72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. Ook dit is niet het geval, want do beweging voor een dergelijke verordening was al lang aan den gang. De winkelsluitingszaak hier heeft een geschiedenis. De groote meerderheid der winkeliers toch had reeds vrijwillig de zaken gesloten. Enkelen echter hebben geweigerd dit te doen en deze weigering heeft mis lukking ten gevolge gehad. Spreker begrijpt dan ook niet hoe de heer Haverschmidt kan zeggen dat de concurrentie in dit opzicht niets te zeggen heeft, terwijl toch uit de Zondagssluiting der sigarenwin keliers duidelijk het tegendeel blijkt. Het groote, het algemeen belang, is benadeeld door den onwil van enkelen en nu hebben verschillende politieke partijen reeds het standpunt ingenomen, dat dan de wetgever mag ingrijpen. In het adres van do afdeeling Leeuwarden van den Bond van Handels- en Kantoorbedienden nu hebben zich 537 winkeliers vóór wettelijke winkelsluiting ver klaard. Die winkeliers hadden dus hetzelfde stand punt ingenomen als de Raad, toen deze zich voor de wettelijke sluiting uitsprak. Het schijnt nu dat gebrek aan beginselvastheid niet alleen een zwak is van de leden van den Raad, ook de winkeliers lijden aan diezelfde kwaal, tenminste er heeft ook bij hen een groote ommekeer plaats ge had. Middenstand heeft actie tegen de zaak gevoerd en de heer Wilhelmij heeft reeds welwillend naar voren gebracht dat zich 432 spreker verbeterde dit, daar het 532 moest zijn tegen een wettelijke winkelsluiting hebben verklaard. Het lijkt nu wel eigenaardig, dat volwassen menschen, die kiesrecht bezitten, belasting betalen, die geacht worden te weten wat moet worden gedaan, die oor deel des onderscheids bezitten, zich eerst vóór en later tegen een wettelijke sluiting verklaren. Spreker vindt dit een eigenaardig verschijnsel, maar hij ge looft de verklaring ervan te kunnen geven. Het eerste petitionnement door de afdeeling van den Bond van Handels- en Kantoorbedienden gehouden, was zuiver. Daarin is het principe aan de winkeliers voorgelegd. Nu mogen de heeren lachen en fratsen maken, maar zij moeten aantoonen, en dat zullen ze straks kunnen doen, dat het niet waar is. Later is het ontwerp gekomen en zijn de tegenstanders daarmee op stap gegaan. Zij hebben bij verschillende winkeliers lijsten aangeboden, en dit werd een onzuivere petitie omdat nu allen die iets in het ontwerp konden vinden wat hun niet paste, verklaarden tegenstanders te zijn van een wettelijke winkelsluiting. De eerste petitie ge schiedde op losse folio vellen met een hoofd, waarop stond waarom het ging, de tweede met het ontwerp in handen. Spreker kan dan ook wel bewijzen dat de petitie van „Middenstand" niet zuiver is. Bij de 532 tegenstanders van winkelsluiting vond hij de handteekening van den heer P. van der Baan, die er achter gezet had „tegen artikel 8". De heer B. Stoffels zette achter zijn naam „tegen, zooals de verordening nu is", terwijl de heer A. de Bruin het zelfde er aan toevoegde. Die menschen hebben daar mee toch uitgesproken geen tegenstanders van wette lijke winkelsluiting te zijn, maar van een onderdeel de verordening. Nog is spreker ingelicht dat er op het Vliet 55 handteekeningen zijn verzameld en dat bij onderzoek is gebleken, dat hier slechts 8 bij de tegenstanders kunnen worden gerekend. Het blijkt daaruit alweer dat de groote massa niet zoo stom is als die er uitziet. Wanneer iemand zich echter vandaag voor een zaak verklaart en morgen er tegen, kan men voor zoo iemands meening weinig achting hebben. Spreker is nu van oordeel dat uit hetgeen hij be reids heeft medegedeeld duidelijk blijkt, dat het 2e petitionnement zeer onzuiver is vergeleken bij het eerste en dat is dan ook de verklaring van het feit, dat vele winkeliers op de beide lijsten hunne hand teekening hebben geplaatst. Het is dan ook sprekers opvatting dat de groote massa der winkeliers in principe niet tegen een wette lijke winkelsluiting is, te meer omdat een paar jaar geleden bijna alle winkels om 9 uur vrijwillig gesloten hebben. Een drietal echter bleef open en daardoor werden al de overigen gedwongen na 9 uur open te blijven. Bij de tegenstanders nu van wettelijke winkel sluiting schijnen groote meeningsverschillen te bestaan. Op de vergadering van „Middenstand" is gezegd wij kunnen do bedienden niet missen; de heer Wil helmij zegtde winkelbedienden moeten 's avonds na 9 uur niet op straat, dat is in strijd met de zedelijk heid, terwijl anderen juist de bedienden willen vrij geven. Er heerscht een groote verwarring van denk beelden. Er wordt veel geschermd met het woord vrijheid. Dat de overheid niet mag ingrijpen in de verhoudingen is een idee dat zelfs de oud-liberalen niet meer voorstaan. Wanneer men hier echter zoo doorgaat kan er in Leeuwarden een afdeeling ontstaan van de oud-oud-liberalen. De heer Wilhelmij heeft gezegd dat een verordening op de winkelsluiting veel verzet en veel last zal ver oorzaken. Spreker geeft toe dat er in Amsterdam veel processen-verbaal zijn opgemaakt. Na het arrest echter van den Hoogen Raad, waarbij de verkoop over het hekje verboden werd, is dat uit en de rust verstoringen zijn afgeloopen. Die rustverstoringen zullen wij hier dan ook niet krijgen. Spreker wil in dit opzicht nog verwijzen naar het buitenland. Ook daar gingen stemmen op om deze zaak te regelen. Do Vossische Zeitung schreef toen in 1900 dat Berlijn een plattelandsstadje zou worden. En in 1901 ver klaarde de staatssecretaris het volgende „Toende 9 uur sluiting wet werd, schreven de couranten dat ik plan had Berlijn tot een provincie stad te maken. Het interessante nachtleven zou ophouden. Tegenwoordig spreekt niemand meer over de 9 uur sluiting. De geweldige agitatie er tegen is op niets uitgeloopen en ik hoop dat de belanghebben den zich spoedig zullen vereenigen om tot een 8 uur sluiting te komen. Indien ooit een maatregel groote zedelijke waarde had, was het de beperking van den arbeidsduur in den handel". De nadeelen bestaan dan ook maar alleen in de verbeelding der tegenstanders. De winkeliers en het publiek passen zich vanzelf aan de verordening aan De heer van Messel „Zij moeten wel". De heer Hiemstra hoort zijn buurman zeggen: „zij moeten wel". Natuurlijk moeten zij, maar, vraagt spreker, als de voorgestelde maatregel zoo ingreep in het leven der winkeliers, zouden zij dan niet heftig moeten ageeren, zou dan nu do publieke tribune niet stampvol moeten zitten? Er zit slechts een enkele, de moesten die er zijn, zijn bedienden, die nauwelijks van hun patroon vrij kunnen krijgen. De winkeliers zijn onverschillig De heer Fransen „zij vertrouwen op den Raad". De heer Hismstra hoort den heer Fransen zeggen: „zij vertrouwen op den Raad". Ja, dat zal wel, want zij denken dat die Raad precies is als zij zelf. Yan daag zus, morgen zoo. Wat nu de tegenstand tegen de wettelijke sluiting betreft, die tegenstand is vrijwel opgeschroefd. Er is geen sprake van dat groote nadeelen er het gevolg Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. 73 van zullen zijn. Allen die het huisgezin dan ook beschouwen als de cellen waaruit de maatschappij is opgebouwd en die zich tegen het uiteenrukken van dat gezin verklaren, moeten meewerken tot de 9-uur- sluiting èn in het belang der winkelbedienden èn in dat der patroons. De heer Lautenbach heeft de consequentie van dit beginsel aanvaard, spreker hoopt dat de andere leden dit ook zullen doen en dat zij zullen meewerken de bedienden meer vrijheid te verschaffen. De arbeidsdag der handelsbedienden is te lang en er moet iets worden gedaan om dezen arbeidsdag to verkorten De heer Fransen „daar staat niets van in". De heer Hiemstra: „neen, daar staats niets van in", maar het gaat om de praktijk. Op de vergadering van „Middenstand" is door den heer Lamminga, een winkelier-patroon, een sympathiek woord gesproken. Dat was do noodkreet van een winkelier, Hij zei „de patroons zijn de slaven van de concurrentie. Zij „willen wel graag sluiten, maar zijn niet in de ge degenheid, omdat hunne buren openhouden" zoo is de zaak. Wanneer de winkeliers aan de 9-uur-sluiting gewend zijn, zal het blijken een zegen te zijn geweest. Men zal er mee bereiken dat een groot aantal mannen en vrouwen een verkorten werkdag krijgen. Waar de winkeliers nu uit eigen beweging niet willen sluiten, moeten zij daartoe worden gedwongen. Spreker wenscht nu nog even terug te komen op hetgeen de heer Wilhelmij heeft gezegd. Dat raadslid is begonnen te beweren dat het een bezwaar is, dat er zooveel straffen worden gegeven, dat heeft spreker nu reeds weerlegd. In de 2e plaats wil spreker doen opmerken, dat, waar de heer Wilhelmij zegt dat de winkelsluitingsverordening op andere plaatsen is ver worpen, er ook plaatsen zijn waar zoo'n verordening is aangenomen De heer Tijsma „welke plaatsen". De heer Hiemstra „dat zal ik u straks wel mee- deelen". Verder heeft de heer Wilhelmij gezegd dat de winkelbedienden en -meisjes niet om 9 uur vrij moeten zijn in het belang der zedelijkheid. Spreker wil doen opmerken dat het niet alleen de winkelbedienden en •meisjes zijn die op de Nieuwstad loopen, er zijn ook arbeiders jongens en meisjes onder. Wanneer men echter dit euvel wil verhelpen moet men die menschen vanaf het oogenblik, dat zij van hun werk komen tot dat zij er weer heen gaan, opsluiten in een huis van bewaring of een bepaling maken, dat zij, die niet in een bepaalde klasse van den hoofdelijken omslag zijn aangeslagen, 's avonds niet op straat mogen komen. Spreker noemt het een hoon de klasse der bedienden aangedaan, dat dit argument gebruikt is in den Raad. Deze menschen mijnheer Wilhelmij zegt spreker, staan niets lager dan uwe vrouwen en meisjes. Waar de heer Wilhelmij die menschen be- leedigt kan spreker niet nalaten een woord van pro test te laten hooren. Spreker zal eindigen, maar wil nog even zijne verwondering uitspreken over de pogingen, die van vrijzinnige zijde worden gedaan om het ontwerp te verslechteren. Dat er reactio nairen in den Raad zitten, is spreker bekend, maar dat de élite der linkerzijde zulke pogingen zou doen om het ontwerp slecht te maken had spreker niet gedacht. Het blijkt dat het in den Raad met de democratie niet al te best gesteld is en spreker geeft den heeren dan ook in overweging hunne programs eens na te lozen. Wat nu betreft de amendementen op artikel 2, door aanneming hiervan zal de verordening zeer verslechterd worden, omdat de bedienden worden uitgeschakeld. Spreker geeft den heeren in overweging deze amen dementen in te trekken, omdat de verordening daar door voor 3/i waardeloos wordt gemaakt. In Amsterdam is geen enkele poging gedaan om de bedienden er uit te lichten. Hier wordt die poging door de vrij zinnigen gedaan. Spreker hoopt echter dat de heeren bekeerd zullen worden. Hij hoopt ook dat de meer derheid verstandiger zal zijn, dan de heer Haverschmidt wenscht dat zij is. In de vergadering van „Middenstand" heeft de heer Tijsma een veror dening als deze Leeuwardens grootsten zegen genoemd. Spreker beaamt dit, want door de aanneming der verordening zal voor een groote groep van menschen een zegenrijk werk worden gedaan. De heer Hartelust is van meening, dat eene veror dening als deze moet worden geboren uit behoefte en dat die behoefte moet worden aangetoond door de menschen die er belang bij hebben. Men moet dan ook aannemen dat een dergelijke verordening het product is van een behoefte, die door de winkeliers is te kennen gegeven. Spreker stelt zich op dit stand punt en zegt dat, als uit een enquête blijkt dat 532 winkeliers tegen een sluiting zijn en slechts 112 er voor, de winkeliers de behoefte aan eene verordening niet kennen. Daarmee is voor spreker de zaak van de baan en ligt het, meent hij, niet op den weg der overheid hun eene verordening op te dringen, die hen in hunne vrijheid beperkt. Wanneer men had te doen met een ontwerp tot regeling van den arbeidsduur der winkelbedienden, was het wat anders. Dat is het ontwerp absoluut niet. Zoolang nu de winkeliers te kennen geven da.t zij een dergelijke verordening niet wenschen, gaat het niet aan die in het leven te roepen. Dat is sprekers motief om tegen te stemmen. Spreker wil nog een enkel woord spreken naar aan leiding van het feit, dat de heer Hiemstra zich de vrijheid permitteert de enquête van „Middenstand" niet zoo zuiver te noemen als de enquête van den Bond van Handels- en Kantoorbedienden. Hij illus treert die bewering met 3 voorbeelden van de lijst der tegenstanders, die volgens hem op die der voorstanders thuis behooren. Bovendien waren er volgens den heer Hiemstra van de 55 tegenstanders op het Vliet slechts 8 werkelijke tegenstanders. Daarvan blijven dus 47 over 3 50. Trekt men die af van de 532 dan blijven er nog 482 tegenstanders over en is de verhouding tusschen de voor- en tegenstanders nog zoo, dat het argument van den heer Hiemstra niet erg inslaat. Sprekers opinie is er dan ook niet door gewijzigd en het blijft voor hem bovendien een open vraag of er in de petitie van den Bond ook geen fouten zijn geslopen. De heer Tijsma heeft lang nagedacht hoe hij zou stemmen. Hij meent dat de Raad zich door het aan nemen der motie heeft verklaard vóór het principe en daarom heeft hij zich afgevraagd of het nu feite lijk wel aangaat tegen de verordening te stemmen. De omstandigheid echter dat de vergadering, toen de motie is aangenomen, niet voltallig was, en er sedert nieuwe leden zijn bijgekomen, geeft spreker de vrijmoedigheid om, waar hij toen tegen de motie heeft gestemd, thans tegen de verordening te stemmen. De heer Hiemstra zegt dat de verordening door spreker op de vergadering van „Middenstand" Leeu wardens grootsten zegen is genoemd. Dat is volkomen juist. Op de vergadering van „Middenstand" echter waren een massa tegenstanders. Toen nu gevraagd werd, hoe zal men het ding noemen, heeft spreker gezegd„noem het Leeuwardens grootsten zegen".

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 6