212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912. wijs te verstrekken aan geestelijk minderwaardige kinderen. De Raad zal spreker toestaan zijn bedoe ling nader te verduidelijken. Een groot bezwaar tegen het klassikaal onderwijs is hierin gelegen, dat het bevattingsvermogen der kinderen van een zelfde klasse, zeer uiteenloopt, In elke klas heeft men intelligente leerlingen, leerlingen van gemiddelden aanleg de meesten leerlingen, wier intellect op lager peil staat, die evenwel, zij het met de uiterste inspanning, het onderwijs kunnen volgen en eindelijk leerlingen voor wie ook dat onmogelijk is en die gedoemd zijn meerdere malen dezelfde klasse te doorloopen voor ze tot een hoogere worden toegelatende achter blijvers. Op die achterblijvers, maar hoofdzakelijk op een klein deel daarvan, wenscht spreker de aan dacht te vestigen. Wanneer men nagaat wat de oorzaak is van dit achterblijven, dan blijkt deze te zijn gelegen 1°. in algemeene lichaamszwakte, en 2°. in orgaan-afwijkingen die op het kind een slechten invloed uitoefenen. Worden die afwijkingen opgeheven, dan leert de ervaring dat het oorspron kelijk trage kind in den regel spoedig geheel ver andert; het wordt ijverig, gaat belangstelling toonen en is niet zelden in staat de lessen weer te volgen. Een doelmatige geneeskundige behandeling en ver betering van den gezondheidstoestand, zooals beoogd wordt door de vereenigingen voor kinderherstellings- en vacantiekolonies, ziedaar het remedie. De overheid als zoodanig behoeft zich met dergelijke kinderen niet te bemoeien. De zaak wordt evenwel anders, als de afwijking gelegen is in het denkorgaan. Dan moet de overheid ingrijpen. Gewoonlijk heeft men dan te doen met lichamelijk gezonde kinderen, kinderen echter, wier hersenfuncties zich niet op regelmatige wijze zijn blijven ontwikkelen. Onvatbaar voor het gewone onderwijs, zijn ze echter wel degelijk vatbaar voor verdere geestelijke ontwikkeling, vatbaar vooral voor het aanleeren van allerlei handwerk, waardoor ze later in staat zijn, hun eigen brood te verdienen, al zal de positie, die ze dan in de maatschappij innemen, uiteraard een zeer bescheidene zijn. Dat zulks mo gelijk is, is reeds aangetoond door verschillende inrichtingen in den lande, die zich het lot dezer misdeelden hebben aangetrokken. Wanneer zij echter het gewone onderwijs niet kunnen volgen, moeten ze zoo spoedig mogelijk uit de school worden ver wijderd. Dat is ten eerste èn in hun eigen belang maar vooral ook in dat hunner mede-leerlingen en onderwijzers. Zij toch houden den normalen gang van het onderwijs tegen en stellen het geduld en de volharding der onderwijzers op te zwaren proef. Uit gesprekken met een paar schoolhoofden is spreker gebleken, dat kinderen als hier bedoeld, ook op Leeuwarder scholen aanwezig zijn zelfs is hun aantal naar analogie met andere gemeenten te schatten op 40 a 50. Wanneer hij nu voor deze kinderen de clementie van het gemeentebestuur inroept, dan is hij zich zeer wel bewust daarvan niet de primeur te hebben, want reeds voor eenige jaren werd bij de commissie van toezicht op het lager onderwijs door wijlen prof. Burger en dr. J. C. Schreuder een rapport ingeleverd, waarin de oprichting van een dergelijke school voor Leeuwarden niet alleen wenschelijk, maar zelfs gebiedend noodzakelijk werd, geoordeeld èn voor de kinderen zelve èn voor den goeden gang van het onderwijs. De pogingen der commissie zijn echter afgestuit op de groote onkosten. Desniettegenstaande bleef zij zich vleien met de hoop dat weldra zou blijken, dat het nut van een dergelijke inrichting zoo groot is, dat het ruimschoots zou opwegen tegen het te brengen geldelijk offer. De commissie heeft een profetischen blik gehad. Sedert zijn vele jaren verloopen en de inrichtingen, die zich met de opvoeding dezer kinderen belasten, kunnen wijzen op schitterende resultaten. Nu komt onze gemeente aan de beurt. Ook voor Leeuwarden, meent spreker, is de tijd gekomen d'e handen uit de mouw te steken. Spreker zou gaarne willen vernemen of er door Burgemeester en Wet houders ook principieel een uitspraak kan worden gedaan en of er voorstellen zijn te verwachten, waar door deze zaak op pooten komt te staan. De heer Fransen wijst er op dat in het verslag van de Commissie van Rapporteurs staat „In de tweede en derde sectie werd gevraagd hoe „Burgemeester en Wethouders staan tegenover de „motie-Fransen inzake de loonregeling van de ge- „meentewerklieden" en dat Burgemeester en Wet houders daarop antwoordden „dat het voorstel als uitvloeisel van de motie- Fransen, aangaande de loonregeling der gemeente - „werklieden, bij Burgemeester en Wethouders in „voorbereiding is". Toen spreker de motie voorstelde, meende hij, dat èn Burgemeester en Wethouders èn de leden van den Raad wisten wat de bedoeling ervan was. Het is hem echter gebleken, dat die bedoeling niet duide lijk is. In de Donderdag 1.1. gehouden vergadering van de afdeeling Leeuwarden van den Nederlandschen Bond van Gemeentewerklieden toch heeft de heer van Hinte, daar voor het voetlicht tredende en bij allen hier wel bekend als vroeger een der ijverigste werklieden aan de gasfabriek alhier, de motie be sproken en gezegd dat ze aan vaagheid niets te wenschen overliet. Dit klonk spreker wel wat vreemd in de ooren. Er werd op die vergadering geklaagd dat Burgemeester en Wethouders zoo lang werk hadden met een voorstel betreffende deze zaak. Als echter de motie zoo vaag is, dan verwondert spreker zulks niet. Spreker had dan ook gaarne gehoord dat óf Burgemeester en Wethouders óf de leden van den Raad hem bij de behandeling naar de bedoeling hadden gevraagd. Dit is echter niet gebeurd en daarom was spreker van oordeel dat die bedoeling wel begrepen was. Het is echter niet onmogelijk dat iemand uit Rotterdam beter weet wat de bedoe ling was van de motie dan spreker en de raadsleden die over die motie hebben gestemd. Indien Burge meester en Wethouders haar echter wel begrijpen, verzoekt spreker hun wat haast te maken. Nog wenscht spreker iets in het midden te brengen over art. 1638c en d Burgerlijk Wetboek. Deze kwestie is ook reeds door de heeren G. W. Koopmans en Zandstra besproken. Er is reeds heel veel over deze zaak gesproken en geschreven, maar spreker vraagt, met welk recht zullen Burgemeester en Wet houders dit artikel voor een deel der ingezetenen toepasselijk verklaren en voor een ander deel zeggen voor jullie is het niet van toepassing. Dat zullen zij toch zeker wel niet aandurven. Door invoeging van art. 1638c en d ontstaat er voor de aannemers een risico, die zij niet kunnen berekenen. De heer Zandstra heeft verschillende voorbeelden aangehaald om aan te toonen dat art. 1638c en d niet overal wordt uitgeschakeld. Spreker kan minstens zooveel en nog veel meer voorbeelden aanhalen waar, als art. 1638c en d wordt uitgescha keld, een post in het bestek wordt opgenomen waar uit de daaruit voortkomende onkosten worden betaald. Wanneer dit dus zal gebeuren, moet er billijkheids halve reeds in de bestekken een verrekenpost worden opgenomen, zoodat de gemeente de niet te berekenen risico draagt, omdat per slot van rekening de aan- besteder toch alles moet betalen wat in het bestek wordt gevraagd en deze betaalt dan ook nimmer te veel. Wanneer Burgemeester en Wethouders van plan zijn de artt. 1638c en d in de bestekken op te nemen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912. 213 wil spreker wel mededeelen, dat de patroonsvereeniging en ook de Aannemersbond daartegen geen bezwaar heeft, als in de bestekken een post wordt opgenomen gelijk reeds veelvuldig voorkomt, en zooals ook voor marmeren mantels, hekwerken, tegelbezettingen, gas en waterleiding wordt gedaan alleen omdat men niet weet wat men daarvan zal eischen. Evenzoo is het met de uitschakeling van dit artikel, men weet bij benadering zelfs niet wat het zal worden. Het kan toch nooit de bedoeling van den wetgever zijn ge weest de wet toe te passen op een deel van het volk en op een ander deel niet. Na de belangrijke onderwerpen, zegt de heer Haverschmidt, die vorige sprekers hebben behandeld, maakt het een wat vreemden indruk wanneer spreker het heeft over onbeschermde hoedepennen. Spreker had gevraagd of de commissie voor straf verordeningen ons geen aanvulling van de politie verordening kon geven, maar Burgemeester en Wet houders achten dit niet noodig. Weet het college wel hoeveel ongelukken deze dikwijls meer dan 20 centimeter uitstekende punten veroorzaken? Spreker was er nog onlangs getuige van hoe voor een loket het geheele gelaat van een reiziger werd opengescheurd en van een bekend oogarts alhier vernam hij, hoe twee zijner patiënten op die wijze hun oog kwijtraakten en voor hun geheele verder leven verminkt waren. In het buitenland, met name in Amerika, heeft men aan dat kwaad al lang een eind gemaakt en in Mannheim en Hamburg komt geen vrouw in een tram met onbeschermde hoedepen. Ook hier te lande wordt er aan gewerkt, 't laatst misschien te Enschedé en spreker zou gaarne zien dat ook onze commissie dit goede voorbeeld volgde. De heer Tulp heeft in de sectie gevraagd naar de oorzaak van de houding van het tentoonstellings comité der afgeloopen landbouwtentoonstelling tegen over het gemeentebestuur en hij is tevreden over het antwoord van Burgemeester en Wethouders. In de courant echter heeft spreker een stuk gelezen van de hand van den heer Rengers, die de uitspraak van Burgemeester en Wethouders kras durft noemen. Spreker noemt de redeneering van den heer Rengers kras en hij begrijpt er niets van. De heer Rengers heeft het in zijn stuk over de stedelijke belasting en hij protesteert tegen de heffing ten opzichte der tentoonstelling. Waar deze echter gepaard ging met publieke vermakelijkheden, waarom moest dan de tentoonstelling der vereeniging, waarvan de heer Rengers voorzitter is, gespaard blijven, terwijl er van lezingen, welke opgeluisterd worden door muziek, wel betaald moet worden? Ook heeft de heer Rengers het in zijn schrijven over de kosten van het terrein. Spreker kan zich voorstellen dat de gemeente, als zij een geschikt terrein bezit, dat terrein voor een dergelijk doel gratis afstaat. Het gaat echter niet aan dat de vereeniging, omdat de gemeente geen geschikt terrein bezit, zegtnu ik van de gemeente geen terrein kan krijgen moet ze mij/'1000.geven om een te huren. Nog spreekt de heer Rengers over de verlichting, die hij als een reclame voor de centrale beschouwt. Als dus de centrale slaagt is dat mede aan den heer Rengers te danken. Spreker wil zijn huis ook wel op die manier voor reclame beschikbaar stellen. De heer Rengers beweert dat de vereeniging 1500.heeft gestort. Spreker heeft gelezen dat dit 2500.bedraagt. Hij begrijpt nu niet recht hoeveel de vereeniging heeft betaald. Spreker meent echter te mogen constateeren, dat het Dagelijksch Bestuur het tentoonstellingscomité zeer ter wille is geweest en dat de houding van dat comité zeer on waardig tegenover Burgemeester en Wethouders is geweest. De heer Komter (wethouder) zegt dat opmerkingen van financiëelen aard bijna niet zijn gemaakt. Alleen heeft de heer G. W. Koopmans bezwaar gemaakt tegen den post voor „Onvoorzien", waarover zoo aanstonds nader zal worden gesproken. Ten opzichte van andere door hem ter sprake gebrachte onderwerpen is eene difinitieve beantwoording niet wel mogelijk. De heer G. W. Koopmans geeft Burgemeester en Wethouders wel eens een goeden raad. Spreker wil den heer Koopmans op zijne beurt ook een goeden raad geven n.l. deze, dat hij onderwerpen als de opheffing der meisjesschool, de opruiming der septictank en dergelijke, in de sectie ter sprake moet brengen. Die punten kunnen dan een onderwerp van gezette studie van Burgemeester en Wethouders uitmaken en zij kunnen dan den Raad beter van antwoord dienen. Deze krijgt daardoor meer gelegenheid om de zaken, waar het om gaat, te overzien en tijd om zich een eigen oordeel te vormen. Wat nu de financiëele opmerking van den heer G. W. Koopmans betreft, als hij die in de sectie had te berde gebracht, had men hem met cijfers kunnen aantoonen dat het cijfer voor Onvoorzien op de be grooting voor 1913 hooger is dan spreker zich her innert, dat het in de laatste jaren is geweest en dat er dus wel reden bestaat om den Hoofdelijken Omslag eenigszins te verlagen. De heer Koopmans heeft als cijfer voor Onvoorzien genoemd f 28,000.Dat is echter niet juist, zooals blijkt uit de toelichting bij volgnummer 310 der begrooting. Na de, in de Memorie van Antwoord voorgestelde, wijzigingen is het juiste bedrag 9271.69. De heer Vonck heeft intusschen de vergadering verlaten. De heer Oosterhoff (wethouder) zegt dat er gevraagd is naar den stand van zaken van het aschland. Burgemeester en Wethouders hebben geantwoord daaromtrent geen mededeelingen te kunnen doen. Als voorzitter der commissie voor de verplaatsing van het aschland zal spreker enkele inlichtingen geven. Hij kan evenwel niet positief toezeggen dat er binnen kort voorstellen zullen komen. De commissie heeft, alvorens haar taak te aanvaarden, gevraagd wat eigenlijk hare opdracht was. Er is haar toen geantwoord dat zij die opdracht zoo ruim mogelijk had op te vatten en dat zij zich dus niet alleen met de kwestie der verplaatsing behoefde bezig te houden, maar dat ook kon worden overwogen of men tot een ander systeem zou kunnen overgaan. Daarvoor is geruimen tijd noodig en was de vraag ook moeilijk te beantwoorden welke deskundige zou worden genomen. De commissie hoopt evenwel binnen niet te langen tijd met voorstellen bij den Raad te komen. Te 123/4 uur wordt de vergadering geschorst. Te lx/2 uur wordt de beraadslaging voortgezet. Alsdan is de heer Wilhelmij weer aanwezig, afwezig zijn de heeren Feitz, Komter, Yonck en Berghuis. De Voorzitter wijst er op dat de Raad in de al gemeene beschouwingen is blijven steken. Alvorens nu over te gaan tot de artikelsgewijze behandeling der ontwerp-begrooting wil spreker eenige vragen beantwoorden. In de eerste plaats zegt spreker den heer G. W. Koopmans dank voor de waardeerende wijze, waarop door hem het antwoord van Burge meester en Wethouders op het sectieverslag is be sproken. Spreker verzekert den heer Koopmans dat Burgemeester en Wethouders niets aangenamer is dan te werken in eene goede verstandhouding met den Raad.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 7