66 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913.
het feit dat twee lage woningen zullen worden ver
bouwd tot één en dat de oppervlakte niet groot
genoeg is om 1Ji gedeelte onbebouwd te laten.
Adressant nu vraagt om de geheele oppervlakte te
mogen bebouwen. Wordt de vergunning daartoe gewei
gerd dan blijft de oude toestand behouden en heeft
geen verbetering plaats.
Waar nu Burgemeester en Wethouders wel meer
dispensatie verleenen van artikel 12, wekt een weigering-
den schijn, dat Burgemeester en Wethouders meel
den persoon in aanmerking- nemen dan de zaak.
Spreker doet een beroep op Burgemeester en Wet
houders om de gevraagde vergunning alsnog te ver
leenen en zoo de verbetering van den woningtoestand
te bevorderen.
De Voorzitter zal op de door den heer Fransen
uitgesproken verdenking, dat Burgemeester en Wet
houders meer den persoon in aanmerking nemen dan
de zaak, niet antwoorden. Wat de zaak zelf betreft,
die is aan den Raad onttrokken. Artikel 12 van de
bouwverordening toch zegt o. a.„Bij elk gebouw
moet achter de rooilijn een ruimte, waarvan de opper
vlakte ten minste 1/i gedeelte bedraagt van het
bebouwde gedeelte van het perceel, onbebouwd en
onbedekt blijven. Burgemeester en Wethouders zijn
bevoegd van het in dit artikel bepaalde vrijstelling
te verleenen."
Dit is een van de moeilijkste bepalingen van de
bouwverordening. Burgemeester en Wethouders hebben
dan ook een zoogenaamd kamerbesluit genomen, dat
wil zeggen, dat zij zich regels hebben gesteld voor
de toepassing van artikel 12.
In het onderhavige geval nu kan ingevolge de
aangenomen regels, niet van het bepaalde worden
afgeweken. Het huis toch is geen hoekhuis, staat
niet aan twee straten en wordt bewoond. Nu is beroep
op den Raad toegelaten van eene weigering eener
bouwvergunning door Burgemeester en Wethouders.
Wanneer echter een artikel duidelijk zegt dat afwijking
van het daarin bepaalde aan Burgemeester en Wet
houders wordt overgelaten, kan van de weigering
van dit college om afwijking toe te laten, geen beroep
op den Raad worden toegestaan. In dergelijke gevallen
als dit is het voor den Raad bovendien moeilijk om
te beoordeelen of afwijking kan worden toegestaan
en is het ook daarom beter dat de Raad zich daar
niet in begeeft.
De heer Fransen moet het zooeven door hem ge
sprokene even verbeteren. Hij heeft Burgemeester en
Wethouders niet beschuldigd dat zij den persoon meer
in aanmerking nemen dan de zaak, maar alleen gezegd
dat het, waar Burgemeester en Wethouders wel af
wijking toestaan van art. 12, den schijn kan wekken
dat Burgemester en Wethouders den persoon meer
in aanmerking nemen dan de zaak
De heer Burger: „die schijn bestaat altijd waar
afwijking is toegestaan."
De heer Fransen erkent dat die schijn altijd bestaat.
Wanneer het echter niet tot de competentie van den
Raad behoort, waarom is dan beroep toegelaten
De Voorzitter neemt acte van de verklaring van
den heer Fransen dat het niet diens bedoeling is
geweest Burgemeester en Wethouders te verdenken.
Hij geeft toe dat de schijn bestaat. Er wordt wel
van het bepaalde bij art. 12 afgeweken, maar niet
zonder goede redenen, b.v. wanneer men heeft te
doen met een hoekhuis, een huis aan twee straten of
een huis dat niet bewoond wordt.
Het beroep, dat volgens de Woningwet op den
Raad is toegelaten, dient om te kunnen nagaan of
Burgemeester en Wethouders de verordening goed
hebben toegepast. Het is toch mogelijk dat de Raad
eene andere interpretatie huldigt dan Burgemeester en
Wethouders. Waar echter de verordening het toestaan
van afwijkingen uitdrukkelijk opdraagt aan Burge
meester en Wethouders, behoort deze zaak bij dit
college.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
E. O. Veldman Hzn., alhier, en zijn rechtverkrijgenden
vergunning te verleenen tot het maken en hebben van een
inrit in het trottoir vóór het perceel Nieuweweg no. 11.
Dit voorstel luidt als volgt
Door E. G. Veldman Hz., alhier, is tot ons het
verzoek gericht in het trottoir vóór het hem toe-
behoorende perceel Nieuweweg no. 11 een inrit te
mogen hebben. Dit verzoek stelden wij om advies
in handen van den gemeentelijken Inspecteur voor
het Woningtoezicht en den Directeur der gemeente
werken, die ons bij nevensgaand schrijven berichtten,
dat naar hunne meening het verzoek kan worden
ingewilligd.
Aangezien tegen die inwilliging ook bij ons geen
bezwaren bestaan, hebben wij de eer, onder over
legging van het verzoekschrift, U voor te stellen te
besluiten
aan Ernst Gerbrand Veldman Hz., te Leeuwarden,
en zijne rechtverkrijgenden vergunning te verleenen
tot het maken en tot wederopzeggens hebben van
een inrit in het trottoir vóór het hem toebehoorend
perceel Nieuweweg no. 11, kadastraal bekend in sectie
B no. 2699, de juiste plaats nader door of vanwege
Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, onder
bepaling dat worden in acht genomen de voorwaarden,
gesteld bij raadsbesluit van 26 Januari 1909 no. 12r/10,
voor zoover naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders toepasselijk, met dien verstande, dat als
termijn, waarop de recognitie, ad 1.ten kantore
van den gemeente-ontvanger moet zijn betaald, worde
gesteld 1 Mei, voor het eerst 1 Mei 1913.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hen
te machtigen voor het gebruik van gemeentegrond voor
het leggen van kabels, waartoe door hen krachtens de
bouwverordening vergunning moet xvorden verleend, eene
jaarlijksche recognitie te vorderen.
Dit voorstel luidt als volgt
Ook thans heeft ons weder een verzoek, en wel
van Mozes Dwinger Mz., alhier, bereikt om in gemeen
tegrond van den Noordersingel een electrischen stroom
kabel te leggen en daarop een lantaarnpaal te plaatsen.
Evenals in de beide vorige gevallen (Raadshandelingen
1912, blz. 92 en 148) wenschen wij nu eveneens eene
jaarlijksche recognitie te vorderen als erkentenis van
den eigendom der gemeente van den grond, waarvan
gebruik zal worden gemaakt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. 67
Waar het niet onmogelijk is dat in de toekomst
voor gelijke doeleinden vergunning zal worden ge
vraagd, komt het eenvoudiger voor, mede om de
afdoening van die aanvragen niet langer dan noodig
is op te houden, dat wij door U worden gemachtigd
het bedrag der recognitie voor elk geval, dat kabels
in gemeentegrond zullen worden gelegd, te bepalen.
Wij hebben de eer U alzoo voor te stellen te
stellen te besluiten
Burgemeester en Wethouders te machtigen
a. voor het leggen en hebben van kabels in ge
meentegrond, waartoe door hen krachtens art. 64 der
Bouwverordening vergunning moet worden verleend,
als erkentenis van den eigendom der gemeente, eene
jaarlijksche recognitie te vorderen tot een bedrag
van vijf en twintig cent per strekkenden meter
kabellengte
b. voor het plaatsen en hebben van een lantaarnpaal
aan den Noordersingel door Mozes Dwinger Mz. eene
recognitie van één gulden 's jaars te vorderen, als
erkentenis van den eigendom der gemeente van den
grond, waarop de paal is geplaatst.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
A. C. Nubé, hoofd van gemeenteschool no. 9 alhier, een
gedeelte van de voormalige stadskweekerij, bij die school
gelegen, in huur af te staan.
Dit voorstel luidt als volgt
Van het hoofd van gemeenteschool no. 9, A. C.
Nubé, ontvingen wij het verzoek hem een gedeelte,
groot ongeveer 475 M2, van de voormalige stads
kweekerij bij die school, thans ongebruikt, in huur
af te staan tegen de som van f 8.55 's jaars. Hij
wenscht dit als tuin aan te leggen. De huurprijs wil
hij bij vooruitbetaling voldoen, terwijl hij met een
opzeggingstermijn van één maand genoegen neemt.
\erder verklaart hij het terrein bij opzegging voor
eigen rekening te zullen ontruimen, zonder van de
gemeente schadevergoeding te vragen voor de alsdan
op den grond staande gewassen.
De Directeur der gemeentewerken geeft bij nevens
gaand advies in overweging de inwilliging van het
verzoek te bevorderen. Ook naar onze meening kan
dit geschieden, te meer waar het terrein thans impro
ductief is en de voorwaarden alleszins billijk zijn.
Wij hebben de eer U mitsdien voor te stellen te
besluiten
aan A. C. Nubé, hoofd van gemeenteschool no. 9,
alhier, ondershands te verhuren, om als tuin aan te
leggen en te onderhouden, een gedeelte, groot 475 M'-',
op de hierbij behoorende teekening in roode arcure
aangeduid, van de voormalige stadskweekerij, kada
straal bekend gemeente Leeuwarden, sectie C no. 1673
als loods en tuin in het geheel groot 12.90 Are, tegen
de som van acht gulden vijf en vijftig cent 8.55)
s jaars en onder de volgende voorwaarden
1. De huur gaat in 1 April 1913 en eindigt den
31 Maart 1914, doch wordt geacht stilzwijgend van
jaar tot jaar verlengd te zijn, indien niet ten minste
een maand tevoren de huur door een der partijen
schriftelijk is opgezegd.
2. Binnen een maand na het eindigen der huur
wordt het terrein door en op kosten van den huurder
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders ont-
i aimd, zonder dat hij eenige aanspraak kan maken
op schadevergoeding voor de alsdan op den grond
staande gewassen.
3. De huursom wordt bij vooruitbetaling telken
jare vóór op den 1 April, voor het eerst echter vóór
of op den 1 Mei 1913, ten kantore van den ontvanger
dezer gemeente voldaan.
4. Alle kosten op de verhuring vallende zijn ten
laste van den huurder,
en verder op de bepalingen, welke Burgemeester
en Wethouders noodig zullen achten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fransen heeft met eenige verwondering
kennis genomen van dit voorstel en wel naar aanleiding
van een besluit in de 2e vergadering in November
genomen. Toen toch waren er adressanten die een
strookje grond van de gemeente wilden huren als
bleek bij arbeiderswoningen en adviseerde de Directeur
der Gemeentewerken met welk advies Burgemeester
en Wethouders zich vereenigden de huur. die
vroeger 1.50 bedroeg, te bepalen op f 5.met
het oog op de meerdere waarde van den grond. Hier
betrof het een stukje grond van 25 M2. en nu gaat
het erom om een stuk van ongeveer 500 M2. te ver
huren voor 8.55. Wanneer men nu ook hier alleen
de meerdere waarde in aanmerking neemt, zou in dit
geval 100.een overeenkomstige huur zijn. Waar
toch een arbeider voor een bleekje ƒ5.moet betalen
begrijpt spreker niet dat de huur voor dit groote
stuk grond, wat eigenlijk een luxe is omdat het voor
een tuin zal worden aangelegd, slechts 8.55 moet
bedragen. Spreker wil het stuk grond dan ook wel
afstaan, maar tegen een huurprijs van 50.per jaar.
De Voorzitter gelooft dat een hoogere huurprijs wel
te verdedigen zou zijn. Burgemeester en Wethouders
echter hebben er wel redenen voor om hun voorstel
in dezen geest te doen. De zaak is deze. De heer
Nubé heeft gevraagd het stuk grond te mogen huren.
Burgemeester en Wethouders hebben den Directeur
der Gemeentewerken gevraagd de huur te schatten.
Deze heeft gezegd dat er, om er een tuin van te
maken, heel wat kosten moeten worden gemaakt daar
de grond vol steenen zit. Bovendien moet de ge
meente te allen tijde de beschikking over het stuk
grond kunnen krijgen, zoodat de huurder de kans
loopt het stuk binnen een korten tijd weer te moeten
ontruimen. Een en ander is de oorzaak, dat Burge
meester en Wethouders een lage huur hebben voor
gesteld.
Het is echter een kwestie van appreciatie. Spreker
vraagt of de heer Fransen van zijn denkbeeld een
voorstel maakt.
De heer Fransen antwoordt dat dit zijn plan is.
Hij blijft het vreemd vinden dat, waar de waardever
meerdering van een bleekje voor een arbeiderswoning
op 3.50 is geschat, men een zoo groot stuk grond
uit zal geven voor slechts 8.55.
De heer Hiemstra wijst erop dat er wel gezegd
wordt dat de opzeggingstermijn kort is, maar dat de
huur toch telkens, als die opzegging niet plaats heeft
gehad, weer voor een vol jaar ingaat. De gemeente
is het dus telkens weer voor een vol jaar kwijt.
Spreker zou dan ook liever zien dat de f 8.55 bleef
in de portemonnaie van den heer Nubé en dat de
gemeente de vrije beschikking over den grond behoudt.
Wil men het verhuren dan acht hij de door den heer
Fransen voorgestelde verhooging billijk. Hij steunt
dan ook diens voorstel.
Het voorstel-Fransen wordt ondersteund en maakt