46 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Maart 1912.
opstal af te staan een strookje gemeentegrond, gelegen
aan het Vliet alhier, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, sectie Gr no. 8956, erf, groot 20 cA.,
ter vergrooting van de hem bij raadsbesluit van 28
November 1911, no. 466R/222 voor een te bouwen
schiphuis met toegangspad in opstal gegeven grond,
kadastraal bekend in dezelfde sectie nos. 8822 en
8826;
een en ander onder de navolgende voorwaarden
1. de uit te graven grond moet door en voor
rekening van adressant worden vervoerd naar plaatsen
door of vanwege den Directeur der gemeentewerken
aan te wijzen en aldaar volgens diens aanwijzing
verwerkt
2. de boorden van het Vliet naast het te bouwen
schiphuis moeten ten genoegen van Burgemeester en
Wethouders over eene lengte van 1 M. wederzijds
behoorlijk door en ten koste van don opstalhouder
tegen grondafslag beveiligd worden en blijven
8. het voetpad bij het schiphuis moet door den
opstalhouder ten genoegen van Burgemeester en
Wethouders aangelegd, onderhouden, gebruikt en des
noodig van het omringende land afgescheiden worden
en blijven
4. binnen twee maanden na het eindigen van liet
recht moet door den opstalhouder het schiphuis en
hetgeen er zich verder op den in opstal bezeten grond
bevindt geheel verwijderd, de daarvoor gemaakte sloot
geheel met zand of kleigrond gedempt en aan de zijde
van het Vliet en van de eventueel naast liggende
sloot tegen uitzakking of uitspoeling van grond de
noodige versterking aangebracht zijn, een en ander
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders
5. het verschuldigde recht moet bij vooruitbetaling
jaarlijks vóór of op den 15 December, voor het eerst
vóór den 1 April 1912 een 5/6 gedeelte van hetjaar-
lijksche recht, ten kantore van den ontvanger dezer
gemeente worden betaald
6. door adressanten moet vóór 1 Aptil 1912 de
huurder van het terrein over hut loopende huurjaar
schadeloos gesteld worden voor gemis van genot,
welke schadeloosstelling" volgens de betrekkelijke
huurovereenkomst wordt berekend en bestaat in twee
maal de som, welke als huur voor het afgestane terrein
geacht moet worden verschuldigd te zijn, zijnde in
totaal voor adressant de Boer 2 57 en voor" adressant
Kuipers 0.89. De door don huurder daarvoor af
te geven kwitantie moet dadelijk na die afgifte aan
Burgemeester en Wethouders worden overgelegd,
en wijders op de voorwaarden, welke Burgemeester
en Wethouders noodig zullen voorkomen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het adres van IJ. W. Tijsma om vergrooting van
de stalling der hij hem in huur zijnde zathe en landen
aan het Kalverdijkje no. 76, enz.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Nadat in 1910 met IJ. W. Tijsma, pachter van de
boerenplaats der gemeente aan het Kalverdijkje, met
ons college een briefwisseling was gevoerd omtrent
eenige verbeteringen van min of meer ingrijpenden
aard aan de huizinge te verrichten en de onderhan
delingen zijn afgesprongen op de weigering van den
betrokkene om jaarlijks boven de huur een bedrag
van 6 °/0 te betalen cler aan te wenden kosten, heeft
hij zich bij adres, den 25 Maart 1911 ingekomen, tot
Uwe Vergadering gewend met verzoek dat de ver
langde uitbreiding en verbetering tot stand mogen
worden gebracht.
Hetgeen verlangd wordt betreft eene uitbreiding
der bergruimte voor plaatsing van machines en de
aanbrenging van een zieken- en schapenstal, hetzij
door vergrooting van schuur en stalling of door aan
bouw van een hok op de hieminge. De begeerde
verbeteringen, nader nog met eenige vermeerderd,
die de adressant den Directeur dor Gemeentewerken
kenbaar heeft gemaakt, worden door dezen op ruim
f 7500.— geschat. De deskundige der gemeente
J. de Jong te Wirdum keurt de door den Directeur
ingezonden plannen in allen deele goed en meent,
dat met een verhooging der huursom met 41/4 a 41/2 °/0
der bouwkosten, genoegen zou mogen worden genomen.
Wij hebben de stukken evenwel niet dadelijk tot
een punt van afdoende behandeling in onze verga
dering gemaakt, omdat wij, ons aanvankelijk nog
steeds op het standpunt plaatsende dat wij reeds in
1910 innamen, pas voor een gunstig voorstel aan den
Raad te vinden zouden zijn, indien in beginsel vast
stond, dat de betrokken pachter genegen was boven
zijn huur een bedrag van 6 °/0 te betalen van de
door de gemeente te maken kosten. Bleek deze
geneigdheid, dan eerst zou over den aard der ver
beteringen en uitbreidingen nader kunnen worden
gesproken. Genoemd percentage achtten wij eene
voor de gemeente billijke vergoeding het is gebaseerd
op eene rente van 4 °/0 van hot aan te wondon
kapitaal, benevens 2 °/0 aflossing. Men verlieze toch
niet uit het oog, dat de huurprijzen, zooals zij thans
gelden en door do huurders zijn aanvaard, door de
taxateurs zijn opgomaakt zonder de gevraagde veran
deringen. Worden ze in den loop van den huurtijd
aangebracht wij spreken hier niet van noodzakelijke
reparation maar uitsluitend van wenschelijke verbete
ringen dan zou het een slechte kapitaalbelegging
zijn, indien de gemeente aanmerkelijk minder terug
kreeg dan zij voor het leenon van dat kapitaal
jaarlijks had te betalen.
De adressant heeft echter niet op de bijbetaling
willen ingaan, doch alvorens aan Uwe Vergadering
voor te stellen op het verzoek alzoo afwijzend te
beschikken, hebben wij het wetrschelijk geoordeeld
ook nog het gevoelen te vragen van de Commissie
voor de Openbare Werken. De moeilijkheid bleef
toch altijd bestaan, ook al was de betrokkene voor
de bovenomschreven vergoeding boven de huursom
te vinden, hoe deze voor volgende huur ter-mijnen
blijvend zou kunnen worden teruggevonden.
De Commissie, na te hebben uiteengezet, hoe vol
gens hare meening op minder uitgebreide schaal dan
bij den opzet van den Directeur aan des adressants
wenschen kan worden tegemoetgekomen hij zelf
heeft trouwens sinds ook meerdere bergruimte aange
bracht meent, dat, als men dat gedeelte van zijn
verzoek terzijde stelt wat betrekking heeft op het
feit dat de heer Tijsma zich met veeaanfok onledig
houdt (en voor de afzonderlijke uitbreidingen en in
richtingen der plaats in verband daarmede behoeft de
gemeente toch geen zorg te dragen) voor de inwilliging
der overgebleven wenschen art. 8 van het huurcontract
zou kunnen worden toegepast, dat wil zeggen, dat
de gemeente dan voor de werkzaamheden de materi
alen levert en de huurder de arbeidsloonen en enkele
kleinere uitgaven betaalt. Doch dan zou, wilde de
huurder voor eenigen tijd van deze kosten profijt
trekken, hem de plaats tegen dezelfde huur als nu
voor 5 nieuwe huurjaren opnieuw moeten worden
aangeboden.
Dit laatste lijkt ons niet zonder bedenking, omdat
dan de gemeente op den gewonen tijd, in dit geval
1914, voor deze zathe de voordeelen van een hertaxatie
en een vermoedelijk hoogere huur zou derven.
De moeilijkheid zit ten slotte hierin dat men bij
het weder inschrijven op de plaats de nieuwe huur
niet afhankelijk maakt hiervan, dat de gemeente
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Maart 1912. 47
vooraf die veranderingen aanbrengt zonder welke de
pachter meent zijn bedrijf niet naar behooren te
kunnen uitoefenen. Het is in het onderhavige geval
b.v. toch niet denkbaar dat Tijsma in 1909 bij de
wederinhuring de wenschelijkheid van de thans door
hom verlangde verbeteringen niet zou hebben gevoeld
en dat deze midden in den huurtijd plotseling zou
zijn opgekomen.
Het is in de gegeven omstandigheden dus het
meest verkieselijk dat de vraag, wat aan de boerderij
moet worden gedaan, bij het einde van de thans
loopende huur in verband met de wenschen der
gegadigden opnieuw onder de oogen wordt gezien,
zoodat wij onder overlegging der stukken U in
overweging meenen te moeten geven te besluiten
adressant naar aanleiding van zijn adres van Maart
1911 te doen berichten, dat ingrijpende verbeteringen,
als door hem daarbij zijn gevraagd, door de gemeente
in den loop van den huurtijd niet kunnen worden
ter hand gonomen en dat tegen het einde daarvan,
in verband met de wenschen der gegadigden en de
bepaling van den nieuwen huurprijs, dezerzijds onder
de oogen zal worden gezien, welke veranderingen
aan do plaats alsdan zullen behooren te worden aan
gebracht.
De Voorzitter deelt mede dat tegelijk met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders het adres van
den heer IJ. W. Tijsma kan worden behandeld en
opent de beraadslagingen.
Do heer G. W. Koopmans wil beginnen met voorop
te stellen dat het voorstel, na het ingekomen adres
van IJ. W. Tijsma, aan Burgemeester en Wethouders
moest worden geronvoijeerd teneinde de daarin
vervatte opmerkingen in overweging te kunnen nemen.
Willen Burgemeester en Wethouders hun voorstel
terugnemen, dan is de verdere discussie niet noodig
mochten ze dit niet willen, dan zou spreker over de
kwestie nog gaarne het woord erlangen en met een
voorstel komen. Gaarne zal spreker dus antwoord
ontvangen op deze vraagzijn Burgemeester en
Wethouders bereid hun voorstel terug te nemen
De Voorzitter heeft even met de Wethouders be
raadslaagd en vernomen dat het college van oordeel
is dat, hetgeen door den heer Tijsma wordt gevraagd,
in zich sluit wat Burgemeester en Wethouders niet
willen, n.l. het huurcontract met 5 jaar te verlengen
tegen denzelfden huurprijs. Waar nu hetzelfde be
zwaar blijft bestaan is er voor Burgemeester en Wet
houders geene aanleiding hun voorstel terug te nemen.
Den heer G. W. Koopmans heeft het verwonderd
dat de voorgestelde verbouwing 7000.moet
kosten, te meer waar deze verbouwing grootendeels
in het schuur- en stalgedeelte zal plaats hebben. Dat
die kosten niet zoo hoog behoeven te zijn kan spreker
aantoonen, door te wijzen op een geheel nieuwe schuur
met stalling, voor den heer Kalma aau de Greuns
gebouwd. Dit geheel nieuwe gebouw heeft ongeveer
7000 gekost en de bouw is in optima forma uitge
voerd, terwijl de landen even groot zijn als die van de
plaats van den heer Tijsma. Kalma is er dan ook zeer
over tevreden. Het verwondert spreker dan ook dat eene
eenvoudige verbouwing zooveel moet kosten. Is dit
het geval, dan moet men er niet toe overgaan, want
het blijft dan toch half werk. Beter ware het dan
dat er een geheel nieuwe schuur werd gebouwd.
Spreker gaat dan ook mee met de Commissie voor
de Openbare Werken. Wat deze commissie voorstelt
is voldoende om de plaats in een staat te brengen,
dio voldoende is om te voorzien in de behoeften van
den tegenwoordigen tijd. Spreker denkt dan ook
een voorstel te doen in den geest van het advies
der commissie en om Tijsma voor een deel in de
kosten te laten bijdragen. Het bedrag kan in het
nieuwe voorstel worden opgenomen.
Spreker wil er nog op wijzen dat het in het be
lang der gemeente is om de verbouwing te doen
plaats hebben tijdens de bewoning door den heer
Tijsma. Deze is natuurlijk genegen den verbouw toe
te staan en men is in de gelegenheid overleg met
hem te plegen. Bovendien kan men dan beter be-
oordeelen wat men meer krijgt. Wanneer toch de
plaats in de courant komt en de gelegenheid gegeven
wordt om in te schrijven, zal er worden aangegeven
welke veranderingen zullen worden aangebracht.
Nu is het onmogelijk om uit de inschrijvingen op
te maken, of met den verbouw rekening is gehouden
of niet. Eene hoogere inschrijving kan wel alléén
het gevolg zijn van hoogere landprijzen en andere
omstandigheden. De nieuwe huurder zal bovendien
rekenen voor den last, dien hij van den verbouw zal
hebben. Spreker acht het dan ook van belang tot
de verbouwing over te gaan, te meer nu de heer
Tijsma genegen is bij te dragen in de kosten. Spreker
heeft dan ook de eer het volgende voor te stellende
Raad besluit aan Tijsma de zathe bij hem in huur, na
afloop der tegenwoordige huur nog 5 jaar te verhuren
voor de tegenwoordige huur, onder beding dat hij een
nader door den Raad te bepalen bedrag in de kosten
van verbouwing, voorkomende in het advies van de
Commissie voor de openbare werken, bijdraagt.
De heer Feddema had, evenals de heer G. W.
Koopmans, gedacht dat Burgemeester en Wethouders,
nadat het adres van den heer Tijsma was ingekomen,
genegen zouden zijn hun voorstel terug te nemen.
Burgemeester en Wethouders schrijven toch in hun
prae-advies
„Wij hebben de stukken evenwel niet dadelijk tot
„een punt van afdoende behandeling in onze ver
gadering gemaakt, omdat wij, ons oorspronkelijk
„nog steeds op het standpunt plaatsende dat wij reeds
„in 1911 innamen, pas voor een gunstig voorstelaan
„den Raad te vinden zouden zijn, indien in beginsel
„vaststond, dat de betrokken pachter genegen was
„boven zijn huur een bedrag van 6 °/0 te betalen
„van de door de gemeente te maken kosten."
Hieruit blijkt dat Burgemeester en Wethouders
wel genegen zouden zijn het plan althans in over
weging te nemen, als Tijsma 6 °/0 van de kosten wil
betalen. Nu de betrokken pachter meer biedt dan
6 zijn Burgemeester en Wethouders niet genegen
hun voorstel terug te nemen. Dit verwondert spreker
zeer. Wanneer toch Tijsma 6 °/0 had betaald zou
hij er met 900.af zijn geweest. Nu hij gonegen
is 1,500.te betalen op voorwaarde dat hij de
plaats nog 5 jaar kan houden, willen Burgemeester
en Wethouders van de geheele verbouwing niets
meer weten. Spreker begrijpt dit niet. Het is altijd
een goede gewoonte dat men tracht zijn huurders te
behouden en speciaal voor een plaats is dit van groot
belang, als men een boer heeft die goed op het huis
en het land past. Men zou dan ook hierop kunnen
aansturen, dat de plaats - de nieuwbouw uitgezonderd -
vóór 1914 opnieuw werd getaxeerd ten einde op deze
wijze tot eene rechtvaardige pachtsom te komen.
Spreker stelt daarom voor - omdat het absoluut
onmogelijk is op het voorstel van den heer G. W.
Koopmans in te gaan - Burgemeester en Wethouders
uit te noodigen hun voorstel terug te nemen en met
een nieuw prae-advies te komen.
De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en Wet
houders dit per se niet doen. In de vorige vergadering