242 Verslag van de handelingen van den gi mag de heer Schoondermark zeggen, dat de eerste onderwijzers voor weinig werk 100.— ontvangen, maar dat weinige doen ze boven hun gewone werk. Hij moet zijn klas waarnemen en heeft daarbij op zeker oogenblik een druk bijbaantje. De 100.— verdient de eerste onderwijzer zeer goed. Wanneer hij als hoofd moet fungeeren is hij meer waard en zou hem het salaris van het hoofd moeten worden uitbetaald. Spreker acht het niet meer dan billijk dat een eerste onderwijzer, die als hoofd fungeert, daarvoor eene behoorlijke vergoeding ontvangt en dan acht hij 100.niet te veel. Wanneer de salarissen voldoende waren, zou spreker niet aan het voorstel hebben getornd. Spreker is echter van oordeel dat er bij de behandeling van dit voorstel geen haast is, omdat het niet zoo vaak voorkomt dat er een vacature van hoofd ontstaat eens om de drie jaar en dat het voorstel tot regeling der salarissen toch spoedig aan de orde komt. Spreker meent dan ook dat dit voorstel gerust kan worden aangehouden. De heer Schoondermark (wethouder) moet den heer Zandstra wijzen op eene verkeerde uitdrukking, die hij heeft gedaan. School 9 is geen negen maanden vacant geweest. Het hoofd was wel weg, doch er was geen vacature, omdat hij niet was ontslagen. Spreker herhaalteen school mag niet langer dan zes maanden zonder hoofd zijn. De heer G. W. Koopmans vroeg waarom Burge meester en Wethouders nu met dit voorstel aankomen. Dit is hierom geschied, omdat de zaak nu zonder aanzien des persoons kan behandeld worden. Wanneer er een vacature was, zou het voor den betrokken persoon onaangenaam zijn. Spreker gelooft dat de heer Zandstra Burgemeester en Wethouders niet be grijpt. Burgemeester en Wethouders stellen niet voor de gewone J 100.in te houden, maar alleen om geen gratificatiën meer te geven bij de waarneming eener vacature. De /'100.die de eerste onderwijzers boven hunne jaarwedde ontvangen, daarvoor wordt heel weinig gedaan. Moet nu de gemeente, omdat bij het bestaan eener vacature wel wat moet worden gedaan, daarvoor ook nog 100.geven Burge meester en Wethouders meenen van niet. De heer G. W. Koopmans heeft gesproken van eene besparing van 14 a 1500.—. Dit is wel erg overdreven. Den heer Tijsma is één ding opgevallen, n.l. het geringe resultaat, dat met de aanneming van dat voorstel wordt bereikt. Wanneer als regel werd aangenomen dat een lo onderwijzer, die een vacature vervulde, 100.kreeg, dan zou door aannoming van dit voorstel iets reëels bereikt worden. Nu is het enkel een principiëele uitspraak, dat, als in de toekomst adressen inkomen om een gratificatie, daarop afwijzend zal worden beschikt. Het is een ideëele uitspraak. Spreker vraagt of daarvoor een apart raadsbesluit noodig is. De heer Schoondermark (wethouder) herhaalt dat de zaak nu ter tafel wordt gebracht, omdat er nie mand bij is betrokken. Hij doet den heer Tijsma opmerken dat de gratificatie niet werd gegeven op een verzoek van den belanghebbende, maar op voor stel van Burgemeester en Wethouders en de Raad gaf de gratificatie, omdat zulks usance was. Wanneer nu het voorstel wordt aangenomen, behoeven Bur gemeester en Wethouders niet weer met een dergelijk voorstel te komen. Zij hebben dit wel altijd gedaan, maar het is beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. De heer Tij sma voelt wel iets voor de redeneering van den heer Schoondermark. Het is echter wel wat van Leeuwarden van Dinsdag 26 November 1912. eigenaardig reeds nu te besluiten om dergelijke gra tificatiën niet meer te geven. Op een dergelijke wijze zou men a priori alle requestreeren onmogelijk maken. Dat is sprekers bezwaar. De Voorzitter is niet van dezelfde meening als de heer Tijsma. De praktijk toch is dat Burgemeester en Wethouders met voorstellen bij den Raad komen om een dergelijke gratificatie te verleenen. Wanneer nu de Raad besluit overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, hebben deze een aan wijzing hoe zij in het vervolg moeten handelen. Do onderwijzers weten het dan en van teleurstelling is geen .sprake. Spreker acht het praktisch de zaak nu te regelen, nu er geen vacature is. De heer G. W. Koopmans zegt dat de leden van den Raad, dit in verband met hetgeen de heer Tijsma heeft gezegd, toch te allon tijde de vrijheid behouden om te gelegener tijd voorstellen te dier zake te doen. Spreker heeft niet gezegd dat de ge meente er voordeel van heeft dat er een vacature is, maar dat er geld wordt bespaard. De heer Schoondermark heeft gezegd dat het voorstel door Burgemeester en Wethouders thans is ingediend omdat er geen vacature is en dus niemand onaangenaam wordt getroffen. Spreker is echter van oordeel dat de onaangenaamheid evengoed blijft be staan, omdat he.t altijd usance is geweest de gratifi catie te geven en nu plotseling met die usance zal worden gebroken. Spreker gaat mee met liet voorstel van den heer Zandstra. De heer Beekhuis is het eens met den heer Tijsma. Het is eigenlijk een vreemd voorstel. Er wordt toch niet voorgesteld om eene bestaande bepaling van een verordening in het vervolg niet meer toe te passen, maar er wordt gevraagd of de Raad het- goedvindt, dat Burgemeester en Wethouders in het ver volg niet meer met een bepaald voorstel zullen komen. Het is vreemd om op een voorstel, dat niet steunt op een wet of verordening, een besluit uit te lokken. Spreker begrijpt echter wel het praktisch nut van het voorstel. Het is er Burgemeester en Wethouders om te doen nu reeds een steuntje van den Raad to krijgen, waar zij in het vervolg de bedoelde grati ficatie niet meer willen geven. Het is moeilijk voor den Raad een besluit te ne men. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders lijkt veel op een motie. De heer Schoondermark (wethouder)„als u dan maar meer voor de praktijk gevoelt dan voor de theorie". De heer Beekhuis „de discussie over deze zaak begint pas als Burgemeester en Wethouders of de raads leden een voorstel doen om een gratificatie van 100.toe te kennen." De Voorzitter wijst er op dat het dan een bepaald persoon geldt. Spreker heeft twee voorstellen voor zich. Een van den heer Zandstra en een van Burgemeester en Wet houders. Dit laatste is van de verste strekking en spreker zal dit dan ook eerst in stemming brengen. De heer Berghuis vraagt of dat wel goed gaat. Het voorstel-Zandstra is een voorstel tot terugneming. Dat moet toch het eerst behandeld worden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 November 1912. 243 De Voorzitter antwoordt dat een voorstel tot terug noming eigenlijk geen voorstel is. De heer Zandstra bedoelt met z'n voorstel niets dan uitstel van behan deling. De leden nu, die daar vóór zijn, stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker blijft dit voorstel beschouwen als zijnde van .do verste strekking. De heer Berghuis voelt veel voor het voorstel- Zandstra. Wanneer dit echter wordt verworpen zal hij vóór dat van Burgemeester en Wethouders stemmen. Wanneer dit nu het eerst in stemming wordt ge bracht, is spreker genoodzaakt tegen te stemmen, hoe wel hij, wanneer de salarissen voldoende zijn, tegen elke gratificatie is. Spreker ziet daarom liever deze kwestie bij de salarisregeling behandeld. De Voorzitter blijft bij zijn meening dat, als de Raad meent dat gratificatiën niet moeten worden verleend, het voorstel van Burgemeester en Wet houders van de verste strekking is. Wanneer er zich toch na de aanneming van het voorstel een geval voordoet, kunnen Burgemeester en Wethouders niet meer met een voorstel komen. De heer Berghuis meent dat de stemming zoo moet worden geregeld, dat ieder lid in staat is zijn stem uit te brengen. Als tegenstander van gratificaties, die spreker wel wil laten bestaan zoolang de salarisregeling onvol doende is, moet hij tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders stemmen als dit het eerst in stemming wordt gebracht, terwijl hij in zijn hart met het voorstel tot afschaffing van dergelijke gratificaties gaarne zou meegaan. Hij zou dus voorloopig tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders moeten stemmen, teneinde hierdoor de hoop te hebben, dat het voorstel-Zandstra in stemming komt, wat deze eigenaardigheid zou geven, dat hij stemmen moet tegen een voorstel, hoewel hij het er mede eens is. De heer Zandstra zegt dat het zijne bedoeling is geweest de behandeling van het voorstel van Burge meester en Wethouders te doen aanhouden tot de behandeling der salarisregeling, die, naar spreker hoopt, voldoende zal zijn. Dan zullen de gratificaties overbodig worden. De Voorzitter zal eerst over het voorstel-Zandstra laten stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Met 11 tegen 9 stemmen wordt het voorstel-Zandstra verworpen. Vóór stemmen de heeren Lautenbach, Tulp, Har telust. Berghuis, G. W. Koopmans, Boosman, Tijsma, Vonck en Zandstra. Tegen de heeren Fransen, Beucker Andreae, Kom- ter, Schoondermark, Oosterhoff, Wilhelmij, -I. Koop mans, Haverschmidt, van Messel, Menalda en Beekhuis. Met 17 tegen 3 stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethou ders. Vóór stemmen de heerenFransen, Lautenbach, Beucker Andreae, Komter, Hartelust, Schoondermark, Oosterhoff, Berghuis, Wilhelmij, .T. Koopmans, Boos man, Haverschmidt, van Messel, Menalda, Beekhuis, Tijsma en Vonck. Tegen de heerenTulp, G. W. Koopmans en Zandstra. 15. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake het adres ran het hoofdbestuur der Vereeniging van Hoofden van scholen om een onderzoek in te stellen naar de tuchteloosheid der jeugd en in verband daarmede over te gaan tot de oprichting van een of meer speciale scholen. Dit prae-advies luidt als volgt Ten fine van praeadvies is bij besluit Uwer Ver gadering van 25 Juni 1912 in handen van dit col lege gesteld een adres van diezelfde maand van het hoofdbestuur der Vereeniging van Hoofden van scholen in Nederland, aan den Raad verzoekende zoo noodig een onderzoek in te stellen naar de tuchteloosheid der schooljeugd in deze gemeentein verband daar mede tot de oprichting van een of meer speciale scholen over te gaan en het bezoek dier scholen zoo veel mogelijk te bevorderen. Overgelegd bij het adres wordt de afdruk van een rapport dat is uitgebracht aan „het Algemeen Comité tot het overwegen en voorbereiden van maatregelen in het belang van de opvoeding der tuchtelooze jeugd", eene commissie uit de adresseerende en andere vereenigingen, die zich de belangen der schooljeugd aantrekken, ge vormd. De Commissie van Toezicht op het lager onderwijs ontraadt in haar advies van 23 October 1.1., op ons verzoek over de onderwerpelijke aangelegenheid uit gebracht, op het denkbeeld in te gaan. Hare meening geeft geheel de onze wreer. Wij meenen dus met referte aan dien brief, dien wij hierbij afdrukken, te kunnen volstaan. Ons voorstel strekt dat door U worde besloten het adresseerende hoofdbestuur te doen weten, dat maat regelen als de verlangde van den Raad niet zijn te verwachten. De missive der Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs luidt als volgt: Bij apostille van den Burgemeester, van 28 Juni 1.1., No. 1904, Afdeeling B., werd in onze handen gesteld een adres van het Hoofdbestuur der Vereeniging van Hoofden van scholen aan den Raad der gemeente Leeuwarden, met eene bijlage. Onder terugzending dier stukken vragen wij Uwe aandacht voor het onderstaande, waarin ons advies is vervat Ofschoon het algemeen gevoelen in onze commissie was, dat de tuchteloosheid der schooljeugd in deze stad niet van zoodanigen omvang is dat zij oprichting van een of meer speciale scholen voor tuchteloozen noodig maakt, hebben wij gemeend onze meening te moeten toetsen aan die van de hoofden der scholen alhier. Tot onze voldoening bemerkten wij uit de ingekomen rapporten der hoofden, dat hunne bevin dingen overeenstemden met die onzer commissie. Aangaande den omvang der tuchteloosheid bij de schooljeugd zij hier opgemerkt, dat bij de bepaling daarvan ouderscheid dient gemaakt te worden tusschen het gedrag der jeugd in de school en daar buiten. Het gedrag der leerlingen in de school is in de laatste 25 jaren veel beter geworden, hoewel de Leer plichtwet individuen op de schoolbanken brengt, die zich daar geruimen tijd slecht thuis gevoelen en meermalen last veroorzaken. Toch gelukt het bijna steeds ook hen te gewennen aan de orde en tucht der school. Het gedrag der leerlingen buiten de school laat veel te wenschen over en geeft meermalen reden tot ernstige klachten. De pogingen van het onderwijzend personeel hierin verbetering te brengen, worden niet steeds met het gewenschte succes bekroond en ook

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 5