106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1912.
3°. een bedrag, uitmakende 4 °/0 rente van de op
dien datum door de gemeente reeds aan bouwkosten
uitgegeven gelden
en voorts onder bepaling, dat alle kosten van onder
houd, ook die, welke gewoonlijk ten laste van den
verhuurder komen, benevens de grondbelasting, zoo
verschuldigd, komen voor rekening van het Rijk.
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en
Wethouders in de meening verkeerden dat zij ten
opzichte van de te treffen regeling omtrent dit huis,
met het rijk overeenstemming hadden verkregen. Toen
het plan der gemeente echter aan den Minister bekend
werd, maakte deze eenige bezwaren. Burgemeester
en Wethouders stellen voor dit punt aan te houden
tot de volgende vergadering, onder mededeeling dat
Huizenga heeft verklaard zijn aanbod nog 14 dagen
gestand te doen. De Raad kan dan beoordeelen welk
voorstel hij het meest aannemelijk acht.
De heer Burger wijst er op dat hetgeen hij wil
zeggen, feitelijk bij de behandeling van het punt zelf
te pas komt. Het komt hem echter niet onpraktisch
voor thans reeds enkele punten, waaromtrent bij
spreker twijfel is gerezen, nu te bespreken. Uit den
brief van Burgemeester en Wethouders aan Huizenga
blijkt, dat er een oogenblik is geweest in de onder
handelingen met hem, waarop Burgemeester en Wet
houders zich bereid hebben verklaard aan den Raad
voor te stellen hem het huis te verhuren. Wanneer
een particulier zoo ver was gevorderd, zou hij ge
bonden zijn, wanneer de andere pftrtij de voorwaarden
accepteerde. Iets anders is het voor de gemeente,
daar de Raad een dergelijke overeenkomst moet goed
keuren.
Aan Huizenga is door Burgemeester en Wethouders
medegedeeld, dat hij slechts een adres op zegel had
in te dienen en dat de zaak door hen in den Raad
zou worden gebracht. Hij heeft een adres ingediend,
maar in dat adres de voorwaarden eenigszins gewijzigd.
Hij vraagt n.l. om bij overlijden de huur aan een
ander te kunnen overdoen en 2° de huur niet eerder
te doen ingaan dan wanneer het gebouw gereed is.
Nu is het wel waar dat beide bepalingen voor de
gemeente absoluut onaannemelijk zijn als de man
sterft zal de gemeente niet zoo onhandelbaar zijn om
als er een goed persoon als huurder wordt aangewezen,
dezen te nemen, doch zij kan zich hierin vooraf niet
binden en dat de gemeente wettelijk vrij is; moreel
is zij dat echter niet. Spreker twijfelt er niet aan
of het behoeft maar één woord te kosten om Huizenga
er toe te bewegen die voorwaarden te laten vallen.
De wijziging was dan ook niet van dien aard dat
Burgemeester en Wethouders moesten zeggenwij
gaan onzen gang. Waren zij formeel vrij tegenover
Huizinga, moreel waren zij dat niet. De vraag nu,
of het uit finantieel oogpunt de voorkeur verdient het
huis aan het Rijk te verhuren en Huizenga te laten
schieten wenscht spreker thans onder de oogen te zien.
Uit een vergelijking tusschen de beide aanbiedingen
blijkt het volgende. Het Rijk geeft 500.huur
voor den grond 6 °/0 voor de stichtingskosten,
Huizenga f 600.huur. Wanneer daar af gaat
100.— voor grondbelasting enz. blijft ook daar
500.— over. Beide zullen na afloop van den termijn
het huis aan de gemeente in een anderen staat terug
leveren als waarin zij het ontvingen. Wat nu het
financieel verschil aangaat, de huur die Huizenga betaalt
is gelijk aan hetgeen het Rijk geeft als huur voor den
grond. Nu is het verschil dit. Wanneer de gemeente aan
Huizenga verhuurt, behoeft zij niets te doen en krijgt
na afloop van den huurtijd zonder kosten een ander
gebouw, dat niet minder bruikbaar is dan dat wat er
nu staat.
Van het Rijk geniet de gemeente 6 °/o vaQ 3e
bouwkosten, te verdoelen als volgt."
4 °/o voor rente en 2 voor afschrijving. Na
afloop van 15 jaar is er op het gebouw 35
afgelost, zoodat het de gemeente dan nog staat op
2/3 van 27000.of f 18000.Waar dit gebouw
dan gesticht is met het oog op de Rijks- en niet met
dat op gemeentebelangen, zal het de vraag zijn of
de gemeente er iets mee kan. Wanneer spreker dan
ook te kiezen had, zou hij onvoorwaardelijk het plan-
Huizenga verkiezen.
Thans wenscht spreker nog over eene andere zaak
te spreken, die feitelijk voorop had moeten gaan.
Het voorstel tot uitstel van behandeling heeft echter
schuld aan de volgorde. De Raad komt nu in eene
wonderlijke verhouding tegenover de plannen van
Burgemeester en Wethouders. Toen toch indertijd
het gebouw is aangekocht is don Raad medegedeeld,
dat het in elk geval te pas kwam bij de verbouwing
van het stadhuis. De Raad hoeft toen zijn toestem
ming tot den aankoop in goed vertrouwen gegeven.
Nu komen Burgemeester en Wethouders even bij den
Raad en zeggen, zonder dat hij iets van de bouw
plannen voor het stadhuis verneemt, wij hebben hot
gebouw niet noodig. De Raad heeft dit dus maar
weer op goed vertrouwen aan te nemen. Dat gaat
spreker een beetje, neen veel te ver. Het is boven
dien de vraag of het plan van Burgemeester en
Wethouders, dat misschien in embryo aanwezig is,
door den Raad zal worden goedgekeurd. Over een
voorstel als het onderhavige kan niet met vrucht
worden gesproken, voor de Raad zich over de stad
huisplannen heeft uitgesproken. Naar spreker heeft
gehoord, bestaat er thans een eenvoudiger plan en
hij juicht dit van harte toe, daar men dan niet met
zulke groote sommen behoeft te werken, maar afgezien
van alles zal er van het gebouw in kwestie, b.v. een
gebouw voor gemeentewerken, kunnen worden gemaakt,
wanneer die tak van dienst niet in het complex gebouwen
kan worden ondergebracht. Waarom zal de Raad nu
reeds, zonder dat hij weet wat er gebeuren moet, uit
maken, dat het gebouw niet zal worden gebruikt voorde
uitbreiding van het stadhuis. Spreker is van oordeel,
dat de Raad voorzichtig moet zijn. Wanneer werkelijk
blijkt, dat de gemeente het perceel niet noodig heeft,
voelt spreker er oneindig veel voor het te verkoopen.
De Directeur der gemeentewerken zegt wel dat de
Raad dat nooit moet doen, maar spreker verkoopt
het liever dan dat hij door het te houden er 18000.—
van de gemeente in moet steken om het voor een
ander bruikbaar te maken. Spreker maakt ten slotte
het grootst mogelijk bezwaar tegen eene verhuring
op dergelijke conditiën aan het Rijk en geeft de
voorkeur aan het plan Huizenga of aan verkoop.
De heer van Messet heeft met verwondering het
groote betoog van den heer Burger gehoord. Hij
heeft gezegd eene kleine opmerking van praktischen
aard te zullen maken, maar spreker wil niet in
grijpen in het recht van den Voorzitter het betoog
door den heer Burger was, na het voorstel van den
Voorzitter om dit punt aan te houden, geheel buiten
de orde.
De Voorzitter geeft den heer van Messel toe, dat
deze formeel volkomen gelijk heeft. Spreker meent
echter dat het nuttig kan zijn enkele ophelderingen
over deze zaak te geven, met name wat het eerste
door den heer Burger aangevoerde punt betreft.
Daarom heeft hij den heer Burger niet geïnterrum
peerd. Spreker noodigt de leden echter uit thans
niet te diep in te gaan op de mérites van het voor
stel zelf en wel juist, omdat dit niet meer aan de
orde is.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1912. 107
De heer Haverschmidt zal den heer Burger niet
volgen in zijne berekening. Spreker heeft trouwens
een heel anderen kijk op de cijfers en is van meening
dat de overeenkomst met het Rijk dubbel zoo voor-
deelig is als die met den tweeden gegadigde. Spreker
heeft een andere opmerking.
Het bestaande hypotheekkantoor is een oud en
daarvoor pasklaar gemaakt heerenhuis, niet brandvrij
en met slechte lokaliteit. Het is spreker niet onbe
kend dat het Rijk wel een hypotheekkantoor zou
willen stichten op het oude terrein en het daarnaast
gelegene, met bureauruimte ook voor andere kantoren.
Wanneer de onderhandelingen derhalve nog niet zijn
afgeloopen, dan verdient het aanbeveling in die
richting te gaan werken.
Het perceel Gouverneursplein heeft waarde voor
de gemeente, maar onmisbaar is het niet, zoodat het
zonder bezwaar aan het Rijk kan worden verkocht.
De Voorzitter verheugt zich dat hem de gelegenheid
is gegeven den Raad eenigen uitleg te geven.
Huizenga heeft het eerst gevraagd om het huis te
mogen huren. De voorwaarden waarop Burgemeester
en Wethouders bereid waren een gunstig advies aan
den Raad te geven, zijn hem medegedeeld op 15 Mei
1912. Daags er op, dus 16 Mei, kwam het verzoek
van het Rijk. Burgemeester en Wethouders hebben
het antwoord van Huizenga afgewacht. Toen spreker
den heer Boltjes ontmoette heeft hij hem gezegd dat
er nog een kaper op de kust was, zoodat ook den
heer Huizenga zulks bekend was. Het antwoord van
den heer Huizenga kwam in, maar hij stelde voor
waarden, afwijkende van die van Burgemeester en
Wethouders. Die afwijkende voorwaarden waren
de overdracht der huur bij eventueel overlijden en
de betaling der huursom als het gebouw klaar zou
zijn. De eerste voorwaarde was een kleinigheid, maar
de laatste was onaannemelijk voor de gemeente.
Wanneer de heer Huizenga er in had toegestemd de
huur dadelijk te doen ingaan, dan waren Burgemeester
en Wethouders niet meer vrij geweest. Thans waren
zij dat wel. Spreker is er dan ook van overtuigd
dat Burgemeester en Wethouders ook moreel gedekt
zijn. Zij hebben niet anders kunnen handelen, daar
zij vanaf het oogenblik, dat afwijkende voorwaarden
werden aangeboden, geheel vrij waren.
Wat de stadhuisplannen betreft, deze zijn in een
stadium, dat zij binnenkort afgewerkt kunnen zijn en
spreker hoopt dan ook dat den Raad binnenkort
voorstellen daaromtrent zullen bereiken.
Het onderhavige voorstel echter is spoedeischend
zoodat het onmogelijk is dit tegelijkertijd met de
Stadhuisplannen te behandelen. De verhuring van het
huis is in weinige dagen geregeld moeten worden.
Zóó spoedig kon aan gemeentewerken het Stadhuis
plan niet in een vorm worden gebracht, dat de Raad
er over kon oordeelen.
Spreker zal thans niet ingaan op het meerder of
minder voordeelige van de aanbiedingen en hij gelooft
dat het niet onnut is geweest dat Burgemeester en
Wethouders een paar stemmen uit den Raad hebben
gehoord.
Zij kunnen dan rekening houden met de gemaakte
opmerkingen en over 14 dagen is dan de Raad wel
in staat om volkomen zelfstandig over de zaak te
oordeelen.
De heer Komter (wethouder) wijst er op dat door
den heer Burger is gezegd, dat het bewuste huis
door de gemeente is aangekocht voor de verbouwing
van het stadhuis. Het verloop van deze zaak is
echter eenigszins anders. De gemeente wilde gaarne
het huis hoek St. JacobstraatRaadhuisstraatje koo-
pen, doch dit was in die dagen niet te krijgen en
daarom kocht zij het huis Gouverneursplein. Een
paar jaar later kwam het eerstgenoemde huis te koop
en toen is de Raad bij zijn oude liefde gebleven en
heeft dat huis gekocht. Van dat oogenblik af was
het huis op het hof overbodig. Er zijn toen wel
plannen ontworpen om de bureaux van gemeente
werken daarheen te verplaatsen, maar die konden
weinig bijval vinden. Er is dus nu niet veel ver
klaring meer voor noodig om den Raad duidelijk te
maken, dat de gemeente het huis niet noodig heeft,
zoodat het bezwaar van den heer Burger, n.l. de
onbekendheid met de stadhuisplannen, gemakkelijk
kan worden losgelaten. Of de gemeente het huis zal
verkoopen of verhuren, kan nader worden overwogen,
wanneer een aannemelijk bod mocht worden gedaan.
De heer Tijsma vraagt of Burgemeester en Wet
houders zich niet met de beide gegadigden in ver
binding zouden willen stellen over den koop van
het perceel.
De Voorzitter heeft reeds gezegd dat Burgemeester
en Wethouders rekening zullen houden met de op
merkingen van den Raad. Op het oogenblik is er
alleen sprake van verhuren, maar als er een aanne
melijk bod wordt gedaan, zullen Burgemeester en
Wethouders niet ongenegen zijn den Raad voor te
stellen het huis te verkoopen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten tot aan
houding der behandeling.
10. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
op het adres van de Plaatselijke commissie van voorbe
reiding voor den arbeid der Nederlandsche Tentzending,
om gedurende 3 weken in Juni een gedeelte van het
Wilhelminaplein te mogen gebruiken.
Dit prae-advies luidt als volgt
In handen onzer vergadering werd om prae-advies
gesteld het hierbij weder aangeboden adres van de
Plaatselijke Commissie van voorbereiding voor den
arbeid der Nederlandsche Tentzending, houdende ver
zoek tegen eene vergoeding van 50.gedurende
di"ie achtereenvolgende weken in Juni a.s. een gedeelte,
groot ongeveer 40 X 50 M., van het Wilhelminaplein
te mogen gebruiken, om in een daar op te stellen
tent het Evangelie te doen prediken.
De geboden som kwam ons niet voldoende voor,
zoodat wij adressante hebben medegedeeld, dat wij
bereid waren U een gunstig voorstel op haar verzoek
aan te bieden, als zij verklaarde eene vergoeding van
ƒ500.te willen betalen. Deze mededeeling was
een gevolg van de overweging, dat het hier betreft
het bevorderen van propaganda voor een bepaalde
godsdienstige richting. Wordt daarvoor gebruik van
gemeenteterrein gevraagd, dan behoort voor het be
rekenen van de vergoeding gelet te worden op den
tijd waarvoor en de oppervlakte en de plaats van
het terrein, dat in gebruik gevraagd wordt. De door
ons verlangde som is, aldus beschouwd, dan ook niet
hoog. Nochtans deelde adressante mede, dat de be
taling haar te bezwarend voorkomt, zoodat zij de
door ons verzochte verklaring niet kon inzenden.
Wij geven U dus in overweging te besluiten het
gedaan verzoek niet in te willigen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Tijsma stelt voor om wel op het verzoek
in te gaan. Burgemeester en Wethouders hebben
hun prae-advies gebaseerd op de overweging, dat de