64 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1912. toch is de opzichter Lugt aangesteld en ook de opzichter Evenhuis is nog niet zoo lang in dienst. Wat nu de vergelijking met de secretarie-ambtenaren aangaat, dezen verkeeren wel in oen eenigszins ander geval. De ambtenaren ter secretarie toch komen als jonge ambtenaren aan en klimmen op, terwijl de op zichters bij gemeentewerken als volleerde ambtenaren in dienst der gemeente komen. De toestand is dus niet gelijk. Spreker geeft toe, dat er "wel iets voor te zeggen is om voor dergelijke diploma's eene toelage te geven en Burgemeester en Wethouders keuren het ook niet af dat de ambtenaren zich bekwamen voor een of ander examen. De vraag is echter waar is de grens Men kan toch wel toelage gaan vragen voor alle mogelijke diploma's. Burgemeester en Wethouders zijn dan ook wel eenigszins huiverig dien prikkel al te zeer aan te drijven, daar het gevaar bestaat dat de amb tenaren meer zullon werken om hot diploma te ver werven, dan met de belangen van den dienst overeen is to brengen. Spreker stelt voor eerst het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming te brengen. De heer Oosterhoff (wethouder) wenscht nog een enkele opmorking te maken. Spreker gelooft dat de meening, die hier wordt verkondigd, dat tegenover de opzichters een ander standpunt wordt ingenomen dan vroeger tegenover de secretarie-ambtenaren, ten stelligste moet worden tegengesproken. Spreker meent dat hier volkomen dozelfde lijn wordt gevolgd. Bij de secretarie ambtenaren toch wordt alleen voor de lagere ambtenaren de jongere dus eene toelage voor het behalen van een diploma in uitzicht gesteld. Met de ouderen is zulks niet het geval, omdat zij bij hunne aanstelling de vereischte kundigheden reeds ten volle moeten bezitten. Wat uu de opzichters aangaat geldt volkomen het zelfde, als bij het hoogere secretarie-personeel. De heer Feddema gelooft niet dat de heer Ooster hoff de zaak juist voorstelt. De Wethouder zei toch zoo ongeveer dat de opzichters die bij gemeente werken worden aangesteld, volleerde krachten zijn. Spreker meent dat er ook wel eens een opzichter wordt aangesteld, die niet zoo ver is. Bovendien vraagt spreker wie is volleerd Geen mensch toch. In de praktijk is altijd nog te leeren. Wanneer nu een prikkel wordt gegeven om het leeren aan te moedigen, dan acht spreker die met f 50.niet te duur betaald. Wel kan spreker zich voorstellen dat een ambtenaar zonder een diploma een evengoed ambtenaar is als iemand die het diploma bezit, maar nu de Raad voor de secretarieambtenaren eene be looning voor het behalen van een diploma in uitzicht heeft gesteld, brengt de consequentie mee dat ook aan andere gemeenteambtenaren eenzelfde recht wordt toegekend. Nu dit beginsel eenmaal is aanvaard, acht spreker het niet meer dan billijk, het ook voor de opzichters in toepassing te brengen. De Voorzitter meent dat de redactie van het voorstel van ondergeschikten aard is, daar, wanneer het voor stel van den heer Feddema wordt aangenomen, Bur gemeester en Wethouders den Raad eene wijziging der verordening zullen moeten voorstellen. Dan kan ook de redactiekwestie onder de oogen worden gezien. De heer Beekhuis vindt in het door den Voorzitter gesprokene aanleiding om met het voorstel van den heer G. W. Koopmans mee te gaan en te zeggen dat te zijner tijd op het verzoek zal worden gelet. Dan kunnen Burgemeester en Wethouders met eene wijziging der verordening bij den Raad komen. De heer Komter (wethouder) zal tegen het amen dement van den heer Feddema stemmen. Er staat: die een of meer diploma's heeft. Waar echter sprake is in het adres van een prikkel, zal de toelage moeten gelden voor hen, die de diploma's nog moeten halen en niet voor diegenen die deze reeds bezitten. De Voorzitter deelt mede dat door den heer G. W. Koopmans een voorstel is ingediend door den heer Beekhuis ondersteund luidende adressanten te berichten dat te zijner tijd op het verzoek zal worden gelet. De heer G. W. Koopmans is van oordeel dat het voorstel-Feddema te ver gaat. Er worden toch zooveel diploma's gegeven dat men het einde ervan niet kan overzien. Spreker zou dan ook gaarne willen bepaald zien dat alleen het bezit van een rijksdiploma recht geeft op een toelage. En dit zouden dan Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen, wanneer sprekers voorstel werd aangenomen. Den heer Zandstra komt het voor dat de heer G. W. Koopmans wat water in zijn wijn doet. Spreker heeft alle vertrouwen in Burgemeester en Wethouders, maar de uitdrukking ,,te zijner tijd'' bevalt hem niet. Te zijner tijd toch duurt in den regel zoo lang, dat daarop slecht kan worden gewacht, het heeft te veel van een bericht uit 't land der vrome wcnschen. Spreker geeft dan ook de voorkeur aan hot voorstel van den heer Feddema. Spreker heeft er niets tegen dat Burgemeester en Wethouders den Raad eene wijziging der verordening voorstellen, als het voorstel- Feddema maar wordt aangenomen. De Voorzitter herhaalt dat bij aanneming van het voorstel van den heer Feddema de betrekkelijke verordeningen van Gemeentewerken, Gasfabriek en misschien van do Reiniging moeten worden gewijzigd. De heer Tijsma wil het amendement-Feddema nog aanvullen met: een der van rijkswege ingestelde di ploma's. Dan ondervangt men het bezwaar dat voor alle diploma's verhooging van wedde kan worden gevraagd. De heer Feddema neemt dit niet over. Spreker wil niet alleen de toelage toekennen voor een van rijkswege ingesteld diplomaook voor een diploma van de Maatschappij van Bouwkunst, dat hij minstens even hoog schat als een rijksdiploma, wil hij eene toelage zien toegekend. Een diploma als landmeter zal wel niet gemakkelijk bij een opzichter van gemeentewerken worden gevonden. Voor die menschen is er wel een andere positie te vinden. En meerdere van rijkswege ingestelde diploma's zijn er niet veel. De heer Tijsma zal van zijn denkbeeld geen voorstol maken. De heer Oosterhoff (wethouder) wil den heer Feddema in overweging geven in zijn voorstel eene clausule op te nemen, luidende „diploma's, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen". Een opzichter van do plantsoenen b.v. heeft bij de redactie van den heer Feddema geen kans op de 50.verhooging evenmin als de opzichters bij de reiniging. Daarom zou spreker het aanwijzen der diploma's aan Burgemeester en Wethouders willen overlaten. De heer Feddema wil Burgemeester en Wethouders in deze de vrije hand laten. Het is hem niet om de redactie maar om de beginselkwestie te doen. De heer Beekhuis zou den Raad in overweging willen geven een stap verder te gaan en hij zou den Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1912. 65 heer Feddema den raad willen geven diens voorstel in te trekken. De Raad kan dan de zaak aan Burge meester en Wethouders terugzenden, die naar aan leiding der discussion met een omlijnd voorstel kunnen komen. De opmerking van den heer Oosterhoff heeft spreker op dit denkbeeld gebracht en het is mogelijk dat Burgemeester en Wethouders, wanneer zij de zaak a tête reposée bezien, meer dergelijke opmerkingen zullen maken. De Voorzitter is van oordeel dat het wel aanbeveling verdient op het denkbeeld van den heer Beekhuis in te gaan. Wanneer Burgemeester en Wethouders de kwestie rustig hebben bekeken, kunnen zij met nadere voorstellen bij den Raad komen. De heer Feddema kan zijn voorstel niet intrekken. Hij houdt niet van een dergelijke begrafenis. De Voorzitter is zich niet bewust van eene begrafenis te hebben gesproken. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen met 14 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, Wilhelmij Oosterhoff, Burger, Hartelust, Komter en Schoonder- mark. Tegen de heeren Berghuis, van der Kooi, Fransen, Tulp, Boosman, G. W. Koopmans, Feddema, Zandstra, van Messel, Vonck, Feitz, Tijsma, Menalda en Beekhuis. Het voorstel-Feddema wordt hierna aangenomen met 11 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heeren Berghuis, van der Kooi, Fransen, Tulp, Boosman, Feddema, Zandstra, van Messel, Vonck, Feitz en Tijsma. Tegen de heerenBeucker Andreae, Wilhelmij, G. W. Koopmans, Oosterhoff, Burger, Hartelust, Menalda, Komter, Schoondermark en Beekhuis. 10. Prae-advies aan Burgemeester en Wethouders op het adres van P. F. van den Steen alhier, om hem eene aanstelling te verleenen als makelaar in onroerende goederen. Dit prae-advies luidt Door P. F. van den Steen, alhier, wordt bij nevens gaand adres verzocht hem aan te stellen als beëedigd makelaar, ondor mededeeling, dat het zijne bedoeling is op te treden als tusschenpersoon bij het koopen, verkoopen en taxeeren van onroerende goederen en dat hij verder zal verrichten alles wat tot het vak behoort. Dit adres hebben wij voor het uitbrengen van prae-advies dadelijk tot ons genomen. De inwilliging van het daarbij gedaan verzoek meenen wij U te moeten ontraden en wel op dezelfde gronden, welke geleid hebben tot Uw besluit van 12 November 1907, no. 323k/162 (zie verslag van 's Raadshandelingen 1907, blz. 247). Gelijk daar uitvoerig is aangetoond, kent de wet geen makelaars in onroerende goederen en hebben de door haar vermelde werkzaamheden der makelaars slechts betrekking op roerende zaken. Wij geven U dan ook in overweging op het gedaan verzoek afwijzend te beschikken. De beraadslaging wordt geopend. Do heer Tijsma meent dat de Raad zich de vorige keer toen hij op een dergelijk verzoek had te beslissen onbevoegd heeft verklaard zulks te doen. Spreker vraagt of dit niet juister is dan zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen. De Voorzitter antwoordt dat de heer Tijsma in zooverre gelijk heeft, dat de Raad zich den vorigen keer inderdaad onbevoegd heeft verklaard te be slissen. Spreker is het daarmee echter niet eens en hij ziet niet in waarom dat zou moeten gebeuren. Praktisch echter komt het op hetzelfde neer. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van eene verordening, regelende den werk kring van de vaste raadscommissie voor het toezicht op en het beheer van het Stedelijk Muziekkorps te Leeuwarden (bijlage no. 9). Algemeene beraadslagingen worden niet gehouden. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Artt. 12 worden onveranderd vastgesteld. Aan de orde is artikel 3. De beraadslaging wordt geopend. De heer Menalda wijst er op dat in f staat: „het vaststellen der instructiën voor den Directeur „en verdere leden van het korps". De Directeur nu is geen lid, en zoo zal dus het woord „verdere" moeten vervallen, gelijk in onderdeel c. Ook is spreker van oordeel, dat in onderdeel moet worden ingevoegd: „den onderdirecteur". Spreker doet hiertoe het vooistel. De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en Wethouders deze wijzigingen overnemen. De heer Hartelust leest nu in art. 3 c: de commissie is belast: „met het benoemen en ontslaan der leden „van het korps." Het komt spreker bedenkelijk voor dat de muziek- commissie de leden van het korps zal benoemen en ontslaan, zonder den Directeur te hebben gehoord. Nu zal eene commissie, die haar taak goed opvat, in dergelijke gevallen altijd den Directeur hooren, maar als het niet is voorgeschreven bestaat de zekerheid niet dat het gebeurt. Spreker stelt daarom voor aan c toe te voegen: „den Directeur gehoord". Do Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders ook dit voorstel overnemen. De heer Vonck wijst er op dat in artikel 3/ staat „de instructiën, onder van het eerste lid bedoeld, „worden goedgekeurd door Burgemeester en Wet houders". Spreker zegt dat het zeker de bedoeling is te lezen worden aan de goedkeuring onderworpen. Zooals het er nu staat kunnen Burgemeester en Wethouders de instructiën nooit afkeuren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 4