12 Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1918. was getaxeerd, er weer af te nemen en daarom heeft hij verzocht de pacht weer terug te brengen tot ƒ2222.Burgemeester en Wethouders meenden dat dit billijk was en zij hebben daarom aan dit verzoek voldaan. De heer Bertüng gevoelt veel voor de bezwaren tegen de openbare verpachting op dit oogenblik, omdat de Jong den tuin op 1 Maart moet ontruimen. Hij is van oordeel dat de bezwaren tegen verpachting op korten termijn niet zoo groot zullen zijn. Het meubilair zal toch nog wel wat mee kunnen. Spreker zou dan ook willen voorstellen, ten minste als daar geen bezwaren tegen zijn, den pachttijd met één jaar te verlengen en te lezen in plaats van ultimo Februari 1918, ultimo Februari 1914. De Jong heeft dan de gelegenheid om tegen dat tijdstip, voor het geval, dat een ander pachter wordt, naar iets anders om te zien. De heer G. W. Koopmans zegt dat hot amendement van den heer Bertling de oorzaak is dat hij het woord vraagt. Hij wil aan het door den heer Oosterhoff gesprokene nog iets toevoegen. In de eerste plaats vraagt spreker: zijn er over den tegen woordigen pachter ooit klachten ingekomen Spreker heeft daarvan nog nooit gehoord. Men zal moeten erkennen dat uit het feit, dat onder dezen pachter de tuin door duizenden menschen bezocht wordt, blijkt, dat de Jong do rechte man is op de rechte plaats. Spreker wil dit releveeren opdat men wete, wat men bezit. Nu kan de gemeente wel weer een goeden pachter krijgen, maar dat hangt in de lucht. Wat het voorstel van den hoer Bertling betreft, als spreker de Jong was en dit voorstel werd aangenomen, zou hij er voor bedanken. Het is bekend, hoe avontuurlijk de exploitatie van den Prinsentuin is. Wanneer het slecht weder in den zomer is, en dit behoeft nog maar alléén het geval te zijn met de Zondagen, wordt er groot nadeel geleden. De heer Bertling zal dit bij nadere beschouwing ook wel inzien. De heer van Messe! zegt dat de verschillende motieven, door den heer Oosterhoff te berde gebracht, hem niet van zienswijze hebben kunnen doen ver anderen. Onderhandsche verpachting is onbillijk en onrechtvaardig tegenover andere belastingbetalende ingezetenen, die ook wel eens in de gelegenheid willen worden gesteld van de gemeente te profiteeren. Spreker vindt ook geen reden zijne houding te wijzigen, omdat bij niet aanneming van het voorstel de Jong reeds 1 Maart als pachter den tuin zou moeten verlaten dat verwijt kan niet den Raad, maar wel de regeeringstafel treffen, want deze is de oorzaak van de late behandeling van het voorstel. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat verschillende oorzaken aanleiding zijn, dat de wijzigingsplannen van den tuin nog niet gereed zijn, en dat daardoor het voorstel zoo laat ter tafel komt. Spreker kan dat niet accepteeren. Op 16 November 1910 toch hebben Burgemeester en Wethouders reeds den Raad voorge steld tot onderhandsche verpachting voor den tijd van twee jaar over te gaan en uitsluitend als reden daarvoor aangegeven de wijzigingsplannen van den tuin. In de 2 jaar en 3 maanden, die er sedert zijn verloopen, is er toch tijd genoeg geweest om met voorstellen ter tafel te komen. In voornoemd voorstel dato 16 November 1910 hebben Burgemeester en Wethouders verder gezegd dat zij na verloop van dien tweejarigeu termijn een openbare verpachting zouden houden. Dit staat dan ook duidelijk in dat voorstel. Burgemeester en Wet houders zeggen daarin o. a. „De termijn van 2 jaar is gekozen, omdat hot ons „voornemen is na te gaan, in hoeverre, met de be doeling om het bezoek aldaar nog te vermeerderen, ,,in den tuin eenige verbeteringen en uitbreidingen „tot stand kunnen worden gebracht. In dat tijdvak „zal deze aangelegenheid kunnen worden overwogen „en afgedaan en in verband daarmede schijnt ons de „openbare verpachting der buffetten tot zoolang beter „te kunnen worden uitgesteld." Op de belofte dus dat over twee jaar eene open bare verpachting der buffetten zou plaats hebben, heeft de Raad zich toen bij de onderhandsche ver pachting neergelegd, zoodat nu de tijd daar is om tot openbare verpachting over te gaan. Nu wil spreker nog een enkel woord zeggen over de pachtsom. Spreker kan niet meegaan met de verdediging van den wethouder. Deze toch zegt dat in de pachtsom in 1910 is begrepen 300.voor de door Burgemeester en Wethouders gegeven buiten gewone concerten. In verband met het voorstel van den 16en November 1910 moet spreker dit ontkennen. Burgemeester en Wethouders toch zeggen daarin o. a. „Wij hebben thans weder met denzelfde, die ons „te kennen had gegeven dat hij gaarne opnieuw voor „de pacht in aanmerking zou willen komen, over die „voortzetting van gedachten gewisseld en zijn met „hem tot overeenstemming gekomen, èn over de som „èn over den duur van den pachttijd. De eerste is „daarbij op f 2522.de laatste op 2 jaar gesteld." Tot toelichting van het bedrag der pachtsom zeg gen Burgemeester en Wethouders „Over de pachtsom kan natuurlijk verschillend wor- „den gedacht, maar gelet op de cijfers, die de Jong „aan een lid van ons college uit zijn boeken, en „daardoor gestaafd heeft voorgelegd, komt het ons „voor, dat het vooral bij de Zondagavondconcerten, „vergeleken bij een 5-tal jaren terug, sterk vermeerderd „tuinbezoek, in verband met het korte tijdvak, waar door wij thans de verpachting zouden willen doen „geschieden en waarop hieronder wordt teruggekomen, „voldoende door de verhooging van de tegenwoordige „som met 500.wordt weergegeven". Burgemeester en Wethouders hebben zich toen dus bij eene verhooging van ƒ500.neergelegd, alleen en uit sluitend met het oog op de door den heer de Jong overgelegde cijfers, het meerdere bezoek en den korten termijn van verpachting. Spreker meent nu aangetoond te hebben dat in het voorstel van 16 November 1910, met geen enkel woord wordt gesproken, dat in de pachtsom zou zijn begrepen ƒ300.voor de vier buitengewone concerten. In het voorstel wat nu ter tafel wordt gebracht, wordt gezegd sprekende over die 300.„volgens mededeeling van de Jong was de pachtsom in 1910 300.- hooger dan hij had kunnen opbrengen, indien de vier concerten achterwege waren gebleven". Burgemeester en Wethouders onthouden zich wel in het voorstel dat te bevestigen. Spreker handhaaft dus zijn meening, dat niet f 300.— voor de vier extra concerten, maar alleen een ver hooging van de pacht met 500.was bedongen met het oog op de overgelegde cijfers en vermeerderd tuinbezoek. Verder willen Burgemeester en Wethouders be weren, dat de vergunning er aanleiding toe geeft om den tegenwoordigen pachter te houden. Wanneer de Raad dit standpunt inneemt zal hij, om oen onpar lementaire uitdrukking te gebruiken, een rare pijp rooken, want dan zou hij geheel afhankelijk zijn van den man die de vergunning heeft. Dat zou een eigen aardige toestand worden. Spreker is ervan overtuigd dat, al neemt de Jong de vergunning mee, door do Koningin eene nieuwe op aanvrage met redenen om kleed wel zal worden verleend. Spreker blijft op de door hem aangevoerde gronden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1913. 13 handhaven dat voor onderhandsche verpachting geen reden is en dat zulks is tegen het financieel belang der gemeente en onbillijk tegenover verschillende belastingbetalende ingezetenen. Hij zal tegenstemmen. De Voorzitter zegt dat door den heer Bertling een amendement is ingediend luidende te lezen: in plaats van ultimo Februari 1918, ultimo Februari 1914. Dit amendement wordt niet ondersteund en maakt dus geen onderwerp van beraadslaging uit. De heer Oosterhoff (wethouder) wil den heer van Messol antwoorden op diens bewering datde verhoogde pacht in 1911 alleen een gevolg is van het meerdere tuinbezoek en geen verband houdt met de buitenge wone concerten. Die bewering is niet juist. Indertijd is met de Jong overeengekomen, dat hij ƒ2522. zou geven, wanneer de gemeente vier extra concerten gaf. Die concerten zijn twee jaar gegeven en waar nu het voornemen bestaat ze niet meer te doen plaats hebben, is het billijk dat de ƒ300.weder wordt afgetrokken. Dat de pachtsom nu niet is gebaseerd op het aantal abonné's, kan blijken uit het feit, dat dit aantal achteruit is gegaan. Burgemeester en Wet- houden hebben, met het oog op het gebrek aan zit plaatsen, dien achteruitgang door verhooging van den prijs der abonnementskaarten opzettelijk in de hand gewerkt. In 1910 is de prijs verhoogd tot f 1.10, in 1911 tot 1.25.— en toen waren er 56 kaarten minder uitgegeven. In 1912, bij een prijs van 1.50, daalde het aantal abonné's van 5219 tot 4561. De gemeente maakte toen financieel nog goede zaken, maar de pachter kreeg minder bezoekers en daardoor minder kans op vertering. Waar nu het aantal abonné's achteruitgaande is en geen extra concerten zullen worden gegeven, is er geen reden om de pachtsom te verhoogen. De heer van Messei, met verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangend, zegt dat de heer Oosterhoff beweert, dat het wel waar is, dat de 300.voor de extra concerten in de pacht is begrepen. Spreker heeft geen recht om aan de waar- heid dezer bewering te twijfelen, maar hij verwondert j zich er dan ten zeerste over, dat er in het voorstel van 1910 met geen enkel woord over wordt gerept. In het onderhavige voorstel wordt er wel over ge sproken, maar alleen dit: „de Jong zegt het" en daar-j mee zullen Burgemeester en Wethouders aantoonen dat het zoo is Is dit het geval, dan blijkt daaruit dat zij achter den Raad om een compromis hebben gesloten De heer Oosterhoff (wethouder)„Burgemeester en Wethouders regelen de concerten, niet de Raad". De heer van Messei vervolgt en zegt er nog zijne verwondering over te willen uitspreken, dat Burge meester en Wethouders met opzet het bezoek kleiner hebben gemaakt. Dit is wel een eigenaardige manier van exploiteeren. Zij hebben daardoor inbreuk ge maakt op de inkomsten van den pachter, op het be zoek van het publiek aan den tuin en indirect in de toekomst op de financiën van de gemeente. Spreker zou voor zich niet gaarne eene zoodanige exploitatie willen volgen. Spreker zal het hierbij laten, want anders wordt er wellicht nog meer gezegd dan dienstig is. Do beraadslaging wordt gesloten. Met 20 tegen 2 stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Vóór stemmen de heeren G. W. Koopmans, Boos- man, Tijsma, Tulp, Lautenbach, Berghuis, Tiemersma, Wilhelmij, Beekhuis, Hartelust, Zandstra, Oosterhoff, Burger, Komter, Ha.verschmidt, Vonck, Feitz, Bertling, Schoondermark en Menalda. Tegen do heeren Fransen en van Messel. De Raad gaat in comité-generaal ter behandeling van: 5. Het Rapport der Commissie voor de reclames omtrent bezwaar schriften tegen aanslagen in den Hoofdelijken Omslag, dienst 1912, zoo in eersten aanleg als in beroep. 6. Het dercle suppletoir kohier van den Hoofdelijken Omslag, dienst 1912. Na heropening wordt het 3e suppletoir kohier van den Hoofdelijken Omslag vastgesteld met een totaal van cijfers van aanslag van 127808 en een totaal der aanslagen van 785.165. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 3