214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912.
Ook was het spreker aangenaam te vernemen dat
de heer Tulp het standpunt van Burgemeester en
Wethouders ten opzichte van het bestuur der land
bouwtentoonstelling deelt. Burgemeester en Wethou
ders handhaven dan ook geheel wat zij daaromtrent
hebben gezegd en het is hun aangenaam te vernemen
dat de Raad de beleediging, Burgemeester en Wet
houders aangedaan, beschouwt als eene beleediging
de gemeente aangedaan. Dit is het opbouwende ge
deelte. De heer G. W. Koopmans schijnt evenwel
veel neiging tot afbreken te bezitten. Hij heeft toch
achtereenvolgens voorgesteld
opruiming van de septic-tank
opheffing der meisjesschool
opruimen van den boom aan den Noordersingel.
Hij heeft gezegd dat hem het verband tusschen
de aschlandkwestie en den toestand der Potmarge
niet duidelijk was.
Dat verband bestaat echter wel en het is nog al
nauw. Zoolang toch het aschland in zijn tegenwoor-
digen toestand wordt gebruikt, bestaat er een groot
bezwaar om een gedeelte der Potmarge te dempen
of eene vaste brug te bouwen, terwijl het afsluiten
der Potmarge verband houdt met de vraag of het
al dan niet noodzakelijk is om een ander gedeelte
der Potmarge open te stellen.
Daarom is de zaak van het aschland en de septic-
tank één en spreker gelooft niet dat het verstandig
zoude zijn ten opzichte van die tank een besluit te
nemen alvorens de aschlandkwestie is beslist.
De gevolgen zijn niet te overzien en men weet
niet welke verplichtingen er voor de gemeente zullen
ontstaan. Spreker acht het nemen van een besluit in
den geest van den heer Koopmans gevaarlijk. Met
dit raadslid hoopt spreker echter dat deze kwestie
spoedig zal zijn opgelost.
Wat nu de opheffing der middelbare meisjesschool
betreft, de heer Komter heeft reeds gezegd dat
het beter is een dergelijk onderwerp niet terloops
bij motie in den Raad te brengen, zonder dat het
in het sectie verslag is genoemd. De Wethouder van
onderwijs is bovendien afwezig en zou misschien in
staat zijn een uitvoerig antwoord te geven. Het is
echter heel onverstandig om nu zoo in het voorbij
gaan eventjes een besluit te nemen. Eenige maanden
geleden heeft de heer Burger gewaarschuwd tegen
het regeeren met moties. Wanneer daartegen ooit
bezwaar kan worden gemaakt, is het in een zaak
als deze.
Of men inzake de kwestie van de opruiming van
den boom aan den Noordersingel te doen heeft met
eene bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders,
is intertijd reeds terloops aangeroerd. Spreker ge
looft op grond van de woorden der Gemeentewet,
dat het een zaak is die tot de competentie van
Burgemeester en Wethouders behoort. De wet toch
gebruikt herhaaldelijk, in verband met het dagelijksch
bestuur, de uitdrukkinghet toezicht is opgedragen,
terwijl zij in artikel 179h uitdrukkelijk spreekt van
de zorg van de plantsoenen, als behoorende tot de
bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders. Dezen
grond ontleent spreker aan het bekende werk van
prof. Oppenheim.
Spreker wil wel toegeven dat de zaak niet zoo
uitgemaakt is, dat het niet mogelijk is een ander
standpunt in te nemen, maar hij vraagt of het nu
wel praktisch is over iederen boom in den Raad te
discussieeren. Wanneer het een heele laan gold, zouden
Burgemeester en Wethouders het niet doen zonder
een besluit van den Raad. Voor één boom verdient
het uit praktische overwegingen de voorkeur de zaak
over te laten aan Burgemeester en Wethouders.
Verder heeft de heer G. W. Koopmans gesproken
over de gemeenteterreinen die oorspronkelijk voor
de tramlijn waren bestemd. Spreker heeft zooeven
van den Directeur der Gemeentewerken een voorstel
ontvangen om de terreinen voorloopig als garde-
niersland te verhuren. Met den heer Koopmans is
spreker het eens dat het niet raadzaam is dien grond
renteloos te laten liggen, maar spreker acht het
wenschelijk er zooveel mogelijk winst uit te halen.
Spreker komt nu tot het gewichtige punt, door
den heer G. W. Koopmans aangeroerd, n.l. de al
dan niet toepassing van art. 1688 c en d van het
Burgerlijk Wetboek. Dit punt is door meerdere
raadsleden aangeroerd. De heer Fransen heeft ge
vraagd met welk recht Burgemeester en Wethouders
dergelijke bepalingen in de bestekken opnemen
Burgemeester en Wethouders doen dit met hetzelfde
recht als wanneer zij de loonregeling in de bestekken
opnemen. Het is een kwestie van loonregeling n.l.
of het loon bij ziekte en in andere gevallen, dat
niet kan worden gewerkt, zal worden uitbetaald. De
heer Fransen heeft gezegd dat de aannemers geen
bezwaar zouden hebben als er in de begrooting voor
die risico een bepaalde som werd uitgetrokken.
Spreker wil dit wel gelooven. Als de gemeente be
taalt hebben de aannemers geen bezwaar, dat is nog
al natuurlijk. Hij ziet echter niet in waarom de ge
meente het recht niet zou hebben eene bepaling als
bedoeld in de bestekken op te nemen.
Spreker begrijpt den heer Fransen niet, die aan de
gemeente als werkgever terecht zware eischen stelt en
zooeven vroeg waarom Burgemeester en Wethouders nog
niet met een voorstel gekomen waren als uitvloeisel zijner
motie, en die nu niet wil dat de gemeente een loon
regeling voor de aannemers van bestekswerken voor
schrijft. Spreker meent dan ook dat er tusschen de
beide redeneeringen van den heer Fransen tegen
spraak bestaat.
Burgemeester en Wethouders nemen, zooals reeds
is opgemerkt, geen afwijzende houding aan. Zij heb
ben evenwel de zaak nog niet van alle kanten bezien.
Er bestaan eenige bezwaren, niet zoozeer tegen
artikel 1638c, maar wel tegen artikel 1638d. Er is
o.a. op gewezen dat het moeilijk gaat om een werk
gever, die niet door kan werken tengevolge van ge
brek aan grondstoffen, op te leggen zijn werkvolk
door te betalen. Daarom is overweging toegezegd.
Wat nu de regeling betreft door den heer Fransen
opgegeven, wil spreker doen opmerken dat er ge
meenten zijn waar men bevreesd was, dat de kosten
te hoog in de aannemingssom zouden worden gedis
conteerd, wanneer artikel 1638c en d werden uitge
schakeld. Intusschen zijn Burgemeester en Wethouders
bereid deze kwestie nader te overwegen.
Spreker komt thans aan de motie van den heer
Koopmans over het salaris van den waarnemenden
commissaris van politie. Deze motie heeft spreker
wel eenigszins verbaasd. Wanneer toch de motie
werd aangenomen zooals die er ligt, zou niemand
het tractement krijgen. Burgemeester en Wethouders
meenen dat niemand er recht op heeft. Er is
verschil tusschen de regeling van de waarneming
van het burgemeesters- en het secretarisambt, welke
regeling bij de Gemeentewet is geschied, en die van
andere betrekkingen. Een bepaling als voor den
burgemeester en den secretaris bestaat voor de andere
ambtenaren niet. Yan recht is dus geen sprake. Is
het billijk, dan zou spreker allereerst willen nagaan
wat gebruikelijk is. En dan is het niet gebruikelijk
om iemand, die tijdelijk een functie waarneemt, het
salaris aan die functie verbonden, te geven. Spreker
ziet dan ook geen enkele reden dit bij de politie in
te voeren. Bij eene vroegere waarneming van het
commissarisambt is het wel gebeurd, maar toen is de
inspecteur der le klasse, dien men vermoedde dat zou
worden benoemd, niet benoemd. Toen heeft de
waarneming ook lang geduurd en de inspecteur ver
goeding gekregen. Nu is integendeel de waarnemende
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 28 October 1912. 215
commissaris wel benoemd en dus dit argument vervallen.
Wat betreft de beschikking over de stukken, is er
reeds vroeger tegen den heer G. W. Koopmans ge
zegd dat er als regel geen bezwaar bestaat den leden alle
stukken en inlichtingen te verschaffen, die zij wen-
schen. In de algemeenheid evenwel waarin de heer
Koopmans het nu vraagt, kan er geen sprake van
zijn. Het besturen zou er onmogelijk door worden.
Men kan niet eischen dat alle stukken het domein
moeten zijn van den Raad. Spreker heeft ook stukken,
die hij niet bij Burgemeester en Wethouders brengt,
die hij geheim houdt. Dit geschiedt niet uit achter
docht tegen de wethouders, maar in een groot
lichaam als het gemeentebestuur van Leeuwarden
kan men niet alle stukken geven in een ruimer kring
van menschen. Daarom, zegt spreker, is het niet
mogelijk het geheele archief ter beschikking van
den Raad te stellen, want dat dan alle bestuur on
mogelijk zoude zijn. Daarom is de maatregel getroffen
dat alles over den secretaris moet gaan. In 99 van
de 100 gevallen zal deze geen bezwaar maken de
gevraagde stukken ter beschikking van de raadsleden
te stellen. Welk bezwaar kan nu de heer G. W.
Koopmans hebben om even naar den secretaris te
gaan en dezen te vragen om wat hij wenscht Dat
is toch geen onredelijke eisch.
Burgemeester en Wethouders moeten zich tegen
de aanneming der motie-G. W. Koopmans dan ook
uitdrukkelijk verzetten.
De heer Zandstra begon te zeggen dat hij tevreden
is, maar niet voldaan. Met het oog op de financiën
doet dit spreker genoegen want wee onzen gemeente-
financiën, als de heer Zandstra geheel voldaan is
Het verheugt spreker van den heer Zandstra te
hebben gehoord dat hij niet geheel onbevredigd is.
Op één punt is hij echter niet voldaan en dat is
omdat het prae-advies over de motieFransen nog
niet is verschenen. De heer Fransen zelf zocht de
oorzaak daarvan in de bewoordingen waarin de
motie is vervat. Dit is echter de reden niet. De
motie drukt wel niet geheel uit wat de heer-
Fransen bedoelt, n.l. geen loonsverhooging op het
oogenblik, maar een onderzoek of de loonen te
laag zijn of niet. Tot sprekers leedwezen heeft de
Raad nu reeds eenige malen na de vaststelling der
loonen aan Burgemeester en Wethouders opgedragen
oen dergelijk onderzoek in te stellen.
Burgemeester en Wethouders leggen zich bij zoo'n
besluit neer, maar zij meenden dat het nu het best
was een grondig onderzoek in te stellen, zoodat
Burgemeester en Wethouders zoo sterk komen te
staan als maar eenigszins mogelijk is. Omdat nu dit
onderzoek nog al omvangrijk is, is het prae-advies
nog niet gereed. Burgemeester en Wethouders zijn
ermee bezig, maar niet van plan zich, ook al geschiedt
zulks door den destijds ijverigsten werkman van de
gasfabriek, te laten drijven. Zij zullen om dergelijke
agitatie den pas zeer zeker niet versnellen, maar
kalm hun gang gaan.
Wat de regeling der onderwijssalarissen betreft, de
Raad heeft besloten die eens in de 5 jaar te herzien
en bij diezelfde gelegenheid om ze in 1913 onder de
oogen te zien.
De heer Tijsma heeft een punt van meer politieken
aard naar voren gebracht, n.l. de gehouden propaganda-
tochten op Zondag. Spreker wil hiermee niet zeggen
dat het hier de plaats niet is om haar te behandelen.
Het is hier meer de plaats dan van den kansel af,
vanwaar een predikant zich niet ontzien heeft critiek
uit te oefenen op Burgemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders hebben gezegd dat
er geen verband bestaat tusschen de gehouden op
tochten en de collecte die geweigerd is. De optocht
toch is door den burgemeester toegestaan, de collecte
door Burgemeester en Wethouders geweigerd
De heer Tijsma „ik heb geen verband gezocht".
De Voorzitter is van oordeel dat de heer Tijsma,
toen hij van inconsequentie sprak, wel degelijk ver
band heeft gezocht. Wanneer de heer Tijsma nu
echter zegt dat er geen verband bestaat tusschen die
beide zaken, dan is spreker dat volkomen met hem
eens.
Wat de optochten betreft, heeft de heer Tijsma be
weerd dat deze een anti-nationaal karakter droegen.
Spreker kan niet inzien dat dit met één van beide
de eene was van geheelonthouding, de andere voor alge
meen kiesrecht het geval is. Verder meent de heer
Tijsma dat die optochten de Zondagsrust benadeelen.
Men kan daarover denken zooals men wil. Hoe de Burge
meester persoonlijk er over denkt doet niet ter zake.
Deze heeft zich aileen af te vragenkomen de openbare
orde en de zedelijkheid ook in het gedrang? De Burge
meester heeft alleen te waken voor de openbare orde
en de goede zeden. Nu is spreker van oordeel dat
een optocht op Zondag niet in strijd is met de openbare
orde. De heer Tijsma zegt dat vele menschen zich
en terecht aan die optochten hebben geërgerd.
Wanneer spreker zulks met hem eens was, zou hij
kunnen vragen is hier de openbare orde verstoord
Neen zeker niet. Had de optocht een profaan
doel Ook niet. Maar vraagt spreker, wat ergernis
is er dan gelegen in het zien voorbijtrekken van
eenige honderden menschen met muziek Daarin
is geen reden tot ergernis te vinden en daarmede
worden ook de beginselen van anderen niet aangetast
en men kan dan ook niet beweren dat zoo'n optocht
in strijd is met de openbare orde. Konden de menschen
het even goed op een werkdag doen, dan zou er nog
iets voor te zeggen zijn, maar dat is niet het geval.
Spreker komt nu tot de collecte. Of het een collecte
is of niet, spreker meent van wel, maar dat is een
juridische vraag, waarop hij nu niet zal ingaan. De
heer Tijsma zegt: Burgemeester en Wethouders
hebben de inzameling voor de militaire tehuizen ver
boden, die voor Curaqao toegestaan. Dit raadslid nu
heeft geen bezwaar gemaakt tegen de formule, door
Burgemeester en Wethouders toegepast dat n.l. de
militaire tehuizen noch een speciaal plaatselijk noch
een algemeen neutraal belang op het oog hebben,
zoodat het niet twijfelachtig is of Burgemeester en
Wethouders waren met het toestaan der collecte voor
Curacao, (hier gold het een algemeen neutraal belang),
geheel in de lijn, die zij zich te dezen opzichte zelf
hebben getrokken. De formule schijnt bovendien in
gang te vinden bij iemand die den heer Tijsma in
politiek opzicht nader staat dan spreker. Hij wil
toch wijzen op art. 7 der collectewet van dr. Kuijper,
dat luidt„Burgemeester en Wethouders kunnen
„de openbare inzameling weigeren, indienC. de
„inzameling gehouden zou worden voor een andere
„instelling dan van weldadigheid en de inzameling
„niet is van plaatselijk of algemeen belang".
Dit nu is de formule die Burgemeester en Wet
houders hebben toegepast. Het systeem van Burge
meester en Wethouders blijkt nog niet zoo heel dwaas
te zijn.
Waarom beoogen, vraagt de heer Tijsma, de
militaire tehuizen geen algemeen belang Ze heeten
volgens dat raadslid ook niet „Christelijke Militaire
Tehuizen", al zijn ze alle christelijk. In het verslag dei-
Commissie van rapporteurs nu wordt gesproken over
„Christelijke Militaire Tehuizen" en over de vraag of
deze tehuizen eene bepaalde politieke kleur hebben,
is een geweldige polemiek in de bladen geweest.
Spreker heeft daaruit den indruk gekregen dat zij
wel een bepaalde politieke kleur hebben. Eén tehuis
in den Helder zou er ten minste niet van
profiteeren. Al is er nu maar één, voor het principe
is dat hetzelfde. Burgemeester en Wethouders meen-