70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1(3 April 1912.
lezen in zijn schrijven, welk schrijven bewijst, dat de
Burgemeester met de politie op de hoogte is. Die
waardeering van de politie komt echter in het voor
stel niet geheel tot haar recht, zooals spreker dat
gaarne zou willen. In het schrijven toch staat
„zal van het lagere politiepersoneel een beleidvol
„optreden verwacht kunnen worden, waarvan voor de
„handhaving der politie zoo bijzonder veel afhangt,
„zal dat personeel zedelijk overwicht hebben en daar-
„om de zelfstandigheid worden toegekend, die bij de
„beste instructiën niet kan worden gemist, dan moet
„het samengesteld worden uit andere personen dan
„in den regel genoegen nemen met eene bezoldiging
„als de thans geldende".
Spreker is liet daar volkomen mee eens maar hij
is van oordeel, dat men om dit te bereiken een stap
verder moet gaan. Hij gelooft toch niet dat men
voor f 25.meer andere menschen zal krijgen als
tot nu toe. Dat bedrag is te miniem. De Burge
meester heeft alleen verhooging der aanvangsjaarwedde
voorgesteld. Spreker kan zich daar niet mee ver
eenigen. Een politieagent die 4 jaar in dienst is
zal bij aanneming dezer verordening op 1 Januari
1913 25.meer krijgen. Hij zou deze verhooging
echter evengoed op 1 April 1913 hebben gekregen.
Deze blijft dus bijna op hetzelfde salaris als een
ander, die pas wordt aangesteld.
Spreker zou dan ook gaarne zien dat de Raad
besloot den reeds verloopen diensttijd bij de bepaling-
van het salaris mee te tellen.
Het artikel van de begrooting is uitgetrokken tot
een bedrag van 40,285.Wanneer sprekers idéé
verwezenlijkt wordt, komt dit f 2157.hij ge
looft dat dit 2175.moet zijn, hooger.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
kost 1350.meer, dus een verschil van f 807.
Yan 31 gemeenten waar inlichtingen zijn gevraagd,
zijn er 8, waar het salaris gelijk is aan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, 8 waar het minder
is en 15 waar het meer bedraagt. Spreker gelooft
zich daar wel op te mogen beroepen en is zoo vrij
met den heer Boosman voor te stellen bij I6 te lezen
„met dien verstande dat de volbrachte dienstjaren in
rekening worden gebracht bij de bepaling van het loon".
De Voorzitter wijst er den heer Koopmans op, dat
deze eene wijziging moet voorstellen in het ontwerp
besluit.
Do heer Zandstra moet ook den Burgemeoster dank
zeggen voor het in orde brengen van de zaak der
salarissen van de politie-agenten. De Raad zelf is
wel een beetje nonchalant tegenover de politie ge
weest. In 1908 is er reeds over gesproken, in 1909
is die bespreking voortgezet en spreker is den Burge
meester dankbaar, dat hij den Raad dezen last van
de schouders heeft genomen.
Spreker zal er niet veel meer van zeggen. Hij zal
niet herhalen wat de heer G. W. Koopmans heeft
gezegd, dat zou onzin zijn, maar hij ondersteunt het
voorstel. Hij meent dat de Burgemeester flink van
stal is gegaan, maar wel wat al te gauw heeft inge
houden, met het oog op de gemeentefinancien. Spreker
geeft toe dat men met die financiën voorzichtig moet
zijn, maar, waar de Burgemeester verklaart dat het
voorstel bescheiden is had spreker gaarne gezien dat
hij meer moed had gehad en directe invoering had
voorgesteld met meetelling van den reeds volbrachten
diensttijd. Spreker had ook de bedoeling een voorstel
in dien geest te doen. Nu er echter al een ter tafel
ligt van den heer Koopmans is dit overbodig.
De heer Vonck heeft met veel attentie deze aange
legenheid nagegaan en hij kan zich voorstellen, dat
het den Burgemeester aangenaam moet zijn haar
opnieuw te regelen. De brief van het hoofd der
politie heeft spreker met genoegen gelezen tot op
zekere hoogte. Het begin was hoopvol, het einde
echter teleurstellend. Toen spreker genaderd was tot
dat gedeelte waar de voorstellen staan, dacht hij
nu is de zaak in orde n.l. het proefjaar 550.in
vasten dienst f 600.na 2 jaar f 625.na 4 jaar
f 675.Verder lezend ziet spreker echter dat het
voorstel niet overeenkomstig dit denkbeeld is opgezet
en dat het hoofdzakelijk de bedoeling is de aanvangs-
wedde te regelen.
Wanneer het voorstel wordt aangenomen zooals het
er ligt krijgen de agenten, die thans nagenoeg 4 jaren
in dienst zijn, evenveel als de nieuw aangestelden en
zij die 6 jaar gediend hebben 650.in plaats van
de voorgestelde f 675.Dat is niet consequent
en onbillijk.
Wel zegt de Burgemeester dat ook vroeger geen
rekening is gehouden met het aantal dienstjaren, maar
dit is geen reden om het nu ook niet te doen. Bij
de invoering van het Werkliedenreglement heeft de
Raad bepaald dat de volbrachte dienstjaren in rekening
moeten worden gebracht en de consequentie brengt
mede dat dit thans, nu het wederom een voorstel
geldt betreffende de bezoldiging van ambtenaren,
eveneens geschiedt. Spreker stelt daarom voor
onderdeel 16 aldus te doen luiden
„dat met ingang van dien dag de beambten der
politie zullen worden gesteld in het genot van zoodanige
jaarwedde als zij zouden genieten, indien do verorde
ning, zooals die dan luidt, gegolden had vanaf het
tijdstip hunner indiensttreding".
De Voorzitter vraagt of dit voorstel niet precies
hetzelfde is als dat van den heer G. W. Koopmans.
De heer Vonck antwoordt dat het niet precies
hetzelfde is.
De Voorzitter vraagt of hij dan het verschil tusschen
de beide voorstellen mag weten.
De heer Vonck antwoordt dat het verschil hierin
bestaat, dat het voorstel van den heer G. W. Koop
mans alleen slaat op de politieagenten 3e klasse,
terwijl spreker van alle politieagenten de dienstjaren
wil laten meetellen. Overigens is er geen verschil.
De Voorzitter wijst er op dat het voorstel alleen
gaat over de aanvangswedden der politieagenten.
Waar nu de heer Koopmans voorstelt het voorstel
zoo te lezen dat het is alsof de gunstige bepalingen
reeds bij de aanstelling der agenten hadden bestaan
en de heer Yonck hetzelfde wil, begrijpt spreker
niet waarop praktisch het verschil tusschen de beide
voorstellen neer komt.
De heer Vonck geeft toe dat, als er alleen mag
worden gesproken over de agenten 3e klasse, zijn
voorstel vrijwel gelijk is aan dat van den heer Koop
mans. Hij trekt dus het zijne in.
Den heer Burger doet het genoegen dat de heer
Vonck deze kwestie iets anders heeft aangepakt dan
de heer G. W. Koopmans. Het spijt hem echter dat
de heer Vonck het voorstel zoo spoedig intrekt, want
hij is nu genoodzaakt het dadelijk over te nemen en
hij zal trachten het verschil tusschen de voorstellen-
Koopmans en Vonck den Raad duidelijk te maken.
In hoofdzaak behandelen de voorstellen dezelfde
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1912. 71
kwestie, maar dat van den heer Vonck is wat beter
van vorm, als het staat op de plaats waar het
behoort, n.l. in de overgangsbepaling en gaat iets
verder omdat het ook betrekking heeft op de agenten
van de hoogere klassen. In 1910 is het salaris van deze
menschen veranderd en thans verneemt spreker
het was hem niet bekend dat bij hen niet is toe
gepast de methode, die bij het Werkliedenreglement
door den Raad voor de alleen juiste is verklaard.
Er zijn onder die agenten van de hoogere klassen
ook menschen, die niet in het genot der jaarwedde
zijn, die zij zouden hebben gehad als de uitlegging
van het Werkliedenreglement ook hier ware toegepast.
Wanneer men een anderen norm vaststelt voor een
categorie van ambtenaren is het krenkend, als men
den nieuwen meer geeft en de in dienst zijnden laat
buiten het genot van de periodieke verhoogingen,
die hun naar hunne dienstjaren toekomen. Wanneer
er een bepaald salaris aan een rang is verbonden
moet het ook worden toegekend met alle verhoogingen,
die iemand toekomen volgens het aantal dienstjaren.
Het voorstel-Vonck behoeft dus in het geheel niet
ingetrokken te worden. Spreker heeft de eer voor
te stellen onderdeel 116 te lezen
,.dat met ingang van dien dag de beambten der politie
zullen worden gesteld in het genot van zoodanige
jaarwedde als zij zouden genieten, indien de verorde
ning, zooals die dan luidt, gegolden had vanaf het
tijdstip hunner indiensttreding" en onderdeel e te
doen vervallen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte is
de wijziging der verordening. De heer G. W. Koop
mans heeft nu getracht zijn voorstel daar vast te
leggen. Het behoort daar echter niet thuis. Sprekers
voorstel is dus formeel fraaier en als men nu aanneemt
dat de uitlegging, die bij het Werkliedenreglement
toepassing vond, niet is toegepast op de agenten
van politie, dan is er nu gelegenheid om een vroeger
gemaakte fout te herstellen. Zoo meent spreker dat
het voorstel moet worden opgevat.
De heer Beekhuis heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Burger
is voorgesteld onderdeel 116 te lezen
,.dat met ingang van dien dag de beambten van
politie zullen worden gesteld in het genot van zoo
danige jaarwedde als zij zouden genieten, indien de
verordening, zooals die dan luidt, gegolden had vanaf
het tijdstip hunner indiensttreding."
Spreker vraagt den heer Burger of de gemeente
ook interest of samengestelden interest moet betalen.
De heer Burger wil den voorzitter op die vraag
wel antwoorden. Het is een zonderling feit dat de
personen die het aangaat, nooit op de fout zijn ge
komen en nu reeds langer dan een jaar hun mond
hebben gehouden. Dezelfde kwestie heeft men bij
de secretarie-ambtenaren. Spreker ziet, waar alzoo
de direct belanghebbenden hebben gezwegen, geen
enkele reden om de gemeente te laten betalen wat
hun te weinig is uitbetaald, te minder omdat een
formeel vorderingsrecht ontbreekt, daar de salarissen
door Burgemeester en Wethouders worden vastgesteld.
Waar zij er zelf in berust hebben stelt spreker dan
ook voor de betere regeling te laten ingaan op 1
Januari 1913. Er is hier geen kwestie van vergoeding
over verloopen diensttijd, nog veel minder van rente
vergoeding.
De heer Hartelust kan zich scharen aan de zijde
ran hen, die het voorstel om de agenten der 3o klasse
eene betere positie te verschaffen, met ingenomenheid
hebben begroet. De heer Burger echter is plus
royaliste que le roi. Wil men ook de andere agenten
verhoogen, misschien is daar iets voor te zeggen.
Spreker acht het echter gevaarlijk een besluit te
nemen, waarvan men de financieele gevolgen niet
kan beoordeelen. Spreker zou er dan ook prijs op
stellen door den burgemeester te worden ingelicht
omtrent de financieele gevolgen van het voorstel-
Burger-Feddema.
De heer Zandstra merkt op na het door den heer
Hartelust gesprokene, dat hij het voorstel-Burger
niet goed heeft begrepen. Er wordt gesproken over
andere politieagenten. Bedoelt men daarmee de le
en 2e klasse agenten
De heer Burger beantwoordt deze vraag bevestigend.
De heer G. W. Koopmans meent dat het voorstel
van den heer Burger overbodig is. Het is spreker
in de eerste plaats te doen om de agenten der 3e
klasse. De agenten der hoogere klassen krijgen om de
3 jaar hunne periodieke verhooging. Zij zullen allen
wel zoo lang gediend hebben dat zij hun maximum
salaris hebben bereikt
De heer Burgerze moeten zooveel dienstjaren
hebben in eigen rang.
De heer G. W. Koopmans meent dat dit niet van
veel invloed zal zijn. Wanneer sprekers voorstel
wordt aangenomen, bereikt men met die le en 2e
klasse agenten precies hetzelfde wat de heer Burger
beoogt. Bovendien acht spreker een salaris van
f 800.-voor een le klasse agent op dit moment een
behoorlijk loon. Hij wil dat nu niet verhoogen en
trekt voorloopig zijn voorstel niet in.
De heer Boosman heeft het voorstel van den heer
Koopmans ondersteund. Spreker is nog van hetzelfde
gevoelen en de redeneering van den heer Burger
heeft daarin geen verandering gebracht.
Spreker deelt het bezwaar van den heer Hartelust
en wil dan ook niet verder gaan dan de Burgemeester
en zich tot de 3e klasse agenten bepalen.
De Voorzittor zal de verschillende sprekers beant
woorden, maar wenscht eerst eene algemeene opmer
king te maken. Spreker heeft voor zich liggen een
voorstel van den heer G. W. Koopmans, een
van den heer Vonck, waarvan hij het verschil met
het vorige nog steeds niet inziet dat inmiddels
is ingetrokken en een van den heer Burger
dat het voorstel-Koopmans weêr overvleugelt De
raadsleden hebben het voorstel van Burgemeester en
Wethouders al 14 dagen in hun bezit. Spreker
vraagt of het nu niet beter is dat dergelijke amen
dementen als de heden voorgestelde eerder worden
ingediend. Dan hebben Burgemeester en Wethouders
den tijd die amendementen beter van alle kanten to
bezien en de beraadslagingen zouden er door worden
vergemakkelijkt. Spreker hoopt dat de leden in het
vervolg rekening zullen willen houden met deze op
merking.
Hij begrijpt dat het door de verschillende leden
opgeworpen denkbeeld kans van slagen heeft. Toch
wil hij de gronden aangeven waarop de Raad, zonder
inconsequent te zijn, het voorstel van Burgemeester
en Wethouders kan accepteeren. Het is sprekers
bedoeling niet geweest om het thans in dienst zijnde
personeel eene hoogere wedde te doen toekomen. Hij
acht dit niet noodig. De verhooging is voorgesteld
om het peil van personen, die voortaan bij de politie
in dienst komen, iets hooger op te voeren.