78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. De heer Bortling wenscht een vraag te stellen. Er bestaat een Zondagswet. Die is wel oud, maar zij is er. Mag nu de gemeenteraad wel in dit opzicht regelen stellen? De Voorzitter antwoordt dat de gemeenteraad daartoe bevoegd is. De heer Burger zal zijn stem tegen de motie motiveeren. Toen de commissie voor de strafver ordeningen de verordening voor de winkelsluiting onder handen had, was spreker met de meerderheid der commissie van oordeel, dat Zondagssluiting wel gewenscht was en wel in dezelfde verordening kon worden opgenomen. De commissie trachtte eene aldus verzuimde verordening te ontwerpen. Er bleken echter zooveel bezwaren te bestaan, de Israëlietische winkeliers, de banketbakkers enz., dat de commissie haar onmacht moest betuigen om een dergelijke verordening tot stand te brengen. Nu althans één lid der commissie de zaak wel blijkt aan te durven, kan spreker niet zeggen dat de commissie eene opdracht als de heer Lautenbach bedoelt, niet kan vervullen, doch zeker zal zij die opdracht met tegenzin ontvangen en dit wel te meer nu er, zooals thans is gebleken, leden zijn, die eerst vóór het beginsel stemmen, ter wijl later blijkt dat zij geen oogenblik van plan zijn geweest om er ook voor te stemmen, wanneer de toepassing aan de orde is, Spreker acht het dan ook beter dat de voorsteller zelf maar eens tracht met een afgerond voorstel bij den Raad te komen. Hij zal tegenstemmen, echter niet omdat hij een tegenstander zou zijn van de Zondagssluiting. De heer Beekhuis is het in zekeren zin met den heer Burger eens. Ook hij zal tegenstemmen, al is het dan op andere gronden dan de heer Burger. Uit de behandeling der kwestie van de winkelsluiting is één ding tot klaarheid gekomen n.l. dit, dat men dergelijke belangrijke zaken niet zóó maar in de vergadering moet werpen. Zoo komt de Raad nu naar aanleiding van de motie voor het feit te staan om haar direct te verwerpen of om haar nog eens onder de oogen te zien. Spreker kan echter niet met den heer Burger meegaan waar deze de heeren, die nu tegengestemd hebben, verwijt, dat zij vroeger hebben gestemd vóór het zenden der kwestie van de winkelsluiting naar de Commissie voor de strafverorderingen. Spreker zou de motie thans niet ter afdoening naar de Commissie willen zenden, maar hij zou haar liever in handen stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-advies. Dezen kunnen dan den Raad licht verschaffen. Het gaat niet aan zoo maar te stemmen over een zoo ingrijpend voorstel. De heer Beucker Andreae heeft intusschen de vergadering verlaten. De heer Zandstra wijst er op dat de Raad de Commissie voor de strafverordeningen heeft ingesteld om dergelijke zaken voor te bereiden en dat het dan ook niet aangaat te zeggenlaat de voorsteller met een afgerond voorstel komon. Spreker beveelt de aanneming der motie aan. De heer Lautenbach had niet gedacht dat er over deze motie zooveel zou worden gesproken. Zij be doelt de vervulling van een der sociale wenschen die wij reeds in de kinderschoenen kenden en waarover tot heden wordt vergaderd. Er zal dan ook wel geen lid van den Raad zijn of hij heeft te dezen opzichte al lang positie gekozen. Een commissie die lijdt aan zelfoverschatting zal wel niet dikwijls goed werk leveren, een commissie die zich zelf te laag schat is juist in staat tot het leveren van degelijk werk. Hij zou hiermee de heeren willen troosten. Spreker meent evenwel dat de opmerking van den heer Burger voortkomt uit spijtigheid over het af stemmen der verordening op de winkelsluiting. Wanneer de commissie zich aan het werk zet zal zij zeker klaar komen. Spreker handhaaft zijn motie. De heer Burger kan ook weten, dat vele menschen op eene vergadering hard applaudisseeren bij de be spreking van sociale wenschen, maar zooals heden middag bij de winkelsluiting, zich tegen de prac- tische toepassing verklaren. Daar moet men tegen kunnen. Den heer Tijsma is het denkbeeld van den heer Lautenbach sympathiek. Niet sympathiek echter is het hem om de commissie een dergelijk werk op te dragen. Spreker heeft reeds medegedeeld dat do kwestie der Zondagssluiting reeds in de commissie ter sprake is gekomen. Waar echter alle gegevens ontbraken, was het de commissie niet mogelijk met een concreet voorstel te komen. Spreker zou dan ook graag willen dat de heer Lautenbach diens voorstel introk, om later met een concreet voorstel te komen, waarbij spreker hem wel wil steunen. Er kan dan een onderzoek worden ingesteld of het mogelijk is. Bij de winkelsluiting had de commissie de beschikking over alle mogelijke gegevens, bij de kwestie der Zondagssluiting ontbreken die al cijfert spreker de door den Voorzitter geschreven schitterende disser tatie over dat onderwep niet weg geheel. Spreker geeft den heer Lautenbach dan ook ernstig in overweging de motie in te trekken. De Voorzitter gelooft dat het geheugen van den heer Burger dezen bedriegt. Dit raadslid toch heeft gezegd dat de commissie voor de strafverordeningen heeft verklaard geen verordening op de Zondagssluiting te kunnen maken. Dit is niet juist. Slechts een van de leden heeft gezegd dat hij er geen kans toe zag. Spreker acht het niet onjuist om nu over het be ginsel te beslissen. Van een prae-advies ziet hij het nut niet in. Wanneer nu de Raad zegtik wil het beginsel niet, dan is de zaak van de baan. Spreker kan zich wel begrijpen dat de heer Lautenbach geen lust heeft een verordening te ontwerpen, voor over het beginsel is beslist. De heer Burger zegt dat, als hij zich goed herinnert, twee leden der commissie op zich hadden genomen do Zondagssluiting in een ontwerp neer te leggen en dat deze twee ten slotte die taak niet hebben kunnen volbrengen. Dat komt vrij wel neer op onmacht van de commissiehare eindvergadering hierover heeft spreker echter door ziekte niet bijgewoond. Er is een groot verschil tusschen avond- en Zondags sluiting. De opdracht in de motie vervat om eene verordening op de winkelsluiting te maken, was wel uit te voeren, te meer daar de opdracht luidde eene verordening te maken in den geest der Amsterdamsclie verordening. Wat de Zondagssluiting betreft, te dezen opzichte hangt alles in de lucht. Daarbij komen veel vragen ter sprake, als de kwestie der Israelietische winkeliers en de banketbakkers, die moeilijk zijn op te lossen en de commissie zal geene aanwijzing hebben, in welken zin de Raad de oplossing wenscht. Spreker wil de Zondagssluiting wel, maar laat de voorsteller zelf met een voorstel komen. De heer Lautenbach is verbaasd over de vreemde houding van een lid der commissie. Die komt daarop neer dat zij haar functie wel wil uitvoeren voor zoo ver de zaak haar bevalt en zij zekerheid van aan neming harer voorstellen heeft. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1913. 79 De heer G. W. Koopmans acht de motie een alleron gelukkigst onderwerp om over te stemmen. Men weet van de Zondagssluiting niets en moet er zoo maar over stemmen. In beginsel is spreker er voor, maar als de betrekkelijke verordening ter tafel komt, kan die er wel zoo uitzien dat spreker tegen moet stemmen. Hij kan zich dan ook niet nu reeds verklaren, want wij krijgen weer dezelfde geschiedenis als met de winkelsluiting. De heer Hiemstra zegt dat men vóór het principe kan zijn en toch later tegen de verordening kan stemmen. Men kan dan nu ook gerust vóór de motie stemmen daar men later, als de verordening wordt behandeld, zijn stem kan bepalen. De heer Tijsma, met verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangend, zegt dat hij het jammer vindt, dat de heer Lautenbach bij zijne houding persisteert. Wat heeft de Raad aan eene beslissing over de motie. Het is een slag in de lucht. Spreker zal, hoe ongaarne ook, tegen de motie stemmen, al is dit de zwaarste stemming voor hem die hij ooit heeft meegemaakt. De heer van fl/lessel zal, hoewel hij zeer veel voor het beginsel voelt, tegen de motie stemmen, omdat het hier alweder alléén de winkeliers treft. De beraadslaging wordt gesloten. De motie-Lautenbach wordt verworpen met 15 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heeren Tulp, Lautenbach, Tie- mersma, G. W. Koopmans, Zandstra, Oosterhoff, Fransen, Hiemstra en Berghuis. Tegen de heerenWilhelmij, Feitz, Boosman, J. Koopmans, Haverschmidt, Bertling, Hartelust, van Messel, Vonck, Burger, Schoondermark, Komter, Tijsma, Menalda en Beekhuis. Niets meer te behandelen zijnde sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 9