256 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1912. aanmerking zal komen. Het voorstel van Burge meester en Wethouders in dus te beschouwen als het gevolg van dezelfde overwegingen, die hebben geleid tot het op 8 October 1.1. aangenomen voorstel. Spreker wil nog op één punt wijzen. Telkens wordt er door de voorstanders der halte „de Bleek" en ook in de adressen op gewezen, dat er inder tijd maar vier tegenstemmers tegen die richting waren, maar steeds meer heeft spreker de overtuiging gekregen, dat er onder de leden die toen vóór stem den, verschillende waren, die dat deden alléén omdat zij in de meening verkeerden, dat de verbinding op deze wijze het vlugst tot stand zou komen. De heer Boosman geeft te kennen, dat het laatste, wat door den Voorzitter in het midden is gebracht, bij hem het geval is geweest. Hij heeft op 8 Oc tober voorgestemd, omdat hij op die wijze het spoedigst de verbinding met Drachten dacht te krijgen. Nu wordt er gesproken van drie jaren wachten. Moeten wij nog drie jaren wachten ook als wij de verbinding met Drachten langs de spoorlijn krijgen Dit begrijpt spreker niet. Overigens meent hij, dat men op het standpunt moet blijven staan, door den Raad in April 1911 ingenomen. Het besluit in die vergadering is met te groote meerderheid van stemmen genomen, om daar nu tegen te ageeren. Spreker vraagt verder of de gemeente nu, afge scheiden van de verbinding langs de spoorlijn, de verbinding langs „de Bleek" in die drie jaar kan krijgen. De Voorzitter zegt dat alleen de onteigening wel twee jaren vordert, zoodat de verbinding langs „de Bleek" wel niet binnen drie jaar tot stand zal komen. De heer Boosman verklaart zich aan de beslissing van April 1911 te zullen houden. De heer Beekhuis begrijpt nu niets meer van de behandeling dezer zaak. De Voorzitter zegt, dat het onderhavige voorstel een logisch gevolg is van het besluit van 8 October. Spreker vraagt dan echter waarom is toen aan den Raad niet overgelegd de missive van den Minister d.d. 3 October Op 8 Octo ber wist de Raad van die missive niets. Wanneer dat wel het geval ware geweest, zouden, dit blijkt nu reeds, de heeren Fransen en Boosman anders hebben gestemd en dan zou het voorstel zijn verworpen. Spreker vraagt waarom de Voorzitter, die logisch verband zoekt tusschen dit voorstel en het besluit van 8 October, dan toen de stukken niet aan den Raad heeft overgelegd. Spreker is het trouwens niet eens met den Voor zitter dat dit logisch verband bestaat. Op 8 October toch is beslist dat er in de eerste drie jaar niet zou worden geprocedeerd over de brug. Daartegenover zou de N. T. M. er voor zorgen dat de verbinding met Drachten tijdelijk langs de spoorlijn tot stand zou komen. Wat heeft dat nu met het aanhangige voor stel te maken? Spreker wil even mededeelen dat, toen men in den Raad op 8 October lange discussiën hield, men reeds bezig was reeds 14 dagen met den ombouw der lijn BergumVeenwouden. Ook al was dus toen niet besloten overeenkomstig het voor stel van Burgemeester en Wethouders, zou de N. T. M. toch haar gang zijn gegaan. Spreker meent te hebben aangetoond dat het onderhavige voorstel niet in verband staat met het besluit van 8 October en dat de vraag van den Minister beantwoord moet worden in verband met de voorschotswet. Luidt het antwoord zoo, dat de gemeente vasthoudt aan de oude richting, dan wordt de wet in de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. Wanneer echter de Raad zegtik heb liever een andere richting, dan wordt de wet niet verder besproken. Nog op één punt wenscht spreker te wijzen. De Voorzitter sprak van „de nieuwe richting". Spreker wil doen opmerken, dat door hem op 9 November 1909 het volgende is gezegd „Spreker vraagt zich af wat het doel is van de „ontworpen tramverbinding. Is het doel alleen om „Leeuwarden met Drachten te verbinden, dan is de „richting niet goed, want dan zou spreker de lijn, die „toch reeds voor een deel langs de spoorlijn gaat, „verder b.v. tot Hardegarijp die spoorlijn willen laten „volgen. Die weg is de kortste en doorsnijdt niet de „boereplaats door Tijsma bewoond, terwijl dan ook „niet onnoodig de fraaie Groninger straatweg wordt „bedorven." De heer Burger is daarop teruggekomen, maar de Raad is er niet op ingegaan en is tot de conclusie ge komen dat het voor een tram niet noodig is de kortste route te nemen, maar wel een die gaat door be bouwde kommen. Spreker heeft hiermee te kennen willen geven dat de verbinding langs de spoorlijn niets nieuws is. De Raad heeft die verbinding afge keurd en die langs „de Bleek" gewild. Het is dus nu voor den Raad gemakkelijk vast te houden aan zijn aanvankelijk genomen besluit. Daardoor wordt niet belet dat de lijn langs den spoorweg als voorloopige lijn tot stand komt. De heer Fransen geeft toe, dat dit voorstel van de zijde van Burgemeester en Wethouders als een logisch gevolg van het laatste besluit kan worden beschouwd, doch hij meent dat Burgemeester en Wet houders dan op zeer handige wijze gebruik hebben gemaakt van het besluit van 8 October. Dat besluit ging over het niet zullen voeren van een proces in de eerste drie jaar, over het niet klaar zijn van de brug. Over de richting behoefde niet te worden ge sproken, die toch stond vast, n.l. de richting „de Bleek". In October had de Nederlandsche tramweg maatschappij de hoogste troef in handen en de Raad kon slechts bijloopen. Spreker wil nu echter vast houden aan het besluit van April 1911 en steltvoor: Burgemeester en Wethouders te machtigen Gede puteerde Staten te doen weten, dat de Raad gijn oordeel omtrent de wenschelijkheid van de tramverbinding LeeuwardenSuameer in zijne vergadering van 2d April 1911 voldoende heeft uitgesproken. De Voorzitter wenscht met een paar woorden de heeren Beekhuis en Fransen te beantwoorden. De richting langs de spoorlijn is wel degelijk een nieuwe richting, die pas is ontstaan toen de Neder landsche Tramweg-maatschappij door de Staatsspoor is overgenomen. Dat dit zou geschieden was niet bekend toen de richting „de Bleek" is vastgesteld. De heer Beekhuis kon dit in 1909 ook niet voorzien. Toen die overname plaats greep, ontstond er een gemeenschap van belangen, die de nieuwe verbinding langs de spoorlijn mogelijk maakte. Dat is de nieuwe toestand waarvan spreker gewaagde en die naar hij hoopt een spoedige verbinding met Drachten tengevolge zal hebben. De heer Lautenbach wil één zinsnede uit het schrijven der Nederlandsche Tramweg-maatschappij, welke zin snede in October ook door Burgemeester en Wet houders is gebruikt, vastspijkeren. De Nederlandsche Tramweg-maatschappij verklaarde toen dat zij zou trachten en streven om de lijn met de halte „de Bleek" klaar te krijgen. Burgemeester en Wethouders Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1912. 257 zeggen nu tot de Maatschappij, tracht en streef maar niet meer, want wij weten zelf niet wat het belang rijkste is. Het „trachten en streven" kan wel in een doosje worden gestopt, want wij weten niet of zulks nog wenschelijk is. De heer G. W. Koopmans gaat met de heeren Beek huis en Fransen mee. Hij wijst er op dat het, waar de Minister vraagt wat het meest in het belang van Leeuwarden is, de richting langs „de Bleek" of die langs de spoorlijn, niet meer dan billijk is een defi nitief antwoord te geven. Spreker zal over deze zaak niet veel woorden verspillen. Vroeger heeft hij al dikwijls beweerd direct nog geen tram te zien rijden. De heer Fransen, voorstander van het besluit van 8 October, heeft gezegd dat het voorstel van 8 October alléén ging over de kwestie om de Nederlandsche Tramweg maatschappij geen proces aan te doen over de brug. Dit is niet zoo. Toen is ook wel degelijk over de richting gesproken. Het verwondert spreker daarom dat de heer Fransen nu juist met een tegenvoorstel komt, maar veronderstelt dat de meerderheid van den Raad daarin zal meegaan. De heer Fransen moet even opkomen tegen het gesprokene door den heer G. W. Koopmans. Dit raadslid zegt dat spreker beweerde dat het op 8 October alleen ging over de brug. Spreker wijst erop, dat hem uit de stukken gebleken was, dat er voor- loopig niets van de richting „de Bleek" zou komen en dat de verbinding met Groningen eerder klaar zou zijn. Om nu te bereiken dat Leeuwarden even gauw met Drachten zou zijn verbonden als Groningen, heeft spreker er zich bij neer gelegd. De heer Menalda was het destijds, n.l. 8 October, op de door den heer Fransen genoemde gronden, met Burgemeester en Wethouders eens en om deze reden heeft hij vóór hun voorstel gestemd. Nu dit voorstel voor ons ligt vraagt spreker zich afwat moet ik doen In hoofdzaak is hij het met Burge meester en Wethouders eens, maar hij wil zich in een enkel opzicht eene kleine restrictie veroorloven. De Raad moet niet ingaan tegen het besluit van 8 October en dat moet uit het nu te nemen besluit blijken. Er zou dan kunnen worden gelezende Raad, gebonden door het besluit van 8 October 1.1. machtigt enz. Dit komt spreker tegenover den Mi nister duidelijker voor. Spreker wil dan verder het 3-jarig tijdperk weglaten. Ook daar moet worden verwezen naar het besluit van 8 October. Er is toch besloten niet te procedeeren als de tramlijn langs de spoorbaan op of omstreeks 1 Mei 1913 klaar is. Het is mogelijk dat dat niet gebeurt en dan zit de gemeente, als de termijn van drie jaar in het besluit is opgenomen, daaraan vast. De heer J. Koopmans kan zich niet begrijpen hoe men op het voorstel van Burgemeester en Wethouders kan ingaan. Er is geen sprake van overeenstemming tusschen den Minister en de Nederlandsche Tram wegmaatschappij. De Minister toch denkt er niet over, dat de tram langs dezelfde rails zal loopen als het spoor. Hij spreekt toch van een tweede lijn en betwijfelt het of dit voor de Nederlandsche Tramweg-maatschappij wel voordeeliger zal uitkomen. Wanneer een tweede aardebaan moet worden gelegd, zal men ook in de eerste jaren niet kunnen zeggen, hoe de nieuwe richting bevalt. Die is toch niet in korten tijd klaar. Spreker acht het onmogelijk eene afwachtende houding aan te nemen. Er moet thans een bepaald antwoord worden gegeven. De heer Beekhuis veronderstelt dat de heer Menalda bekeerd zal zijn door den heer J. Koopmans. Het is zoo duidelijk gezegd dat dit voorstel niet samenhangt met het besluit van 8 October. Wanneer de missive van den Minister van 3 October, op 8 October aan den Raad bekend ware geweest, zou het voorstel toen niet zijn aangenomen. De Minister twijfelt geen oogen- blik of de Raad zal vasthouden aan zijn besluit van 25 April 1911. Dat blijkt duidelijk uit hetgeen hij antwoordt op het voorloopig verslag, n.l. „Voorshands komt die wenschelijkheid den onder- „geteekende onwaarschijnlijk voor, daar men tot het „ontwerpen van de in 2 der Memorie van Toelich ting besproken richting eerst is gekomen na lang durige onderhandelingen met de meer rechtstreeks „belanghebbenden, in het bijzonder met de gemeente „Leeuwarden, zoodat aangenomen mag worden, dat „bij het volgen van die richting de belangen der „streek het meest worden gediend". Zoo sterk voelt de Minister dat de Raad de vast gestelde richting in het belang der streek acht, dat hij zegt„daarin wijziging te brengen komt mij onwaarschijnlijk voor". De Voorzitter zegt dat de heer Beekhuis beweert dat de Minister de belangen van de streek zoo sterk voelt. Deze uitspraak dateert dan zeker van vóór April 1911. De heeren J. Koopmans en Beekhuis zeggen dat de Minister niet weet of de verbinding tot stand zal kunnen komen zonder aanleg van dubbel spoor. Uit de mededeelingen der Maatschappij echter blijkt, dat het voor haar slechts een kwestie van treinregeling is en dat aan het leggen van een nieuwe baan voorloopig niet wordt gedacht. De heer Beek huis vraagt waarom het schrijven van den Minister van den 3en October niet aan den Raad is overgelegd. Dit schrijven, ingekomen den 5en October, was ge richt aan het gemeentebestuur en nu hebben Burge meester en Wethouders dit zoo opgevat, dat het aan hun college was gericht om advies uit te brengen over de richting. Zij hebben dit advies dan ook vastge steld in de eerste vergadering na de ontvangst van dat schrijven, dus op Woensdag 9 October, onder mededeeling van de uitspraak van den Raad van 8 October. De Raad sprak dikwijls en terecht over de bedenkelijke houding van de tramwegmaatschappij. Spreker wil er op wijzen dat daartegenover eene correcte houding van den Raad moet staan. De Raad heeft zich op 8 October uitgesproken voor een proefneming met de verbinding langs den spoor weg en dient nu ook de resultaten daarvan af te wachten, wat zonder eenig nadeel voor de gemeente kan geschieden. De heer Hartelust acht zich met het oog op het verleden verplicht zijn stem te motiveeren. Er is in deze zaak altijd kwestie geweest van de beoor deeling van het gemeentebelang. En nu kan men van meening verschillen over de vraag of een tram met de halte „de Bleek" meer in het belang is der gemeente dan eene verbinding zoo snel mogelijk, spreker acht het gemeentebelang het best gediend bij eene zoo snel mogelijke verbinding. In de vorige vergadering heeft spreker duidelijk laten uitkomen, dat hij de Nederlandsche Tramweg-maatschappij nog ten volle vertrouwt. Wanneer die Maatschappij heeft gezegd voornemens te zijn de lijn langs de spoorlijn voorloopig in exploitatie te brengen omstreeks Mei 1913, rekent spreker erop dat zij dat zal doen. De meerderheid van den Raad heeft zich uitge sproken voor de richting „de Bleek" en nu laat het spreker koud of er over drie jaar een tramlijn komt langs „de Bleek", als er nu maar zoo spoedig mogelijk eene verbinding met Drachten komt. Spreker gelooft

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1912 | | pagina 6