76 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. worden gekocht, wanneer de winkels om 9 uur zijn gesloten. Er wordt veel over aanranding der vrijheid en maszregelen gesproken. Wanneer echter een klein aantal winkeliers de sluiting tegenhoudt, tengevolge waarvan de groote meerderheid niet sluiten kan, wordt die meerderheid door de minderheid gemaszregeld. Spreker vraagt of dat dan beter is. Wanneer de heeren of hunne kinderen zelf eens van 711 in een winkel moesten staan, zouden ze wel spoedig tot voorstanders van een winkelsluiting worden bekeerd. De heer Bertling wijst er op, dat het in deze ver gadering duidelijk is gebleken, dat het ontwerp-winkel- sluiting tot hoofddoel heeft verkorting van den arbeids duur der winkelbedienden. Spreker vindt dat loffelijk en hij zou daartoe gaarne medewerken. Er is hier echter een groot bezwaar. Een dergelijke regeling behoort tot de bevoegdheid van den rijkswetgever en de gemeentewetgever mag te dezen opzichte geen regeling treffen. Nu wil men door te verbieden de winkels open te houden, zijdelings bereiken, wat men niet rechtstreeks mag bepalen. Daarom zal spreker er zich tegen verklaren. Spreker heeft nog een ander bezwaar tegen de verordening. Zij bedreigt straf niet alleen ter zake van eenige handeling, doch in verband met de fictie vervat in artikel 2, ook tegen iets wat men niet doet. Er wordt in dat artikel toch gezegd, dat een winkel als geopend wordt beschouwd, zoolang er publiek of winkelbedienden aanwezig zijn enz. Wanneer dus de winkeldeur op slot is en er is nog een bediende aan wezig, is de winkel open, hoewel cle deur op slot is. Dan zal de winkelier gestraft worden, omdat de winkel geacht wordt open te zijn. Dat is ook een argument voor spreker om tegen te stemmen. De heer Zandstra zegt dat er al zooveel is gesproken, dat hem bijna de moed ontbreekt het woord te vragen. Er is zooveel gezegd, het eene al onzinniger dan het andere, dat spreker daarop niet zal ant woorden. Het is te onzinnig, geen enkel zakelijk argument wordt gehoord. Alles wat tegen de winkel sluiting is ingebracht, is niets dan inbeelding. Wanneer de Raad de verordening aanneemt gaan de winkels dicht en de stad blijft rustig. Spreker had niet kunnen denken dat er na 9 maanden nog zooveel over deze zaak zou worden gesproken. Er is in dien tijd veel gebeurd. Wij zitten bij de wieg van het kind dat bezig is te voorschijn te komen en nog is het er niet of een deel van den Raad maakt zich op om het wichtje met wreede hand den nek om te draaien. Spreker had niet verwacht dat de Raad zich aan dezen kindermoord zou schuldig maken. Wat de heer Haverschmidt betreft, deze wilde 4 Juni 1912 voor zichtig zijn, en eerst afwachten de uitwerking der verordening en den afloop van de processen, door tegenstanders uitgelokt. Welnu, de afloop van de processen en de resultaten der verordening zijn zoo, dat het verzet in Amsterdam volkomen is gebroken. Wel zijn er nog enkele dwarskoppen, die een ver- loflocaal hebben en bij de verkochte dranken een zakje sigaren cadeau geven, doch dat zal wel uitzieken. Van den heer Wilhelmij had spreker een andere houding verwacht. Deze meende in 1912 dat voor deze zaak geen genoegzame belangstelling bestond; hij heeft nu toch gezien dat de belangstelling in deze zaak zoowel van vóór- of tegenstanders zeer groot is, alleen het groote publiek, de ingezetenen, schijnt het koud te laten, zij blijven berusten in hun ver roeste sleur, gewoonten en denken. Zoo lang de winkels open zijn kan men terecht, en het is juist te doen daaraan een einde te maken en dat kan. „Excelsior" is begonnen met 9-uursluiting in te voeren, hetgeen ten gevolge heeft gehad dat thans de zaken om 8 uur worden gesloten. De klanten blijven niet weg, ze komen van zelf vroeger. De winkeliers zijn al even laks, zij durven uit concurrentiezucht niet eerder sluiten. A. wacht op B. en B. wacht op A. Zoodoende komt van een behoorlijke tijdige sluiting niets terecht. Daarom moet de overheid ingrijpen om in deze zaken wat regeling te brengen om zoodoende aan al die laks heid een einde te maken. Een verkorte werkdag voor de bedienden is niet anders te verkrijgen dan door een wettelijke sluiting, niemand zal het initia tief nemen om de bedienden eerder naar huis te laten gaan. De heer Hartelust: „veel patroons doen het toch reeds". De heer Zandstra vervolgt en zegt dat in Duitsch- land in 1004 gemeenten een 8-uursluiting is ingevoerd. De gevolgen zijn zegenrijk, want nergens is gebleken dat de bedienden hun vrijen tijd doorbrengen in café en bioscopen. Spreker heeft beter gedachten van de winkelbedienden dan hier in den Raad is uitgosproken. Hij vindt die manier van afbreken niet fair. Spreker wil eindigen met wat door den staats secretaris graaf Posadowsky in den Duitschen rijks dag is gezegd „Indien ooit een maatregel groote zedelijke waarde „had, was het de beperking van den arbeidstijd in „den handel". Spreker hoopt dat de Raad in het belang van een groote categorie van arbeiders en in het belang der zedelijkheid, de verordening zal aannemen. Vele bedienden toch zien des Zondags alleen hunne kinde ren en het is onmogelijk dat die menschen zich kunnen wijden aan de opvoeding dier kinderen. De heer G. W. Koopmans wenscht zijn stem te moti- veeren. Hij heeft tegen de motie gestemd en zou dus, wilde hij consequent zijn, ook tegen de verorde ning moeten stemmen. Bij die stemming echter heeft hij slechts betrekkelijk tegen het beginsel ge stemd. Hij wilde toch een officieele enquête zien ingesteld, om uit de ingekomen rapporten over de noodzakelijkheid eener verordening te kunnen oor- deelen. Dit is niet gebeurd. De enquêtes, die zijn ingesteld, hebben opnieuw bewezen dat er op derge lijke enquêtes geen peil is te trekken. Spreker kan niet anders doen dan op het beginsel terug te komen. Hij is daarvoor en zal voor artikel 1 stemmen. Dat wil evenwel nog niet zeggen dat hij voor de geheele verordening zal stemmen, want als deze door het aannemen van de amendementen te veel zal verslappen, zal hij er tegen stemmen. Spreker zal dan niet meewerken tot de totstandkoming der verordening, want dan wordt er slechts tweedracht gezaaid. De heer Hiemstra, met verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangend, merkt uit de verschillende uitroepen, dat de heeren haast hebben om te stemmen. In de Kamer gaan de heeren op hun achterste pooten staan als er stemmen wordt geroepen en hier roepen ze stemmen, als men 1/3 uur langer over een belangrijke zaak wil spreken. De heeren verlangen er naar, spreker kan zich dat wel begrijpen, het ding te vermoorden. Hij heeft echter toch nog een paar minuten noodig. Spreker wenscht eene opmerking te maken naar aanleiding van het door den heer Hartelust gesprokene. Dat raadslid heeft spreker zeker verkeerd begrepen. Hij is aan het tellen gegaan, maar zijn argument Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. 77 was niet op zijn plaats. Spreker namelijk heeft het Vliet, waar het bleek dat van de 55 slechts 8 tegen standers waren, aangehaald als voorbeeld hoe het met de 2e petitie is gegaan, terwijl hij er op wees dat enkelen, hij heeft er een drietal uitgehaald, bij hunne handteekeningen hadden gezet: tegen art. 8 enz. Dat wil niet zeggen dat zij tegen het beginsel zijn. Spreker kan, wat hij heeft gezegd ten opzichte van het Vliet, met getuigen bewijzen. De heer Tijsma heeft spreker gevraagd welke steden eon verordening op de winkelsluiting hebben gekregen. Die steden zijnAmsterdam, Arnhem, Helmond, Maastricht, Wormerveer en Zaandam. Het bezwaar, door den heer Bertling te berde ge bracht, is een belachelijk bezwaar. Hij zegt dat volgens de verordening een winkel open is terwijl de deur op slot, dus gesloten is. Wat de heer Bertling doet is belachelijke muggezifterij. Zouden de partijgenooten van den heer Bertling in binnen- en buitenland dan allemaal zulke ezels zijn dat zij zulke gekke dingen uithalen. In de praktijk toch is gebleken dat de bepaling uitvoerbaar is. Spreker vraagtwil men dan niet meewerken om den winkelbedienden meer vrijen tijd te geven. De heer Tijsma„moet de gemeente daarvoor zorgen De heer Hiemstra daar moet de gemeente voor zorgen. Wanneer het particulier initiatief te kort schiet moet de overheid ingrijpen. Spreker wil nog één ding opmerken. Enkele leden hebben verklaard dat zij niet tegen een verkorten werkdag zijn, maar dat zij tegen de verordening zullen stemmen, omdat zij tegen beper king der persoonlijke vrijheid zijn. Spreker acht het zeer gemakkelijk een dergelijke liefdesverklaring voor de winkelbedienden ten beste te geven, waar ze weten dat niet de gemeente het recht heeft den arbeidsduur wettelijk te beperken. De leden konden deze liefdesverklaring best in petto hebben gehouden. Zij hebben slechts te stemmen vóór of tegen. Wat nu de winkelsluiting' betreft, daartegen zijn feitelijk geen argumenten te berde gebracht en zeer eigenaardig is het dat er twee mannen uit de praktijk in den Raad zitten, die voorstanders zijn van de winkelsluiting De heer Tijsma„de heer Wilhelmij is ook uit de praktijk". De heer Hiemstra „ja, uit de praktijk, geen vleesch en geen visch." Spreker zal hiermee eindigen, want bij de artikelen zal nog wel een en ander recht te zetten zijn. Voor de winkelbedienden is het van groot belang dat de verordening wordt vastgesteld, opdat de Raad van Leeuwarden in vooruitstrevendheid niet ten achter komt. De Voorzitter wil een enkel woord zeggen naar aanleiding van de hem sympathieke motie des heeren Lautenbach. Spreker denkt niet dat de voorsteller zich voorstelt, dat de motie veel kans heeft om te worden aangenomen. Dat is dan ook een motief om er niet veel over te spreken. De winkelsluiting was voldoende voorbereid. Door de besprekingen in Am sterdam en hetgeen erover in de bladen reeds is geschreven, heeft ieder zich over die kwestie wel een concreet oordeel kunnen vormen. De Zondags sluiting echter was in de laatste jaren niet in de baan en het denkbeeld van den heer Burger om de bespreking der motie-Lautenbach op een anderen dag te doen plaats hebben is tot niets nut, want ook over eenige weken zal men daar niet meer van weten. De Raad is door het denkbeeld niet overrompeld, want er was een request waarbij Zon dagssluiting werd gevraagd, en al kunnen de leden zich hierover een minder concrete voorstelling maken dan over de winkelsluiting, zij kunnen er nu evengoed over stemmen als later. Wanneer nu de Raad de motie aanneemt, mag de commissie voor de strafverordeningen niet de tegenwer ping maken dat zij een dergelijke verordening niet kan maken. De motie toch spreekt zich over de uit voering niet uit, maar beoogt alleen een uitspraak omtrent het beginsel van Zondagssluiting. Het denk beeld, om dit beginsel ter tafel te brengen, is wel op zijn plaats. Wanneer de motie wordt aangenomen zal de com missie voor de strafverordeningen aan de opdracht gevolg geven, ook al blijkt het uit de besprekingen van heden dat de kans om te worden aangenomen voor een eventueel te ontwerpen verordening nog niet vaststaat, al heeft de Raad het beginsel aangenomen. Spreker stelt voor over de motie te stemmen na afhandeling van het ontwerp-winkelsluiting. De heer J. Koopmans wenscht niet op de vorige discussiën terug te komen, wanneer hij nu verklaart tegen de winkelsluiting te zijn, ofschoon hij toenmaals vóór de motie heeft gestemd. Doch er wordt nu wederom eene dergelijke motie in behandeling gebracht, waarin weer te veel het principe naar den voorgrond wordt geschoven. Hij zal zich hier nu tegen verklaren, omdat hij niet weder op gelijke wijze gebonden wil zijn. Voor het overige ziet hij er geen bezwaar in het principe overboord te werpen, wanneer de omstandig- hem de overtuiging geven, dat het beter is dit los te laten. Aan principiënreiterei zal hij zich trouwens niet schuldig maken. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is art. 1 met de daarop door de heeren Berghuis en Tulp ingediende amendementen. De heer Tulp deelt namens den heer Berghuis mede dat de amendementen op art. 1 worden ingetrokken. De Voorzitter deelt mede dat de heeren Tulp en Berghuis hunne amendementen op art.1 hebben ingetrok ken. Zij maken derhalve geen onderwerp van bespreking meer uit. Spreker deelt nog mede dat door de R.K. Mid- denstandsvereeniging is gevraagd ook den Oudejaars avond onder de uitzonderingen op te nemen. Hij doet verder opmerken dat de behandeling kan worden gestaakt, wanneer art. 1 mocht worden verworpen. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 1 wordt verworpen met 15 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heeren Tulp, Lautenbach, Tie- mersma, G. W. Koopmans, Zandstra, Oosterhoff, Hiem stra, Burger, Komter en Berghuis. Tegen de heerenWilhelmij, Feitz, Beucker Andreae, Boosman, J. Koopmans, Haverschmidt, Bertling, Har telust, Fransen, van Messel, Vonck, Schoondermark, Tijsma, Menalda en Beekhuis. Hierdoor komen de onderdeelen I en II (ontwerpen A en B) van het voorstel te vervallen. De onderdeelen III en IV worden met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter stelt thans aan de ordede motie- Lautenbach. De beraadslaging wordt geopend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 8