8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun toestemming te geven tot afschrijving van een bedrag van f 200.van den post voor onvoorziene uitgaven op de begrooting voor 1912. 166 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1912. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1912. 167 Wethouders de bevoegdheid om iemand uit te noo- digen zich beschikbaar te stellen Spreker is van oordeel dat de heer van Messel de vraag verkeerd heeft gesteld en dat die had moeten luiden: wat zou Burgemeester en Wethouders beletten zulks te doen Het eenige wat zij toch hebben te doen is den Raad een voordracht aan te bieden van personen, die zij voor de betrekking geschikt achten. Hoe zij tot die voordracht komen, hoe zij de voor gedragenen leeren kennen, is iets dat den Raad niet aangaat. De opmerking van den heer Zandstra, die zei, dat het niet te pas kwam zooals Burgemeester en Wethouders hebben gehandeld, zal dan ook voor Burgemeester en Wethouders geen aanleiding zijn voortaan anders te handelen. Hu deed zich het geval voor dat iemand, dien Bur gemeester en Wethouders in allen deele voor de be trekking geschikt achten, niet had gesolliciteerd. Dit was evenwel voor zoover spreker bekend niet het gevolg van een te laag salaris en toen nu deze zich na samenspreking bereid had verklaard eene eventueele benoeming te accepteeren, bestond er voor Burgemeester en Wethouders geen aanleiding om bij den Raad te komen met een voorstel tot ver hooging van het salaris van den marktmeester. Spreker geeft toe dat doorgaans de loop van zaken is dat een voordracht wordt opgemaakt uit de lijst van sollicitanten, maar hij ziet in de door Bur gemeester en Wethouders gevolgde wijze van handelen niets onregelmatigs. De heer van Messel zal niet diep ingaan op het betoog van den Beekhuis; echter wil hij alleen zeggen, dat hij het verwijt, als zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan prinzipiënreiterei, ver van zich afwerpt. Spreker is gewoon zijn principe naar zijne overtuiging in den Raad te verdedigen. Door den Voorzitter is gezegd, dat het den Raad niets aangaat, hoe Burgemeester en Wethouders aan de voordracht komen. Tegen die uitdrukking moet spreker een woord van protest laten hooren. Spreker is van oordeel dat het den Raad wel degelijk aangaat hoe de voordracht tot stand komt. Het is immers de gewone regel dat voor elke vacante betrekking eene oproeping van sollicitanten in de dagbladen wordt gedaan. Bij eene dergelijke oproeping wordt de datum bepaald waarop de sollicitatie zal zijn gesloten dit is nu ook gebeurd. Wanneer nu na den daarvoor bepaalden datum nog sollicitaties waren binnen ge komen, hadden Burgemeester en Wethouders die zeker niet meer aangenomen, gelooft spreker, en dat is ook het juiste beginsel. Uit de lijst der sollicitanten wordt dan door Bur gemeester en Wethouders aan den Raad een voor dracht gedaan met overlegging der sollicitatiestukken, en dit had nu ook moeten geschieden. Als nu met dezen stelregel wordt gebroken en volgens de bewering van den Voorzitter de leer op gaat dat Burgemeester en Wethouders het recht heb ben personen op de voordracht te plaatsen, die niet gesolliciteerd hebben, dan, zegt spreker, ontstaan er geen normale maar hoogst abnormale toestanden en geeft dat aanleiding tot het in hooge mate invoeren van het protectiestelsel. Spreker constateert, dat in het aantal jaren dat hij lid van den Raad is, dit de eerste maal is, dat is voorgekomen wat nu is geschied. Spreker blijft van meening, dat het den Raad wel degelijk aangaat, op welke wijze Burgemeester en Wethouders aan de voordracht komen. Immers de Raad benoemt uit de voordracht, waarbij de sollici tatiestukken worden overgelegd, terwijl nu van no. 1 van deze voordracht geen enkel stuk bij de stukken is gevonden. Spreker wil nog eens doen uitkomen, dat de personen, die zijn voorgedragen, geheel buiten de kwestie staan. De Voorzitter is het in geen enkel opzicht met den heer van Messel eens. Het is spreker niet duidelijk gemaakt dat het protectie zoude zijn, als men iemand na de sluiting der sollicitatie uitnoodigt nog te solli- citeeren, terwijl het geen protectie is als die uitnoodi- ging geschiedt vóór de sluiting der sollicitatie. Ook is spreker geen verordening bekend, waarbij bepaald is dat er eene oproeping moet worden geplaatst. Burgemeester en Wethouders zijn te allen tijde bereid inlichtingen te geven, maar hij blijft zijne meening handhaven, dat de wijze waarop de voordracht tot stand komt, tot de competentie behoort van Bur gemeester en Wethouders en dat er geen enkele bepaling bestaat die hen daaromtrent bindt. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt overgegaan tot de benoeming. Uitgebracht zijn 19 stemmen, te weten op den heer J. de Vries 17 stemmen. H. Klaver 2 J. Tadema 1 stem. De heer J. de Vries is alzoo benoemd. 5. Benoeming van onderwijzend personeel aan de Burgeravondschool. Tot leeraren met een vaste aanstelling in het lijn en vakteekenen worden met algemeene (20) stemmen benoemd de heeren D. de Vries en S. Goud. Tot tijdelijk leeraar in het lijn- en vakteekenen wordt benoemd de heer L. J. D. Sloet met 19 stemmen. Een briefje is in blanco ingeleverd. Tot tijdelijk leeraar in het lijn- en vakteekenen, waarbij handteekenen op den voorgrond staat, wordt benoemd de heer H. C. Boonstra met 19 stemmen. Één briefje is in blanco ingeleverd. Tot leeraar met vaste aanstelling in de Nederland- sche taal wordt met algemeene stemmen benoemd de heer M. Venstra. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan D. Harmens op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als lid der Commissie voor het gemeentelijk Werkloozen- fonds. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan S. Lootsma, onderwijzer aan gemeenteschool no. 8, op zijn verzoek als zoodanig eervol ontslag te verleenen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het nemen van een besluit, regelende de zekerheidsstelling van den kassier bij het gemeentelijk electriciteitbedrijf. Dit voorstel luidt als volgt Ingevolge artikel 10 der verordening op het beheer van het gemeentelijk electriciteitbedrijf (gemeenteblad no. 14 van 1912) is de kassier van dat bedrijf ver plicht, overeenkomstig de bepalingen der Gemeente- li orgtochterrwet, zekerheid te stellen tot een bedrag van f 1000.—. De door ons benoemde titularis heeft verzocht, met persoonlijke zekerheid door borgstelling van den heer H. B. van Slooten te Zwolle, genoegen te willen nemen. Bij artikel 2, laatste lid van gemelde borgtochten- wet is bepaald, dat in bijzondere gevallen, uithoofde van het geringe geldelijke bedrag, in verband met andere omstandigheden, onder goedkeuring van Gede puteerde Staten, met andere borgstelling, dan zakelijke zekerheid of persoonlijke zekerheid van vennootschap pen of vereenigingen, genoegen kan worden genomen. Waar krachtens de bepaling van artikel 8 der be- drijfsverordening de kassier slechts hoogstens ƒ400.— in kas mag hebben, kan, het geringe bedrag der borgstelling in aanmerking genomen, ongetwijfeld op andere omstandigheden als bovengenoemd gerekend worden. Wij stellen U dan ook voor te besluiten betreffende den kassier van het gemeentelijk elec triciteitbedrijf, P. van der Meer, genoegen te nemen met persoonlijke zekerheid door borgstelling van den heer H. B. van Slooten te Zwolle, voor een bedrag van 1000. De beraadslaging wordt geopend. De heer van Messel wil, naar aanleiding van het voorstel, de opmerking maken, of het niet eenvou diger zou zijn dat de persoon, die zich borg wil stellen, een bedrag van 1000.— als waarborg stort. Als de gemeente hem dan de rente uitkeert heeft de betrokkene geen schade en wordt later eventueele verwikkeling voorkomen. De heer OosterhofF antwoordt dat de verordening verschillende wijzen van borgstelling toelaat en dat kan worden volstaan met een persoonlijken borgtocht. Voor den betrokken persoon was het moeilijk contant geld beschikbaar te stellen en Burgemeester en Wethouders hadden, waar het een betrekkelijk klein bedrag geldt, geen bezwaar genoegen te nemen met een soliden borg. De heer van Messel dankt den heer Oosterhoff voor diens inlichtingen. Hij heeft echter geen antwoord ontvangen op zijn vraag. Het antwoord door den heer Oosterhoff gegeven, heeft spreker reeds gelezen in de toelichting van het voorstel. Spreker vond het veel eenvoudiger dat de borg f 1000.stort b.v. aan effecten. Die zijn toch zeker bij de gemeente evengoed bewaard als in zijn eigen brandkast. De heer Beekhuis vraagt of de regeling dezer kwestie niet aan Burgemeester en Wethouders zou kunnen worden overgelaten en dat dezen het gesprokene als een wenk beschouwen om te trachten contant geld te krijgen. De Voorzitter wijst er op dat dit niet kan, daar èn de Borgtochten- èn de Gemeentewet voorschrijven dat de borgtochten door den Raad moeten worden ge regeld. Spreker begrijpt de bedoeling van den heer van Messel niet. Waar de betrokkene bezwaar had tegen de storting en Burgemeester en Wethouders een solieden borg konden krijgen, terwijl het bedrag betrekkelijk gering is, is er toch niets tegen te han delen zooals wordt voorgesteld. De beraadslaging wordt gesloten. Met 19 tegen 1 stem de heer van Messel stemt tegen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Voorstel tot wijziging der verordening, regelende de inrigting van het personeel der politie in de gemeente Leeuwarden gemeenteblad no. 13 van 1912) Bijlage no. 19). De beraadslaging wordt geopend. De heer Burger zegt dat het voorstel van Burge meester en Wethouders uit twee deelen bestaat. Tegen een daarvan heeft hij geen bezwaar, want hij acht het logisch dat men, daar het werk zich uitbreidt, de beschikking krijgt over een vollen inspecteur in plaats van over een halven. Het tweede gedeelte van het voorstel evenwel heeft minder sprekers sym pathie. Spreker vindt voor de uniform van de inspec teurs do volgende motiveering in het voorstel van den Burgemeester „In vele gemeenten is zulks het dragen van „dienstkleeding het geval en aan het optreden der „politie komt dit stellig ten goede. De dienstkleeding „is doorgaans bevorderlijk voor het uiterlijk aanzien „en verhoogt daardoor het gezag van den inspecteur." Dit gezagsargument is spreker niet duidelijk. Wil men er mee zeggen dat onze inspecteurs slordig ge kleed zijn, dan moet spreker zeggen dat zulks niet waar is. Zij komen altijd netjes voor den dag. Wil men er mee zeggen, dat iemand met uniform meer gezag uitoefent dan iemand met een gewone jas, dan blijft de vraag, in welk opzicht dit is bedoeld. Wan neer er bedoeld is het gezag tegenover de onderge schikten te verhoogen, daarover kan spreker niet oordeelen. Is het echter de bedoeling het gezag te verhoogen tegenover het publiek, dan zal spreker er zich bepaald tegen verklaren. Dat gezag toch wordt niet verhoogd door een mooi pakje, maar door een correct, bescheiden en als het moet pertinent optreden. Daardoor wordt het gezag tegenover het publiek ge wekt. Het is in ons land geheel anders dan b.v. in Duitschland, waar men zooveel hecht aan de uniform. Ons publiek waardeert het veel meer dat er zoo weinig mogelijk vertoon wordt gemaakt. Dat niet ieder politieagent in politiek loopt, daarvoor is veel te zeggen. Wat echter de chefs betreft, die oefenen evenveel gezag uit in hun gewoon pakje als in uniform. Bij enkele bijzondere gelegenheden is het wenschelijk dat zij het teeken hunner waardigheid dragen, maar dan is een oranjelint met penning, als thans ge bruikelijk, duidelijk genoeg. Spreker is dan ook erg benieuwd naar de nadere toelichting van den Burgemeester, maar wil wel direct zeggen, dat hij, als hij niets anders hoort dan het gezagsargument tegenover het publiek, niet gemakkelijk zal zijn te bekeeren. De heer Boosman heeft met veel belangstelling de voordracht gelezen en hij deelt dan ook niet de zienswijze van den heer Burger, maar die van den Burgemeester. De heer Burger geeft zelf toe, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 3