190 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1912. en Wethouders bezig zijn, maar dat wordt, al is het aanvangssalaris niet zoo groot, door de periodieke verhoogingen toch spoedig grooter. Bovendien is spreker het geheel eens met den heer Beucker Andreae, dat het een maatregel geldt, die genomen wordt bij wijze van proef en waarop men kan terugkomen als het blijkt, dat niet wordt voldaan aan de gekoesterde verwachtingen. Spreker herhaalt dat het voorstel een gevolg is van het plan van Bur gemeester en Wethouders om de salarisregeling te wijzigen. De heer Boosman is door de gehouden discussiën niet van meening veranderd. Hij blijft het wenschelijk vinden dat Burgemeester en Wethouders de voordracht terugnemen, teneinde deze kwestie nog eens nader onder de oogen te zien. Spreker is altijd bevreesd voor tijdelijke maatregelen, die zoo dikwijls in definitieve worden omgezet. Het zal toch moeilijk zijn de eenmaal benoemde leeraren lator te ontslaan en daarom wil spreker maar liever niet met de proef beginnen. Met de heeren Hartelust en Menalda heeft spreker de eer voor te stellen „Ondergeteekenden, het wenschelijk achtende in de vacature aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes alhier te doen voorzien door de benoeming van eene leerares, noodigen Burgemeester en Wethouders uit de voordracht sub 3 der agenda terug te nemen en de benoeming eener leerares in eene volgende vergadering aan de orde te stellen." De Voorzitter wijst er den heer Boosman op dat hij spreker het voorstel in twee gedeelten in stemming kan brengen, n.l. de beginselkwestie en daarna de benoeming. Dan is het voorstel-Boosman c.s. overbodig. Burgemeester en Wethouders zien geen enkele reden, waarom zij hun voorstel terug zullen nemen. De heer Boosman heeft daartegen geen bezwaar. Hij was alleen bevreesd, dat er geen gelegenheid zou zijn om het eerste gedeelte af te stemmen. Daarom kwam hij met een tegenvoorstel. De Voorzitter heeft een opmerking gehoord, die niet krachtig genoeg weerlegd is. De heer Hartelust heeft beweerd dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders als zuinigheidsmaatregel zou zijn bedoeld. Wat spreker betreft is die bewering geheel onjuist. Hij geeft zich niet uit voor een onderwijsspecialiteit, maar hij is van oordeel, dat het onderwijs aan de meisjes school het best gebaat is door aanneming van het voor stel van Burgemeester en Wethouders op grond van het feit, dat men elders hier te lande en in verschillende steden in het buitenland dezen weg volgt. Spreker zou talrijke voorbeelden kunnen noemen van middelbare meisjesscholen, waar les wordt gegeven door leeraren van andere onderwijsinstellingen. Dr. Bleekrode in den Haag b.v. gaf aan verschillende meisjesscholen les in natuurkunde, hetzelfde waar het hier ook om gaat, en spreker heeft het dikwijls als een aanbeveling hooren noemen voor inrichtingen van onderwijs voor meisjes, dat er lessen worden gegeven door zulke leeraren. Dit alles was voor Burgemeester en Wethouders zoo begrijpelijk, dat alle andere argumenten moesten wijken. Het is daarom wel mogelijk dat een leerares zich meer geeft aan de meisjes, maar dat is dan ook het eenige argument dat pleit te haren gunste. Dat schei- en natuurkunde aan meisjes anders moet worden onderwezen dan aan jongens, gaat er bij spreker niet in. De hoofdzaak is dat iemand, die slechts enkele uren les geeft, een laag tractement heeft. Spreker zegt nu niets ten nadeele der sollicitante wanneer hij beweert, dat in het algemeen gesproken een leerkracht, die slechts enkele lesuren heeft, minderwaardig is dan iemand, die al de uren er mee bezet heeft en dienovereenkomstig bezoldigd wordt. Het gehalte van het onderwijs zal noodwendig beter zijn en dit is van meer belang dan dat een leerares zich meer met de meisjes zal inlaten. De grond gedachte van Burgemeester en Wethouders is dan ook niet geweestbezuiniging, maar om het onderwijs beter te krijgen. De heer Menalda heeft met groote belangstelling geluisterd naar de motieven van den Voorzitter. Hij moet naar aanleiding daarvan dan ook zijne groote verwondering uitspreken over het advies van den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs. Hoe is het toch mogelijk dat deze zich zoo aansluit aan het advies der directrice? Spreker nu meent op dat advies te moeten afgaan, want hoe hoog hij het advies van den Voorzitter ook stelt, dat van den Inspecteur staat bij hem hooger. De beraadslaging wordt gesloten. Met 11 tegen 9 stemmen wordt het eerste gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen. Vóór stemmen de heeren: Berghuis, Oosterhoff, Beucker Andreae, Lautenbach, Zandstra, van Messel, Haverschmidt, Wilhelmij, J. Koopmans, Komter en Schoondermark. Tegen de heeren: Tulp, Hartelust, Fransen, Boos man, Menalda, Feitz, Beekhuis, G. W. Koopmans en Vonck. Het voorstel-Boosman c.s. is hierdoor vervallen. Wordt overgegaan tot de benoeming. Tot tijdelijk leeraar in de natuurkunde wordt be noemd de heer dr. J. Huizinga met 19 stemmen, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. Tot tijdelijk leeraar in de scheikunde wordt be noemd de heer H. van Eek met 19 stemmen, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. 3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van S. P. Kramer, wed. U. J. Noordenhos en M. Meijer, alhier, om het langs hunne perceelen aan de Spanjaardslaan gelegen gedeelte van de Lijlcvaart, voor zoover achter de rooilijn gelegen, van de gemeente te mogen overnemen, om dit slootsgedeelte daarna te dempen. Dit prae-advies luidt als volgt: Den 24 September 1.1. werd door U om prae-advies in onze handen gesteld het hierbij weder aangeboden adres van Sj. P. Kramer, weduwe van U. J. Noorden bos, en M. Meijer alhier. Daarbij wordt verzocht den eigendom van de gemeente op een gedeelte van de sloot (Lijkvaart) langs de Spanjaardslaan vóór hunne perceelen, kadastraal bekend in sectie E, nos. 2832 en 2833, tegen betaling van een gulden te mogen overnemen. Het is hunne bedoeling dat sloots gedeelte te dempen, in verband met den voorgenomen bouw van een woonhuis op het perceel van laatst genoemde. De geboden prijs komt ons voldoende voor en wel om dezelfde redenen, welke voor dien verkoop werden aangevoerd in ons voorstel (zie Raadshandelingen 1912, blz. 92), dat leidde tot het raadsbesluit van 4 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1912. 191 Juni 1.1., no. 209R/97, waarbij aan I. Bangma werd ver kocht het gedeelte dat onmiddellijk ten westen van de onderwerpelijke stukjes sloot is gelegen. Evenmin als toen hebben wij nu, na den gemeentelijken In specteur voor het Woningtoezicht en den Directeur der gemeentewerken, wier advies hiernevens is ge voegd, te hebben gehoord, bedenkingen tegen de inwilliging van het verzoek. Door het voortzetten van de demping kan het aanzien van de Spanjaards laan slechts worden verbeterd. Wij hebben de eer U dan ook voor te stellen te besluiten aan Sjieuwke Piers Kramer, weduwe van Ulbe Jacobus Noordenbos, zonder beroep, en aan Marten Meijer, aannemer, beiden alhier, voor de som van een gulden 1.voor elk gedeelte in eigendom over te dragen, voor zooveel de rechten der gemeente betreft en behoudens die van derden, de sloot de Lijkvaart, aangeduid in roode arcure op het hierbij gevoegde kaartje, de juiste grootte nader door een landmeter van het kadaster op te meten, gelegen tusschen het aan ieder hunner toebehoorend perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie E, onderscheidenlijk nos. 2832 en 2833, en de Spanjaards laan en over de geheele lengte van elk perceel, om vervolgens te worden gedempt, onder de volgende voorwaarden 1. dat dit slootsgedeelte op de bij artikel 74his der bouwverordening omschreven wijze met goeden grond, welke niet krimpt, worde gedempt tot een hoogte gelijk aan die van het voorliggende terrein; 2. dat dit slootsgedeelte, vóór tot demping wordt overgegaan, geheel drooggemaakt en van blabber en vuil gereinigd worde, welke naar een door den Directeur der gemeentewerken nader aan te wdjzen plaats moeten worden vervoerd 3. dat het te dempen gedeelte van het overige, oostelijk, gedeelte der sloot door een walbeschoeiïng afgescheiden worde en blijve 4. dat op die walbeschoeiïng en op de grens van gemeente- en der adressanten eigendom een ijzeren hek, ter hoogte van ongeveer 90 cM., worde geplaatst en onderhouden 5. dat de hiervoren genoemde werken door en op kosten van adressanten en ten genoegen van Burge meester en Wethouders uitgevoerd en voor zooveel noodig onderhouden worden; 6. dat de kosten van overdracht en levering en die van een notarieel afschrift der akte ten behoeve van het gemeente-archief door adressanten worden gedragen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om: a. hen te machtigen met ingang van 1 Januari 1913 tot wederopzeggens toe eene overeenkomst te sluiten met de provinciale vereeniging „het Groene Kruis", opdat de burgemeester in de gelegenheid zij de hij de Ziektenwet bedoelde reinigingen en ontsmettingen door die vereeniging te doen verrichten; b. hen voorts te machtigen tot verkrijging van de in artikel bh dier wet genoemde bijdrage van den Staat. Dit voorstel luidt als volgt: In verband met de bij Koninklijke boodschap van 15 Maart 1909 aanhangig gemaakte wijziging van de wet van 4 December 1872 (St.bl. no. 134) werden Burgemeester en Wethouders bij raadsbesluit van 11 Mei 1909 diligent verklaard ten aanzien van voorstel len betreffende oprichting van een ontsmettingsdienst in deze gemeente, waarop een adres van geneesheeren te dezer stede in Maart tevoren had aangedrongen. Deze wijziging kwam echter niet tot stand in den vorm als bij de bovenvermelde boodschap was aan gegeven, doch bedoelde wet werd bij die van 14 Juli 1910 (St.bl. no. 204), den 1 April 1912 in werking getreden, gewijzigd in dezen zin, dat in de kosten van reiniging en ontsmetting, als bedoeld in de arti kelen 4 en 5, (reiniging en ontsmetting door den burgemeester en ten koste van de gemeente van huizen, keeten en vaartuigen, welke brandpunten van besmet ting zijn of dreigen te wordenontsmetting door den burgemeester ten koste der gemeente van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen) voortaan door belanghebbenden zal kunnen worden bijgedragen en de Staat onder bepaalde voorwaarden onder meer aan de gemeenten voor de jaarlijksche uitgaven, welke met die reiniging en ontsmetting gepaard gaan en voor zoover zij krachtens het voorgaande niet door belanghebbenden worden gedragen, eene bijdrage van 50 verleent. Op die bijdrage kan ook aanspraak worden gemaakt, wanneer het gemeentebestuur, op grond van de bij Koninklijk besluit van 20 December 1911 (St.bl. no. 364), ter uitvoering van vorenvermelde wijzigingswet genomen, toegestane bevoegdheid, die reinigingen en ontsmettingen doet verrichten door een vereeniging, die zich de uitvoering van dergelijke bewerkingen ten doel stelt, voor zoover de inrichting van den dienst door den Minister van Binnenlandsche Zaken is goedgekeurd. Die goedkeuring heeft, blijkens mede- deeling van den inspecteur der volksgezondheid te Zwolle, den heer G. Oosterbaan, ter kennis van de gemeentebesturen in deze provincie gebracht door den Commissaris der Koningin, de door de provinciale Friesche Vereeniging „het Groene Kruis" opgerichte ontsmettingsdienst verworven. Wordt dus met haar gecontracteerd, dan kan op den rijkssteun worden gerekend. In zijn hieronder afgedrukt schrijven, doet de Bur gemeester ons dan ook het voorstel te bevorderen dat met die vereeniging eene overeenkomst wordt aangegaan. Met de door hem aangevoerde argumen ten kunnen wij ons volkomen vereenigen, zoodat wij ons veroorloven daarvoor naar dat schrijven te ver wijzen. Ten aanzien van de kosten merken wij op, dat in ongeveer 2/3 gedeelte van de jaarlijks aangegeven ziektegevallen ontsmetting voor rekening van de ge meente plaats had, wat een uitgaaf van omstreeks 300.vorderde. Wanneer nu alle ontsmettingen voortaan van harentwege geschieden, zal daarmede, gelet op de iets hoogere kosten, een uitgaaf van ruim f 700.'s jaars gemoeid zijn. Hiervan zullen dan Staat en gemeente ieder de helft hebben te dragen. Onder overlegging van de ter zake betrekkelijke stukken, waaronder het ingevolge de wet ingewonnen advies van de Gezondheidscommissie, hebben wij de eer U mitsdien voor te stellen te besluiten a. Burgemeester en Wethouders te machtigen met ingang van 1 Januari 1913 tot wederopzeggens toe eene overeenkomst te sluiten met de provinciale ver eeniging „het Groene Kruis", opdat de burgemeester in de gelegenheid zij de door de artikelen 4 en 5 der wet van 4 December 1872 (St.bl. no. 134), zooals zij laatstelijk is gewijzigd, bedoelde reinigingen en ontsmettingen door die vereeniging te doen verrichten h. hen voorts te machtigen tot verkrijging van de in artikel 56 dier wet genoemde bijdrage van den Staat. Ingevolge artikel 5 van de wet op de besmettelijke ziekten is de burgemeester bevoegd besmette voor werpen te doen ontsmetten. Artikel 4 geeft die zelfde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 4