210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912. van datgene wat reeds verkregen is. Spreker zal dan ook niet rusten voordat voldaan is aan den vollen eisch, dien de sociaal-democraten ten opzichte van vele zaken hebben te stellen, ook al zal spreker niet bij elke begrooting den strijd naar voren brengen. Het kan echter zijn nut hebben, eenige zaken aan te teekenen, waaraan spreker in het vervolg zijn volle aandacht zal schenken. Het Werkliedenreglement dient herzien en aange vuld met art. 1638c en d Burgerlijk Wetboek. He loonen van de gemeentewerklieden zijn nog lang niet in overeenstemming met de behoeften van den tegen- woordigen tijd. Spreker kan er niet genoeg bij Burgemeester en Wethouders op aandringen om spoedig bij den Raad te komen met voorstellen tot herziening der loonklassen, wat door de motie-Fransen in zicht is gesteld. De tijd dringt. Wat verder sprekers aandacht zal trekken is het keuringsbureau van levensmiddelen, dat beter in over eenstemming kan worden gebracht met het doel waarvoor het is opgericht dan thans mogelijk is. Spreker bedoelt daarmee niet afkeuring uit te spreken over den arbeid der scheikundigen of den ambtenaar met den keuringsdienst belast, maar hij heeft alleen de regeling der instelling op het oog. Herziening daarvan mag op den duur niet uitblijven. Verder wil spreker noemen de arbeidsbeurs, het schoolartseninstituut, de school voor zwakzinnigen en achterlijke kinderen enz., en wat er dan nog verder op afdoening wacht, o. a. de salarisregeling van het onderwijzend personeel aan de openbare lagere scholen, waarvan de herziening door Burgemeester en Wet houders in 1913 in uitzicht is gesteld. Spreker vraagt in verband hiermededenken Burgemeester en Wet houders spoedig met de desbetreffende voorstellen te komen Spreker kan er niet genoeg den nadruk op leggen dat het in het belang is van het onderwijs en het personeel. Thans wenscht spreker de Memorie van Antwoord te behandelen. Veel daarvan kan spreker onbesproken voorbijgaan, doch bij enkele zaken zal hij even stil moeten staan en in de allereerste plaats bij het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de vraag om artikel 1638c en d in de voorwaarden van aanbesteding vast te leggen of om het uitschakelen daarvan te verbieden. Het antwoord is niet onwel willend, maar toch moet spreker het bezwaar van Burgemeester en Wethouders, om een bij de wet aan de aannemers toegekende bevoegdheid dezen te ont nemen, ten behoeve van derden even belichten door het aanhalen van eenige uitspraken. In een vonnis van de arrondissements-rechtbank te Amsterdam, Weekblad van het Recht, no. 8675, heet het: „dat het met de meest elementaire begrippen van billijkheid strijdt een voor het jaar aangestelde arbeider alle loon te onthouden als hij door ziekte verhinderd is een week te arbeiden". De heer Talma zegtwanneer een stuk arbeidskracht gelijk is aan een pond thee of krenten, dan spreekt het van zelf dat ik zeg wie niet levert krijgt ook geen betaling en beweer ik de heer Talma dat wanneer er een derge lijke verhindering komt als ziekte, dat wil zeggen een die tot het zuiver menschelijk leven van den arbeider behoort, de patroon zou kunnen zeggenik heb niets meer met u te maken. En dat wordt dan ook in ons maatschappelijk leven niet als behoorlijk erkend de heer Tijdeman zegt dat hier in artikel 1638 een stel bepalingen werden neergeschreven welke van zelf spreken. Spreker kan en zal niet alles aanhalen wat door mannen geen sociaal-democraten ten gunste van artikel 1638 c en d is gezegd, maar hij wil nog even een uitspraak van prof. Drucker uit „Land en Volk" aanhalen. Prof. Drucker zegt„nu zal men „kunnen zeggen, maar artikel 1638 c en d zijn toch „niet dwingend recht. Wij hebben toch de bevoegd- „heid om uit te schakelen alles wat slechts aanvullend „recht is. Zeker dat zal men kunnen zeggen, maar „men zal ook kunnen antwoordendie gedachte is „die van een kwajongen, die bij alles wat hem wordt „voorgeschreven botweg zegt, dat doe ik niet. Ze „toont een zeldzame minachting voor den wil des „wetgevers". Wat was de bedoeling toen het dwingend recht van dit artikel, waarvan dus nooit zou mogen worden afgeweken gelijk de minister Loeff wilde, werd ver anderd in eene bepaling van aanvullend recht, waarvan afwijking zou zijn geoorloofd? De geschiedenis van het artikel zegt het ons (Handelingen Tweede Kamer, rede prof. Drucker). Wanneer men dit artikel 1638, zooals het nu luidt, niet maakt tot dwingend recht, wat beteekent dan de bepaling Dit, dat de wetgever het aldus voorstelt als de normale verhouding tusschen werkgever en arbeider, maar waarvan de wetgever afwijking volstrekt niet aanbeveelt, en die hij integendeel als de meest doel treffende regeling beschouwt. Waar de zaak zoo staat, meent spreker, dat er niet het minste bezwaar is artikel 1638 c en d in de besteksvoorwaarden op te nemen. Bij volgno. 148 zeggen Burgemeester en Wethouders: een geschikte plaats voor den voorgestelden speeltuin is nog niet gevonden. Staat de Raad het bedrag toe, dan zal te zijner tijd een voorstel omtrent die plaats worden gedaan. Spreker hoopt dat de Raad niet zal aarzelen het bedrag toe te staan en hij spreekt tevens den wensch uit, dat Burgemeester en Wethouders het woord„te zijner tijd", zullen opvatten als„zoo spoedig doenlijk". Wil men toch iets doen voor het kind, waarvan het niet alleen, maar ook de ouders en de samenleving den weldadigen invloed zullen onder vinden, dan geve men speelplaatsen het beste middel ter bestrijding van baldadigheid. Wat die baldadigheid betreft, daarvan heeft eenigen tijd geleden de hoofdcommissaris van politie te Rot terdam, de heer Roest van Limburg, in de Nieuwe Rotterdammer gezegd te constateeren dat ruim 9 °/0 der 440 gevallen in dit jaar bedreven is door personen van 16 jaar en jonger, ruim 61 °/0 door personen van 12 jaar en jonger. Streng politietoezicht geeft daar tegen niet veel, meent hij, maar een meer afdoend, of eigenlijk op den duur het eenige middel tegen baldadigheid op straat is, en dit staat bij hem vast, het scheppen van meer speelgelegenheden voor de jeugd. Daaraan bestaat dringend behoefte. De vraag is maar hoe men die aanlegt, zonder tot kostbare of verafgelegen speeltuinen te vervallen. Spreker wil een denkbeeld aan de hand geven, ge heel ontleend aan de voorkeur van het kind zelf. Eenigen tijd geleden liet hij, terwijl op een der singels de straat over een lengte van 300 M. was opge broken, de kinderen tellen, die daar in het versche zand aan het graven waren. Dat aantal bedroeg op verschillende tijdstippen van den dag van 356 tot 418. Met het oog op de voorkeur der jeugd voor dit vermaak ligt het voor de hand dat er geen beter middel is om buiten de schooltijden een belangrijk deel dier jeugd te immobiliseeren, dan het aanleggen van speelplaatsen in den vorm van zandbakken, waarvoor in verschillende wijken der stad wel een zeer goede plaats is te vinden. Nu spreker eenmaal den hoofdcommissaris van politie van Rotterdam bij den Raad heeft ingeleid, laat hij dezen niet los, zonder zijne verklaring tot bestrijding van dronkenschap in het midden te hebben gebracht. Hij schrijfthoewel het bevolkingscijfer steeg van 418,000 in 1909 tot 427,000 in 1910, daalde het aantal gevallen van openbare dronkenschap tot 3877 in 1909 en tot 3231 in 1910. Een sprong dus van 646 gevallen naar beneden. Opmerkelijk is daarbij ook de daling der op Zondag geconstateerde gevallen, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912. 211 den dag die doorgaans een relatief grooter cijfer geeft dan de werkdag. Bedroeg het cijfer van den Zondag in 1908, 990, in 1909 daalde het tot 908, in 1910 tot 767 gevallen. De commissaris zegt dat deze daling voor een aanzienlijk deel moet worden toege schreven aan het aandeel dat de zoogenaamde volks klasse gaat nemen in de sport en in de toenemende belangstelling daarin. (Ook het kijken naar een match houdt uit de kroeg). Dit is een vingerwijzing voor hen die in het belang van den Zondagsrust de sport en andere nuttige uitspanningen op dien dag willen beperken. Bevorder het spelen der jeugd en gij bevordert liefde voor sport en volksspelen bij de ouderen. Leg speelplaatsen aan, maak gelegenheden voor sport en spelen en gij bewijst aan de samenleving grooter dienst dan door het uit breiden van het politiekorps. Eén speeltuin werkt meer uit ten goede dan tien agenten van politie. Spreker is aan het eind gekomen, doch kondigt zijn voornemen aan om bij enkele posten nog het woord te voeren, o. a. bij volgno. 45. Financiëele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten. Spreker zal trachten zijn bedoeling juist weer te geven. De Voorzitter heeft verzuimd de voorstellen van den heer Koopmans voor te lezen. Deze luiden 1. de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders over te gaan tot opruiming der septictank in de Potmarge 2. de Raad besluit tot opheffing van de middel bare school voor meisjes 3. de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders nog over te gaan tot uitkeering van het salaris ge durende de vacature-Heg, aan den, naar hunne meening, daarop rechthebbende 4. de Raad besluit dat de boom voor het huis van de wed. Algra, aan den Noordensingel, vóór 1 Januari a.s. zal worden verwijderd 5. de Raad, van oordeel, dat alle stukken, die de leden noodig achten te raadplegen, voor hen ter inzage moeten zijn, gaat over tot do orde van den dag. Deze voorstellen maken tegelijk met de ontwerp- gemeentebegrooting een onderwerp van beraadsla ging uit. De heer Tijsma schaamt zich, dat hij, nadat de Voorzitter vijf voorstellen van den heer G. W. Koopmans heeft voorgelezen, zich zoo weinig actief moet toonen, dat het saldo zijner rekening niet een enkel voorstel aangeeft. In de algemeene beschou wingen in het verslag der Commissie van Rapporteurs staat „In de eerste en tweede sectie werd erop gewezen, „dat de Burgemeester toestemming had verleend tot „het houden van optochten op Zondag door „de vereeniging tot afschaffing van alcoholhoudende „dranken en door de sociaal-democratische arbeiders partij, terwijl hij had geweigerd den verkoop van „het Julianabloempje, ten bate van de Christelijke „militaire tehuizen. Gevraagd werd of de Burgemeester „zich in deze wel op een geheel neutraal standpunt „had geplaatst." Over deze kwestie wenscht spreker een enkel woord in het midden te brengen. Het zijn toch twee dingen, die spreker in het afgeloopen jaar onaangenaam hebben getroffen. Het moest toch niet voorkomen, dat op Zondag de publieke straat disponibel werd gesteld voor het houden van optochten, welke optochten ten minste één ervan -een antinationaal karakter droegen. Voor een optocht, die een dergelijk karakter draagt, mag nimmer toestemming worden verleend, veel minder op Zondag. Spreker heeft er zich aan geërgerd, dat het is geschied, want de Zondagsrust en de Zondagsheiliging zijn er door benadeeld. Ook de Zondagsrust van het politiepersoneel is er mee gemoeid, daar vele agenten, die anders vrijaf hadden, op dien dag dienst hebben moeten doen. Dit is een direct nadeel voor het politie corps. Behalve spreker hebben zich vele ingezetenen der gemeente eraan geërgerd. Men kan spreker tegenvoeren dat de godsdienstoefeningen even goed konden plaats hebben, omdat de optochten zijn ge houden buiten de uren dier godsdienstoefeningen, maar velen hebben zich toch geërgerd over het feit, dat er toestemming is gegeven op Zondag tot het houden van een optocht met muziek De heer G- W. Koopmans: Politiek! De heer Tijsma vervolgt en zegt dat er bij hem geen politiek in het spel is. Het is een belang dat de openbare orde raakt. Over de weigering van den verkoop van het Juliana bloempje zeggen Burgemeester en Wethouders „het collecteeren, en vooral op de boven beschreven „wijze, voor allerlei doeleinden dreigt hier zulk een „omvang aan te nemen, dat eenige beperking zeker „mag worden opgelegd." Spreker geeft toe dat dit juist is, maar dan dienen Burgemeester en Wethouders ook wat meer consequent te werk te gaan. Drie dagen toch na de weigering tot het verkoopen van het Julianabloempje, werd wel toegestaan het verkoopen der heidebloemen ten bate van Curacao. Is dit nu iets dat meer nationaal is dan de verkoop voor de Christelijke militaire tehuizen? Er wordt de nadruk gelegd op het woord „christe lijke". Spreker wil doen opmerken, dat er geen andere zijn. De militaire tehuizen dragen geen separistisch karakter, want ze staan open voor iedereen. De orthodox-protestanten hebben er zich voorgezet om den militairen een plaats te bereiden waar ze gezellig kunnen samenkomen, brieven schrijven enz., maar ook niet-orthodoxen kunnen er gebruik van maken. Spreker kan dan ook niet inzien waarom de collecte voor Curacao wel, die voor de militaire tehuizen niet is toegestaan. Het is bovendien nog de vraag of men hier wel met een collecte heeft te doen. Dit is echter eene juridische kwestie, waarover spreker hier gevoe gelijk kan zwijgen. Spreker wenscht nog eene mededeeling te doen. Er is gevraagd hoever de Commissie voor het ver plaatsen van het aschland met haar plannen is. Spreker weet dat niet maar hij weet wel, hoever de Commissie voor de strafverordeningen is gevorderd met de verordening op de winkelsluiting. Een concept ter behandeling in de Commissie is gereed wat betreft de avondsluiting, maar, omdat er ook over gedacht wordt met een voorstel tot sluiting op Zondag te komen, wordt de zaak iets opgehouden, daar bij de voorbereiding van dat onderwerp zich vele moeielijk- heden voordoen. De heer Vonck wijst er op, dat ieder, die de be grooting nagaat en opmerkt welk een groot deel ervan wordt ingenomen door onderwijszaken, tot de conclusie moet komen dat het onderwijs kan bogen op de groote belangstelling van het gemeentebestuur. Dit geeft spreker den moed te herinneren aan een maatregel, reeds voor jaren door de Commissie van toezicht op het lager onderwijs voorgestaan, die, werd zij ingevoerd, ongetwijfeld er toe zou strekken het onderwijs meer productief te maken. Spreker bedoelt den maatregel, zoo even door den heer Zandstra reeds met een enkel woord aangeduidafzonderlijk onder-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 6