worden gehaald.
Telkens en telkens weer vraagt de Bond om herzie
ning der salarisregeling.
Zooals in het prae-advies staat is er in het vorig
jaar nog op gewezen en is een voorstel tot herziening
verworpen. Niettegenstaande dit heeft de Raad toch
gemeend van Burgemeester en Wethouders prae-advies
te moeten vragen. Het gevolg daarvan is geweest
dat zij het adres hebben overgelegd aan de Commissie
van Toezicht. Die commissie heeft daar een heel
stuk werk mee gehad en spreker is er van overtuigd
dat de heeren niet zoo spoedig om prae-advies zouden
vragen, als zij zelf het werk moesten doen dat er aan
is verbonden.
Burgemeester en Wethouders spreken daarom terecht
van het doorwerkt rapport der Commissie van Toe
zicht. Zij heeft in haar rapport, na den grooten
arbeid, deze conclusie neergelegdop het oogenblik
is het niet noodzakelijk de salarisregeling te herzien,
in de toekomst echter wel. Het spijt spreker dat de
heer van der Kooi vertrokken is. Dit raadslid heeft
gezegd als iets wenschelijk is, is het goed en dan
moet het gebeuren. Echter is het zeer goed mogelijk
dat iets nu nog niet wenschelijk is, terwijl zulks over
twee jaar wel het geval kan zijn. Wat toch is ge
schied Men kan de salarisregeling bezien uit een
absoluut en een relatief oogpunt. En nu vraagt
spreker hebben de onderwijzers absoluut voldoende
tractement Om die vraag te beantwoorden, zou
men lid van de Tweede Kamer moeten zijn. Die
Kamer besluit over de rijks-bijdrage en de minimum
salarissen. Dat men in de Kamer denkt dat de
salarissen absoluut te laag zijn, blijkt uit het door
den heer Tydeman gesprokene, n.l. dit
„Het lager onderwijs staat of valt met het peil
„van de onderwijzers, en de materieele positie van de
„onderwijzers is de basis van dit peil. Deze positie
„is beneden peil. Het is, alsof het lager onderwijs is
„een zaak van inferieur belang. Indien men een goed
„perspectief opent, dan zal er geen reden meer be
hoeven te zijn, dat de jongelieden of beter de ouders,
„door de kostelooze opleiding, gelokt moeten worden
„in den val van het onderwijs."
Dit is nu in de Kamer heel mooi gezegd, maar het
hoort hier in den Raad niet thuis. Dat is de heele
fout in den opzet van het adres. Waar de heer
Zandstra heeft geconstateerd dat de meeste onderwij
zers voortkomen uit de lagere standen, is het een fout
de aanvangssalarissen te verhoogen, want daardoor
zullen er nog meer in de val worden gelokt. Een
boerenarbeider b.v. heeft een zoon met een helder
hoofd en deze zal, door meester geholpen, zijn hulpacte
wel kunnen halen. Vader zegt, ik heb 9.en als
jij je hulpacte hebt, kan je/12.por week verdienen.
Daardoor blijft nu het peil zoo laag.
De heer Zandstra heeft gezegd dat er onderwijzers
zijn, die den leden der schoolcommissie verklaard
hebben, dat zij niet geheel meegingen met het in de
de vergadering van Zaterdag j.l. beslotene en hij
bedoelt daarmede, dat die onderwijzers te weinig
ruggegraat hebben. Hij gaat liever af op de organi
satie. Spreker en de heer Zandstra staan daarin nu
lijnrecht tegenover elkaar. Wanneer toch de organi
satie iets doet, doen de leden der vakvereeniging het
nog niet, de leiders doen het dan.
Telkens komt men terug op de mutatie. Dat is de
oorzaak dat de traktementen moeten worden verhoogd.
Het heet zelfs in de Memorie van Toelichting, dat
Burgemeester en Wethouders hebben erkend, dat het
er te dezen opzichte bedenkelijk uitziet. Spreker
weet niet hoe men daaraan komt. Door Burgemeester
en Wethouders is dat nooit gezegd.
In 1908 zijn de tractementen verhoogd, met het oog
op de mutatie is gezegdja, maar dit zijn de relatieve
tractementen. In dat jaar was door verhooging van
de rijksbijdrage relatieve verhooging noodzakelijk.
Ware dit niet gebeurd, dan zou het er met de mutatie
bedenkelijk hebben uitgezien. Zoo nu en dan zijn
de salarissen hier en daar op aandringen van den Bond
iets verhoogd. Deze tracht eerst een gemeente over
te halen om deze, als het lukt, aan de anderen ten
voorbeeld te stellen en zoo is de Bond de oorzaak
van de concurrentie.
Is nu het tractement van de onderwijzers absoluut
voldoende
Spreker beantwoordt deze vraag metdie zaak hoort
hier niet thuis. Is het relatief voldoende Hierop
antwoordt sprekerop het oogenblik ja, maar dat
verandert voortdurend met het oog op de andere
gemeenten en daarom is het goed de tractementen
om de vijf jaar te herzien. Dit wil daarom nog niet
zeggen, dat verhooging der salarissen daarmee gepaard
gaat.
Spreker gelooft hiermee voldoende de sprekers te
hebben beantwoord, maar wil nog een enkel woord
over de keuring spreken. Er is door Burgemeester
en Wethouders niet gezegd, dat zij de keuring willen
veranderen. Neen, bij hen is naar aanleiding van
verschillende sollicitaties de overtuiging gevestigd,
dat deze kwestie wel eens onder de oogen mag
worden gezien. Wat is toch het bezwaar van de
meeste sollicitanten Dat de keuring afhangt van
één persoon en daarvoor valt veel te zeggen.
De heer de Jong wil de eigenlijke beantwoording
van den heer Schoondermark aan den heer Zandstra
overlaten, die ook in eersten aanleg het meeste heeft
behandeld. Een ding moet spreker echter van het
hart. De heer Schoondermark heeft n.l. niet meer of
minder gezegd dan dat het lager peil der onderwijzers
een gevolg is van het feit, dat zij voortkomen uit
de armere klassen en verder, dat dit het euvel is der
tegenwoordige school. Spreker noemt deze uitlating
eene beleediging van de armere klasse en wenscht
hier krachtig tegen te protesteeren.
Moet nog verwezen worden naar het peil der hoogere
klasse, zooals dat zich voordeed bij de Leidsche ont
groeningsschandalen
Ook spreker is voortgekomen uit die armere klasse
en hij wil den heer Schoondermark zeggenwij aan
vaarden de concurrentie met U en de Uwen ten opzichte
van het peil en vooral van het moreele peil.
In antwoord op de interruptie, als zou spreker de
heer Schoondermark niet goed hebben begrepen, zegt
spreker, ik heb het heel wel begrepen. Laat de heer
Schoondermark anders duidelijk zeggen wat hij dan
wel heeft bedoeld.
De heer Zandstra zou veel kunnen zeggen, hij
gelooft echter niet dat hij dat zal doen.
De heer Haverschmidt heeft gezegd, dat de onte
vredenheid voortkomt door het groote verschil in
salaris tusschen onderwijzers met en die zonder hoofd-