244 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 November 1912.
de politie staat meer dan eens machteloos tegenover
wandaden door de schooljeugd bedreven. Wel is
waar valt er eenige verbetering waar te nemen in
het gedrag der jeugd buiten de school, maar de
afmetingen van het kwaad zijn nog steeds te groot.
Stelt men thans de vraag of de tuchteloosheid der
jeugd de oprichting van één of meer inrichtingen
van onderwijs in deze gemeente noodzakelijk maakt,
zoo meenen ook wij, in overeenstemming met de
hoofden der scholen, deze vraag ontkennend te moeten
beantwoorden.
Gelijk boven reeds werd opgemerkt zijn de onder
wijzers in staat met de gewone tuchtmiddelen het
kwaad der tuchteloosheid in de school bij de jeugd
met goed gevolg te bestrijden. Verbetering van het
gedrag der leerlingen buiten de school acht men beter
te bereiken door het scheppen van gelegenheden,
waar de kinderen op gepaste, nuttige en aangename
wijze hun vrijen tijd kunnen doorbrengen. Speelter
reinen, voorzien van bakken met zand en van ander
weinig kostbaar speelmateriaalorganiseeren van
wandeltochten, van openluchtspelen zouden naar
onze meening uitstekende hulpmiddelen zijn. Daarnaast
verscherpt toezicht van de politie, snelle berechting
van misdrijven en opzettelijke waarschuwingen in de
school voor wanordelijkheden op straat.
Elke goed geslaagde poging om de ouders te door
dringen van de gevaren, voor himne kinderen ver
bonden aan het rondslenteren op straat zonder
toezicht en daardoor blootgesteld aan de velerlei
verleidingen, zal als een belangrijke stap ten goede
moeten worden aangemerkt.
Naar onze meening verdient het werken in de door
ons aangegeven richting voor onze gemeente de
voorkeur boven het oprichten van één of meer zooge
naamde „strenge" scholen.
Mei algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
16. Schrijven van Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van het raadsbesluit d.d. 10 September l.l.
met voorstel om, onder overlegging van het rapport der
gemeentelijke schoolartsende circulaire van de Neder
landsche vereeniging van schoolartsen te 's Gravcnhage
voor kennisgeving aan te nemen en op het later bij de
stukken gevoegde adres van het hoofdbestuur van „Noso-
komos", betreffende aanstelling van schoolverpleegsters
afwijzend te beschikken.
Dit schrijven luidt als volgt
Een circulaire van den voorzitter en den secretaris
der Nederlandsche Vereeniging van Schoolartsen geeft
den gemeenteraden in Nederland in overweging
„met bekwamen spoed" eene verordening vast te
stellen, waarin een zestal in het stuk genoemde
punten worden geregeld. Dit schrijven is in handen
van ons college gesteld ten einde daaromtrent met
de schoolartsen overleg te plegen en het resultaat
daarvan aan den Baad mede te deelen. Inmiddels
kwam nog in en werd door U bij de stukken gevoegd
een adres van het hoofdbestuur van Nosokomos,
Nederlandsche Vereeniging tot bevordering der be
langen van verpleegsters en verplegers, pleitende, ter
voorkoming van de gevolgen van de door de eerst
genoemde vereeniging aanbevolen maatregelen, voor
de aanstelling van schoolverpleegsters.
Het rapport van de beide schoolartsen leggen wij
in voldoening aan Uwe uitnoodiging hierbij over.
De gevraagde verordening wordt daarbij deels als
onuitvoerbaar, deels als overbodig, deels als onge-
wenscht ontraden. Voor de kennisneming dier mo
tieven zij naar dit rapport verwezen, doch bovendien
zij nog opgemerkt, zulks in aanvulling van dit advies,
dat ten aanzien van het sub 1° gevraagde (aangifte
van alle gevallen van mazelen en kinkhoest slijm
hoest is verplicht) naar wij meenen aan de ge
meente wellicht de macht zou ontbreken om dwingend
op te treden daar, waar het, gelijk in casugeldt
ziekten die door de wet niet als besmettelijk zijn
gequalificeerd. De wet immers geeft reeds aan voor
welke ziekten aangifte verplicht is; het is aan twijfel
onderhevig of daarnaast de lagere wetgever gelijk
soortige verplichting voor andere ziekten zou kunnen
scheppen.
Kan Uwe Vergadering zich met de conclusie van
het schrijven der schoolartsen vereenigen en meent
zij dus, dat er geen aanleiding is eene verordening
als bedoeld in het leven te roepen, dan is het duidolijk
dat evenmin maatregelen genomen behoeven te worden
ter voorkoming van de gevolgen eener zoodanige
verordening, zooals het hoofdbestuur van Nosokomos
wenscht.
Uwe Vergadering besluite dus de circulaire van
den voorzitter en secretaris der Nederlandsche Ver
eeniging voor kennisgeving aan te nemen en op het
adres van het hoofdbestuur van Nosokomos afwijzend
te beschikken.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra vraagt niet het woord om te
dezer zake een uitgebreide beschouwing te houden.
Hij zit daarvoor niet goed genoeg in deze zaak en
is niet met de officiëele cijfers bekend. Uit het rapport
der schoolartsen heeft hij gezien dat het instituut
hier bevredigend werkt. Het hier ingevoerde systeem
echter is nog niet dat wat spreker en zijne partij-
genooten zich voorstellen en zooals dit instituut in
het algemeen wordt gedacht. Spre*ker zal niet uit
weiden over deze zaak. Op de hygiënische congressen
wordt steeds de nadruk gelegd op het instituut van
schoolartsen en er wordt altijd beredeneerd, dat dit
instituut niet volledig is zonder de aanstelling van
schoolverpleegsters. Deze kwestie is de moeite van
bestudeeriug overwaard en spreker had dan ook liever
gezien dat Burgemeester en Wethouders tot aanhou
ding hadden geadviseerd.
De heer Schoondermark (wethouder) doet opmerken
dat hem niet geheel onbekend is. dat de heer Zandstra
niet geheel tevreden is met het bestaande instituut
van schoolartsen. Spreker daarentegen is er zeer mee
tevreden. Er bestaat dan ook een principieel verschil
tusschen spreker en den heer Zandstra. Deze wil geheele
schoolverpleging, maar Burgemeester en Wethouders
en, naar spreker hoopt de meerderheid van den Raad,
willen alleen den adviseerenden schoolarts. Dit is een
groot verschil. De schoolarts constateert de kwalen
en de behandeling geschiedt thuis. Dat is het systeem
van Burgemeester en Wethouders en daarom zijn
er geen schoolverpleegsters noodig.
De heer Zaïldsira is er een voorstander van om deze
zaak zoo breed mogelijk op te vatten. Het kaartensy-
steem, dit is reeds bewezen, is beslist onvoldoende. Het
gebeurt toch dat kinderen, die met een kaart wegens
huidziekte naar huis worden gestuurd, uit de school
blijven en werk gaan verrichten in confectiemagazij
nen om b.v. gemaakte kleeren te bezorgen.
Dat systeem is dus af te keuren. Alleen het systeem,
waarbij de schoolarts constateert en do verpleegster
óf in school óf thuis optreedt, is een systeem dat
helpen zal, althans meer vruchtdragend zal zijn voor
school en kind dan de thans bestaande regeling.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 November 1912. 245
De heer Vonck zegt dat hij aan he£ antwoord van
den wethouder aan den heer Zandétra niets heeft
toe te voegen.
Spreker wenscht alleen mede te deelen dat zijn
vroeger geuite bezwaren geheel uit den weg zijn ge
ruimd dank zij de conferentie met de H.H. school
artsen, die hij op uitnoodiging van den heer Schoon
dermark heeft bijgewoond.
Spreker wenscht den Wethouder daarvoor zijn
dank te betuigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Zandstra
verlof heeft gevraagd om het woord te mogen voeren
over een tweetal punten, vreemd aan de orde van
den dag. Spreker stelt voor het gevraagde verlof
te verleenen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer Zandstra wil in de eerste plaats een vraag
stellen naar aanleiding der plaats gehad hebbende
raadsverkiezing. Verschillende kiezers zijn bij spreker
geweest om te protesteeren togen deze verkiezing.
Spreker zei hun, dat zij bij den voorzitter van het
stembureau moesten protesteeren, hoewel hij gelooft
dat een protest tegen de verkiezing niet op zijn
plaats was. Wel was de manier verbazend lastig,
omslachtig en tijdroovend. Een gevolg is geweest
dat het verloop dezer verkiezing anders is geweest
dan gedacht werd. Spreker vraagt nublijft dat
zoo ook bij de herstemming of hebben Burgemeester
en Wethouders eenige wijziging in de regeling over
wogen
De Voorzitter weet dat de verkiezing groote moeilijk
heden heeft opgeleverd, vooral tengevolge van de
aanwezigheid van twee stembussen.
Burgemeester en Wethouders meenden dat die be
slist noodzakelijk waren volgens de wet, maar de zaak
is bestudeerd en nu gelooven zij dat het met één
bus ook wel kan. Spreker veronderstelt dat het dan
wel vlugger zal afloopon.
De heer Tijsma vraagt of Burgemeester en Wet
houders er wel zeker van zijn dat één stembus vol
doende is volgens de wet. Indien dat niet vaststaat
zouden er protesten kunnen worden aangeteekend en
een procedure zou volgen, nietigverklaring enz. Dat
zon zeer onaangenaam zijn.
De Voorzitter meent dat het wel met één bus mag.
Intusschen wordt de kwestie nog nagegaan en mocht
het alsnog blijken dat daartegen wettelijke bezwaren
bestaan, dan zal daarmede rekening worden gehouden.
De heer G. W. Koopmans zegt dat de voorzitter zoo
welwillend is op de vraag van den heer Zandstra te
antwoorden. Dit geeft hem den moed het navol
gende in liet midden te brengen. Het was aan het
stembureau niet zooals dat moest zijn, maar het is
toch goed gegaan, dank zij de goede leiding. Wan
neer er een zenuwachtige voorzitter had gezeten,
zou dat aanleiding hebben kunnen geven tot wan
orde enz. Het moet dan ook zoo niet weer gebeuren.
Spreker geeft in overweging om, zoo er weer twee
of meer vacatures in één district zijn, die op ver
schillende tijdstippen moeten aftreden, twee dagen
te nemen voor de stemming. Niets belet zulks te
doen. Dit is een radicaal, eenvoudig en wettig
middel.
De heer Zandstra heeft nog iets. Nu weldra over
de middelbare technische school in de Tweede Kamer
eene beslissing zal vallen, wenscht spreker naar aan
leiding van enkele dingen, die aan het licht komen,
een paar vragen tot het Dagelijksch Bestuur te richten.
Het belang der provincie en stad gaat spreker te
zeer ter harte dan dat hij dat zou nalaten. Het
blijkt dat van zekere zijde ge wenscht wordt om de
school niet in Leeuwarden te krijgen. Welke en hoe
danig de belangen zijn die daarachter zitten, wenscht
spreker niet uit te maken. Hij zou het echter zeer
betreuren als de provincie Friesland aan het kortste
eind moest trekken. In het schrijven van den heer
van Weideren Rengers uit Oenkerk, heden in de
„Leeuwarder Courant" te vinden, trof spreker de
opmerking dat door een middelbaar technische school
de kans op uitbreiding der nijverheid in Friesland,
waaraan zoo dringend behoefte is, bij de eenzijdige
ontwikkeling in de landbouwrichting, aanmerkelijk
grooter wordt.
Ontwikkeling der industrie, daar is alles voor te
zeggen en spreker is het er mee eens dat de aan
wezigheid van een goedgeschoolde categorie van
menschen, staande tusschen ingenieur en werkman,
een niet te miskennen invloed op de nijverheid in de
provincie kan uitoefenen. Laat men dat over aan Gro
ningen dan zal Friesland nog zooveel te meer een uithoek
des lands worden. Spreker wenscht nu te vernemen
1. is het Burgemeester en Wethouders bekend,
dat de oprichting van een middelbaar technische
school te Leeuwarden gevaar loopt
2. heeft de zaak reeds aanleiding gegeven tot het
overwegen van maatregelen van de zijde van het
Dagelijksch Bestuur om de kansen van Leeuwarden
te vergrooten
3. zoo niet, wat denken Burgemeester en Wet
houders dan te doen om de school te Leeuwarden
te krijgen.
Door antwoord op deze vragen te geven zou de
Voorzitter den Raad zeker zeer verplichten.
De Voorzitter zal den heer Zandstra gaarne ant
woorden in de volgende vergadering, overeenkomstig
artikel 36 van het Reglement van Orde.
De heer Zandstra wil Burgemeester onWethoudeis
niet presseeren om een antwoord te geven. Hij weet
echter niet hoe spoedig de zaak in de Tweede Kamer
ter sprake komt. Spreker zou daarom gaarne zien
dat Burgemeester en Wethouders er is haast bij
de zaak zich in verbinding stelden met den Minister
of de Tweede Kamer.
De Voorzitter wil te dezer zake gaarne met de
Wethouders van gedachten wisselen en zal daarom
de vragen in de volgende vergadering beantwoorden.
Niets meer te behandelen zijnde sluit de Voorzitter
de vergadering.
AANVULLING.
Op pag. 231, kolom 1, van het verslag van 12
November 1912 behoort alsnog onder de met kennis
geving afwezige leden, te worden gelezen
mr. A. Burger.