270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1912.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging der verordening, regelende de inrigting van
het personeel der politie (gemeenteblad 1912 nos. 18
en 23). (Bijlage no. 34).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra zegt dat in het schrijven van den
Burgemeester de wenschelijkheid te kennen wordt
gegeven, om de belooning der politieagenten 4o
klasse over te laten aan Burgemeester en Wethouders.
Als motiveering dient dat dan deze belooning in
verband met de omstandigheden kan worden geregeld,
zonder telkens de verordening te wijzigen.
De uitdrukking„in verband met de omstandig
heden" en het woord „telkens" wenscht spreker te
onderstrepen.
Spreker veronderstelt dat de geachte schrijver
bepaalde omstandigheden op het oog beeft en het
wordt hier gebezigd om, zooals maar al te vaak ge
beurt, gebrek aan argumenten te bedekken.
Spreker meent uit het woord „telkens" te kunnen
opmaken, dat een wijziging in de belooning meer
malen zal voorkomen en dat daardoor, als aan meer
verordeningen, ook aan deze een kort bestaan zal
zijn beschoren.
Wanneer dit zoo is, en spreker heeft geen reden
om aan de bedoeling van den geachten schrijver te
twijfelen, dan wordt de zaak wel eeningszins het
overwegen waard.
Een voortdurende schommeling van het loon is
voor het bestaan eener verordening ongewenscht.
Dat geeft spreker gaarne toe. "Voor iets anders is ze
zelfs ook ongewenscht, n.l. voor de betrokken per
sonen. Nu moge het waar zijn, dat het bestaan van
den arbeider te zeer de bestendige onbestendigheid
zelve is, de overheid heeft een betere roeping dan
de belooning van gemeente-ambtenaren en bedienden
te laten afhangen van wisselende omstandigheden.
.Regel is het dat de belooning van de diensten
van den arbeider juist voldoende is om lijf en ziel
samen te houden. Dat was nu voor eenige jaren het
geval met eene belooning van 15 cent per uur, en
dat valt in nog meerdere mate te zeggen van de
belooning van 18 cent per uur in deze tijden, nu
de koopkracht van het geld met ongeveer 20 is
gedaald en de behoeften zijn toegenomen. Eene
bezoldiging van 18 cent per uur is Leeuwarden on
waardig. Moet nu tengevolge van de omstandigheden
het loon nog schommelen, dan wordt de zaak er
niet beter op.
Er is dan ook een beter middel om de bezwaren
van don burgemeester te ondervangen, dan door den
Raad een stuk van zijn recht te ontnemen. Wees
n.l. niet zoo op het kantje af, opdat het woord
schrielheid niet behoeft te worden gebruikt. Wil
men rekening houden met de omstandigheden, goed.
Eenige vastheid in de verordening is ook te prijzen,
maar dan moet men ook niet zien op enkele tientallen
guldens op eene begrooting van f 1,000,000.
Schiet een beetje flink uit do slof en geef b.v. 20
cent per uur voor dagdienst, 25 ct. voor Zondagsdienst.
Dat zijn geen hooge eischen, maar toch vrij wat
flinker dan wat nu wordt voorgesteld.
Afgescheiden evenwel van de voorgestelde loonen,
is aan deze zaak nog een bedenkelijk kantje te vinden.
Onze verouderde Gemeentewet, die b.v. het benoe
mingsrecht van den burgemeester en den commissaris
van politie aan den Raad onthoudt, staat het regelen
der bezoldigingen aan den Raad toe. In art. 130
lezen wij de Raad regelt de bezoldiging van alle
plaatselijke ambtenaren en bedienden, zoover de re
geling niet aan Gedeputeerde Staten is opgedragen.
Hier iets af te nemen lijkt spreker en zijn partij-
genooten een stap in de verkeerde richtiug. Dit ge
beurt, indien het voorstel van den burgemeester, om
de belooning der agenten 4e klasse door Burgemeester-
en Wethouders te laten regelen, wordt aangenomen.
Wel is het waar dat de wethouders ook zijn leden
van den Raad en zijn vertegenwoordigers in het
Dagelijksch Bestuur, maar gewoonlijk stellen deze
zich meer tegenover den Raad, dan dat zij zich
een deel ervan gevoelen. De gelegenheid tot botsing
behoeft nu waarlijk niet grooter te worden gemaakt.
Komt Leeuwarden eens in hot bezit van een meer
conservatief burgemeester, dan zal men bij aandringen
op wijziging der belooning ten antwoord kunnen
krijgen dat de Raad zich daar buiten heeft te houden,
omdat de regeling aan Burgemeester en Wethouders
is opgedragen. Op grond van dit alles achten spreker
en zijne partijgenooten het ongewenscht de regeling
van deze belooningen in handen van het Dagelijksch
Bestuur te leggen. Samengevat komen zij nu tot
het volgende. Door een goede bezoldiging voorkomt
men telkens wijziging in de verordening en houdt
men rekening met de omstandigheden. Loonen, die
niet tegen een stootje kunnen, zijn geen goede loonen
en daarmee vervalt het motief om de regeling der
bezoldiging, van welken ambtenaar ook, in handen
van Burgemeester en Wethouders te leggen. Dan
blijft toch art. 136 der Gemeentewet niet in zijn
vollen omvang gehandhaafd. Spreker is dan ook zoo
vrij de volgende motie in te dienen
„De Raad besluit de bevoegdheid tot het regelen
van de bezoldiging van ambtenaren en bedienden
enz., omschreven in artikel 136 der Gemeentewet,
aan zich te houden".
Dit wat het eersto gedeelte betreft.
Wat het tweede gedeelte betreft, om aan de politie
dienaren, die het diploma met aanteekening, uitge
reikt door den Algemeenen Politiebond, hebben be
haald, een jaarlijksche toelage van f 25.toe te
kennen, dat heeft sprekers volkomen instemming.
Ten slotte nog iets anders. Aan het hoofd van
het schrijven van den burgemeester lezen wij ,.Ook
in verband met het onderzoek naar de loonen door
bijzondere werkgevers hier ter stede is mij gebleken
dat do belooning van de dienaren van politie 4e
klasse, te laag is". In verband met deze zinsnede
vraagt sprekeris nu ook spoedig te verwachten de
in uitzicht gestelde loonregeling der gemeentewerk
lieden. Hij vraagt dit met te meer vrijheid, omdat
de gemeentewerklieden er slechter aan toe zijn dan
voor een jaar. Toen hadden zij nog eenige weken
een toeslag van de gemeente genoten, terwijl ze
daarvan nu verstoken zijn. Naar aanleiding daarvan
is dan ook de motie-Fransen, waarop nog advies
wordt gewacht, ingediend de tijd dringt tot afdoen
van deze zaak.
De Voorzitter wijst er op, dat de zaak, waarom het
gaat, van niet grooten omvang is. Het bedrag dat
over een geheel jaar aan loon wordt uitgekeerd aan
de agenten 4e klasse, loopt van ongeveer 500.tot
ÏOOO.en hangt af van velerlei wisselende om
standigheden.
De overtuiging dat eene meer doelmatige loon
regeling noodig is, heeft den burgemeester aanleiding
gegeven dit voorstel te doen en Burgemeester en
Wethouders waren van oordeel, dat er alles voor te
zeggen was.
De heer Oosterhoff (wethouder) zegt dat de heer
Zandstra bezwaar maakt om de vaststelling der loonen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1912. 271
van de politieagenten 4e klasse over te laten aan
Burgemeester en Wethouders. Hij motiveert dit door
te zeggen dat hij niet weet, wat de bedoeling is van
de omstandigheden, welke aanleiding kunnen geven
tot eventueele wijzigingen van het loon. Ook wijst
de heer Zandstra er op, dat het voor den werkman
niet aangenaam is, dat het loon te veel schommelt.
Burgemeester en Wethouders zijn dit geheel met den
heer Zandstra eens, maar spreker is van oordeel, dat
de heer Zandstra daar niet zoo erg bevreesd voor
behoeft te zijn. De bedoeling toch is dat de loonen
niet lager zullen worden gesteld dan de in het voorstel
genoemde bedragen. Dat zullen de normale loonen
zijn, maar Burgemeester en Wethouders willen zich
de vrijheid voorbehouden in bijzondere gevallen
daarvan af te wijken. Worden de loonen in de ver
ordening vastgelegd, dan moet er, wanneer Burge
meester en Wethouders die willen veranderen, telkens
een raadsbesluit worden uitgelokt. Daarom willen
Burgemeester en Wethouders de vrijheid hebben de
loonen te bepalen naar de omstandigheden. Nu kan
men over de hoegrootheid der loonen van meening
verschillen, maar daarover valt moeilijk te debatteeren.
Burgemeester en Wethouders echter zijn van oordeel
dat de door hen voorgestelde bedragen voldoende
zijn, daar deze menschen alleen worden gebruikt voor
bewakingsdiensten. Wat nu verder de motie-Fransen
betreft, de kwestie der loonen van de gemeente
werklieden is in ernstig onderzoek. Er kan echter
geen datum worden aangegeven, waarop die zaak
kan worden behandeld. Burgemeester en Wethouders
toch houden zich niet alleen bezig met de vraag of
de loonen voldoende zijn, maar ook of het noodig is
een andere regeling te ontwerpen. Dat nu is een
zaak van vrij grooten omvang en die eischt veel tijd.
Zij zullen echter aan deze zaak met den meesten
spoed blijven voortwerken.
De heer Boosman meent dat niet mag worden ge
handeld in strijd met artikel 136 der Gemeentewet,
waar uitdrukkelijk staat dat de Raad de bezoldigingen
der ambtenaren en bedienden regelt. Spreker hoort
van den heer Beekhuis, dat die regeling wel kan
worden overgedragen, maar dat komt spreker minder
gewenscht voor. Spreker wil zich dan ook vasthouden
aan de wet en artikel 3 der bestaande verordening
handhaven, met verandering der daarin genoemde
bedragen.
De Voorzitier wijst er op dat, waar art. 136 spreekt
van regelen, dit hier steeds zoo is opgevat, dat daar
mede de regeling in het algemeen wordt bedoeld,
waarbij dan de nadere bepaling geschiedt door Bur
gemeester en Wethouders. Intusschen wenscht spreker
er de aandacht op te vestigen dat de motie, zooals
die daar ligt, en die de loonregeling in het algemeen
betreft, is een voorstel vreemd aan de orde van den
dag. Wanneer het in de bedoeling der voorstellers
ligt te ageeren tegen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, dan kunnen zij dit doel bereiken
door tegen dat voorstel te stemmen. Willen de voor
stellers hun voorstel handhaven, dan zal de Raad
moeten beslissen of hij dit in overweging wenscht te
nemen. Wordt daartoe besloten, dan kan de behan
deling in eene volgende vergadering geschieden.
De heer Tijsma wijst er op, dat er door sommige
leden dikwijls geklaagd wordt, dat Burgemeester en
Wethouders, waar het aangaat de bezoldiging van
dienaren der gemeente, dikwijls met zekere schrielheid
te werk gaan en dat, als op loonsverhooging wordt
aangedrongen, het initiatief daartoe moet uitgaan van
een lid van den Raad, die Burgemeester en Wet
houders door een motie uitnoodigt met voorstellen
te komen. Hier hebben wij nu te doen met een uit
zondering op dien regel. De burgemeester toch heeft
eigener beweging aan Burgemeester en Wethouders
voorstellen tot loonsverhooging der agenten gedaan
en dezen kunnen meegaan met de nog al belangrijke
verhooging tot 15 en 18 cent. Dit is nu wel geen
vorstelijke belooning, maar, in vergelijking met het
loon dat de agenten tot nu toe genoten, kan men
deze verhooging belangrijk noemen en het is dan
ook een flinke schrede in de gewenschte richting.
Uit appreciatie voor wat Burgemeester en Wethouders
hebben gedaan, zal spreker voor hun voorstel stemmen.
De heer Zandstra heeft den heer Oosterhoff hooren
zeggen, dat dit een zeer eenvoudige zaak geldt. Het
is een stap in de verkeerde richting als de Raad een
deel van zijn macht uit handen geeft. Het mag
waar zijn, dat wij er met dit Dagelijksch Bestuur
niet bevreesd voor behoeven te zijn en de heer Oos
terhoff mag zeggen dat het niet de bedoeling is de
loonen terug te laten gaan, maar de macht uit handen
geven is ook voor de toekomst niet vertrouwbaar.
De Raad zou er zeer verkeerd aan doen. Spreker
had van Burgemeester en Wethouders, die wel weten
dat de rechten van den Raad nu niet zoo overgroot
zijn, niet verwacht dat zij hem dit recht nog zouden
willen ontnemen.
Wat nu de loonen betreft, eene verhooging van
15 tot 18 cent is niet groot. Het is maar een oogen-
schijnlijke verhooging. Men kan nu toch voor 18 cent
niet meer koopen dan voor een jaar voor 15 cent,
en dus is het niet de verhooging, waarop de menschen
recht hebben. Wanneer nu Burgemeester en Wet
houders meenen dat de zaak zoo eenvoudig is, moeten
zij de regeling aan den Raad laten en loonen voor
stellen, zooals die moeten zijn. Wanneer men toch
de loonen niet dikwijls wil herzien, moet men loonen
geven die tegen een stootje kunnen, zoodat de men
schen niet direct genoodzaakt zijn de hulp der lief
dadigheid in te roepen. Zij moeten het kunnen uit
staan dat de prijzen der levensmiddelen verhoogd
worden. Het zal spreker van den Raad dan ook
niet erg meevallen als deze ingaat op de woorden
van den heer Tijsma en zich een stuk van zijn recht
laat ontnemen.
De heer G. W. Koopmans zegt niet te hopen hoe
goed de bedoeling van de voorstellers der motie is
dat de Raad zal meegaan. Er staat toch iets in
de motie dat onduidelijk isn.l. dat zij de wet
willen handhaven. De Raad behoeft niet te besluiten
dat hij de wet wil handhaven. Er is toch nog geen
besluit in tegenovergestelden zin genomen en daarom
acht spreker de motie voorbarig. Met de strekking
der motie kan spreker zich wel vereenigen. Spreker
had echter gaarne gezien dat de voorstellers hadden
voorgesteld aan artikel 2bis toe te voegen het bedrag
van het minimumloon. Dan wordt bereikt wat daarin
gewenscht wordt en zou spreker mee kunnen gaan.
De heer Hiemstra zegt dat de Voorzitter heeft op
gemerkt dat de motie van den heer Zandstra en
spreker niet juist is, omdat in artikel 136 der Ge
meentewet bedoeld is, dat de Raad de bezoldiging
in het algemeen regelt. Het voorstel van Burgemeester
en Wethouders evenwel is in strijd met de bedoeling
van artikel 136. Wanneer toch de Raad de bezol
digingen regelt heeft hij toch het recht zich over de
maxima en minima uit te spreken. Wanneer even
wel het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen, zal artikel 3 aldus luiden
„De politieagenten der 4e klasse genieten geen
vaste jaarwedde. Zij ontvangen een door Burge
meester en Wethouders te bepalen belooning".