206 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912.
ontwikkeld is en de cijfers van de boeken ook kan
beoordeelen naar den aard en de resultaten van het
bedrijf.
En nu moet men niet te licht denken over de
boekhouding der gasfabriek. Deze is nog al inge
wikkeld, omdat het is de boekhouding van eene fabriek,
nog wel eene fabriek met chemisch bedrijf, en dan is het
noodzakelijk een accountant te hebben met veel erva
ring. De tegenwoordige accountant heeft die wel,
is van eenigszins gevorderden leeftijd en heeft veel
op dit gebied gewerkt.
Maar, vraagt spreker, is het wel voorzichtig van
den Raad, om, waar de verantwoordelijkheid voor
het beheer der bedrijven bij Burgemeester en Wet
houders berust, hier in te grijpen en hen aan banden
te leggen De Raad kan zeker wenken geven en
Burgemeester en Wethouders kunnen deze ter harte
nemen, maar verder te gaan acht hij ongeraden.
De heer G. W. Koopmans heeft den heer J. Koopmans
hooren beweren, dat men een accountant moet hebben,
die praktisch en theoretisch ervaren is. Spreker kan
hier ter stede wel zoo iemand aanwijzen. Ook wil
de heer J. Koopmans niet ingrijpen in de verant
woordelijkheid van Burgemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders evenwel dragen ten
opzichte van alle bedrijven de verantwoordelijkheid
en op deze wijze zou een raadslid nooit iets omtrent
de bedrijven mogen voorstellen. Spreker is van oor
deel dat men zoover niet mag gaan.
Het amendement-G. W. Koopmans wordt niet onder
steund, en maakt derhalve geen onderwerp van be
raadslaging meer uit.
Aan de orde is onderdeel III.
De heer Laufenbach prijst het in den Voorzitter
dat deze zoo vlug is, maar spreker wil gaarne even
terugkeeren tot bladzijde 75. De Voorzitter is te
vlug of spreker te langzaam.
Wordt besloten terug te keeren tot onderdeel II.
De heer Lautenbach wijst er op dat er in de sectie
gevraagd is naar het loon der lantaarnopstekers. Het
komt spreker voor dat dit te laag is. Ten vorigen
jare heeft spreker deze kwestie ook besproken en
toen heeft het niet gebaat. Wanneer men evenwel
iemand uit zijn bed haalt en zijn nachtrust ontneemt,
is 25 cent per uur een te laag salaris. Men houdt
er geen rekening mee dat zoo iemand meer tijd noodig
heeft dan dat hij alleen de wandeling moet maken.
Spreker stelt dan ook voor dit loon te bepalen op
40 cent per uur. Nu zal men spreker kunnen tegen-
voeren dat er voor het thans betaalde loon wel 300
sollicitanten zijn, maar spreker is van oordeel, dat
men dit werk niet mag aanbesteden tegen allerlei
kratsprijzen.
De menschen, die hun nachtrust opofferen, moet men
behoorlijk betalen.
De heer Oosterhoff (wethouder) vindt het lastig om
te beoordeelen of 25 cent per uur genoeg is of te weinig.
De voorstelling, die de heer Lautenbach van de zaak
geeft, is echter niet geheel juist. Slechts gedurende
een deel van het jaar wordt door de betrokkenen een
gedeelte van hun nachtrust opgeofferd. Gedurende
een ander deel, dat is het tijdvak dat de lantaarns
vóór 10 uur worden aangestoken dit geschiedt
altijd en 's morgens na 6 uur gebluscht, wordt
geen nachtrust opgeofferd. Waar nu slechts een klein
deel van den dienst nachtdienst is, meenen Burge
meester en Wethouders dat een loon van 25 cent
per uur voldoende is.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Lauten
bach is voorgesteld het loon der lantaarnopstekers te
bepalen op 40 cent per uur.
De heer Oosterhoff (wethouder) wil nog een enkele
opmerking maken. Hij vraagtslaat de heer Lauten
bach met diens voorstel eigenlijk niet een gat in de
lucht. 40 cent per uur toch is het dubbele, dus het
nachtloon van wat de werklieden in vasten dienst
der gemeente hebben, die ƒ12.per week verdienen.
12.— per week nu is de 5e loonklasse.
Is het nu billijk, vraagt spreker, deze menschen,
die slechts een klein deel hunner nachtrust opofferen,
met 100 meer te beloonen dan de werklieden in
vasten dienst der gemeente, die in de 5e loonklasse
geplaatst werden?
Wanneer hun loon op deze wijze wordt berekend,
is het niet te laag. Spreker meent dat de Raad,
door het voorstel-Lautenbach aan te nemen, eene
onbillijkheid begaat tegenover de andere werklieden
der gemeente.
De heer Lautenbach vindt het beeld van een gat
in de lucht niet zeer liefelijk. De Wethouder toch
zegt dat ze f 12.zouden verdienen, als ze in
de 5e loonklasse waren geplaatst. Zij verrichten
echter alleen enkele uren dienst, waaronder ook
nachturen en nu gaat het niet aan te zeggen25
cent per uur is 12.per week. Dat zou opgaan,
indien zij als een gewoon werkman den geheelen
dag bezet waren. Maar het is immers 3 a 4 uren per
dag. Aan zoo'n berekening heeft spreker niets. Hij
meent dat de opstekers te laag worden bezoldigd.
De Voorzitter is van oordeel dat de Raad den
verkeerden weg op gaat. De aandacht van den heer
Lautenbach is nu toevallig op de lantaarnopstekers
gevallen, maar nu gaat het toch niet aan in eens tot
loonsverhooging te besluiten. Bij het Werklieden
reglement is aan Burgemeester en Wethouders de
vaststelling der loonen opgedragen. De Raad heeft
natuurlijk de vrijheid daarover inlichtingen te vragen,
maar onverantwoordelijk is het er één rubriek uit te
nemen en die zoo maar even te verhoogen. Derge
lijke partieele loonsverhoogingen zijn verkeerd en
spreker moet den Raad ernstig aanbevelen het
voorstel-Lautenbach niet aan te nemen. Dit raadslid
zelf zou spreker in overweging willen geven zijn
voorstel in te trekken.
De heer Lautenbach wijst er op dat zijn aandacht
niet toevallig op de lantaarnopstekers is gevallen.
Al een jaar of drie heeft hij voor deze menschen
op loonsverhooging aangedrongen.
Het voorstel Lautenbach wordt verworpen met 13
tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenZandstra, Lautenbach,
van Messel en G. W. Koopmans.
Tegen de heerenBeucker Andreae, Boosman,
Tulp, Tijsma, Fransen, Haverschmidt, Feitz, J. Koop
mans, Menalda, Oosterhoff, Komter, Hartelust en Vonck.
De heer Tijsma wijst er op dat het met de auto
matische opstekers op den Stienserweg waarover de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912. 207
heer van der Kooi verleden jaar heeft gesproken
nog niet gaat zooals het moet. Spreker heeft nog
onlangs op twee avonden gelegenheid gehad op te
merken dat er van de 5 lantaarns ongeveer 1 brandde.
Spreker wil deze zaak onder de aandacht van Burge
meester en Wethouders brengen.
De Voorzitter antwoordt dat de aandacht erop zal
worden gevestigd.
Onderdeelen II en III worden onveranderd vast
gesteld.
Aan de orde is onderdeel IV.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Boosman wenscht een korte vraag te stellen,
ofschoon hij niet weet of deze bij dit punt thuis
behoort.
Hij zou namelijk gaarne zien, dat de Groninger
straatweg een eind verder werd verlicht en wel tot
voorbij de huizen, die 3 a 400 M. verder staan dan
de coöperatieve winkel. Hij doet deze vraag omdat
er van verschillende kanten geklaagd wordt over
verregaande onzedelijke handelingen, die daar worden
gepleegd, handelingen waarvoor ieder weldenkende
zich moet schamen.
Verlichting nu is z. i. in deze de beste bestrijding.
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt, dat
deze zaak reeds in de gascommissie is behandeld en
bij Burgemeester en Wethouders aangebracht. Er
is dan ook bij de begrooting reeds op uitbreiding van
het aantal lantaarns gerekend.
De heer Hartelust wijst op de wenschelijkheid van
eene betere verlichting op het terrein der afgebroken
zwem- en badinrichting. Het is daar zeer gevaarlijk.
De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat ook
deze zaak in behandeling is. Den Directeur der gas
fabriek is opgedragen om in overleg met den Directeur
der gemeentewerken de plaats te bepalen, waar
lantaarns zullen worden geplaatst. De verbetering
der verlichting gaat langzamerhand, want als alles in
eens in orde werd gemaakt, zou de post voor straat
verlichting te hoog worden opgevoerd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Onderdeelen IVXVII worden onveranderd vast
gesteld.
Aan de orde komen de baten.
Onderdeelen IIX worden onveranderd aangenomen,
waarna de begrooting wordt vastgesteld
de baten tot een bedrag van722,219.425
de lasten tot een bedrag van. 695,700.245
met een vermoedelijk batig saldo van 26,519.18
Aan de orde is de begrooting van het electrisch
bedrijf.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Fransen zegt dat de rapporteurs, toen zij
bijeenkwamen om het verslag samen te stellen, de
vraag zagen gesteld wat is de oorzaak van de scheur
in den schoorsteen, dachten dat is een eigenaardige
vraag. Het antwoord van Burgemeester en Wet
houders evenwel is niet minder eigenaardig.
Dit antwoord toch luidt
„Aanleiding tot het ontstaan van de scheur in de
„fundeering van den schoorsteen der Centrale is ge-
„weest het te fel aangelegde houtvuur, dat voor het
„droogstoken in den voet van de pijp was aangelegd.
„Er ontstond toen een onregelmatige uitzetting, doch
„de scheur herstelde zich van zelf, toen het vuur
werd gebluscht en de materie afkoelde."
Spreker vertrouwde zich zelf niet toen hij dat las.
Hij wreef zich de oogen uit, zag nog eens en jawel,
het stond er. Er mankeerde nog maar aan dat er
bij stond „en de toestand was weer gelijk voorheen."
In de vorige vergadering heeft spreker gezien dat
iets al zeer briek, krom en gewrongen moet zijn of
het is juridisch recht te praten, maar deze uitdruk
king is toch juridisch niet te verdedigen. Spreker
heeft een paar dagen na de afkoeling de scheur
gezien en die was nog aanwezig. Wel is er door het
aanbrengen van eene verankering en een beugel ver
betering aangebracht, maar de scheur is niet dicht
getrokken. Spreker vraagt niet, wie Burgemeester
en Wethouders dit heeft wijsgemaakt. Wanneer
men een betonblok heeft van 2.5 bij 5 X 5 M. en
daarin ontstaat door stoken een scheur, zal niemand
gelooven dat die door afkoeling weer dichttrekt. Er
heeft een verzetting plaats gehad in de fundeering.
Spreker zal den leider van den bouw daarvan
volstrekt geen verwijt maken, want in weerwil van
de beste voorzorgsmaatregelen kan ieder een malheur
hebben. Het blijft altijd werken in den grond en
met een schoorsteen erop die hoog is en 200,000 Kg.
zwaar en bij wat wind eenigszins heen en weer
gaat, wordt een groote zijdelingsche druk op de
fundeering uitgeoefend. Spreker liad evenwel liever
gezien dat het antwoord van Burgemeester en Wet
houders anders ware geweest.
De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en Wet
houders dit antwoord hebben gegeven op gezag van
den Directeur der Gemeentewerkendie schrijft
dat de onregelmatige uitzetting en daardoor de scheur
is ontstaan door het gebruiken van te veel en te
dikke stukken hout voor het droogstoken. Na be
koeling trok de scheur weer dicht. Dit is iets anders
dan dat ze zich van zelf hersteld heeft en dat het
ook niet als zoodanig is beschouwd, blijkt wel uit
het aanbrengen eener soliede verankering. Men be
schouwt den toestand dan ook niet gelijk te zijn als
voorheen.
Spreker heeft uitdrukkelijk de meening gevraagd
van den deskundige der gemeente bij de electriciteits-
werken, den heer Bellaar Spruijt. Deze zegt dat de
scheur hoegenaamd niet verontrustend is, ja, dat hij
wel zou willen zeggen ze is normaal. Hij beschouwt
de genomen maatregelen eerder als overdreven. Waar
in normale omstandigheden de schoorsteenvoet onder
den grond zit, ziet niemand een eventueel ontstane
scheur. Hier evenwel is de toestand van den bodem
oorzaak dat de voet boven den grond staat, zoodat
de scheur zichtbaar werd. Na de mededeeling van
den heer Bellaar Spruijt, die hiervoor niet de verant
woording droeg, was alle ongerustheid bij spreker
geweken.
De heer Fransen zal niet beweren dat de scheur
verontrustend is, maar hij onderschrijft niet wat de
heer Bellaar Spruijt heeft gezegd. Wanneer toch
het blok beton van 2.50 M. bij 5 M. lang en breed van
gewapend beton ware gemaakt, zou er vermoedelijk
geen scheur zijn ontstaan; daar zou gewapend beton
beter op zijn plaats zijn geweest dan bij isoleerlagen
onder houten vloeren.
De beraadslaging wordt gesloten.