86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 April 1913. is in het geheel niet gestemd. Geen enkel lid van den Raad wist precies hoe het met deze kwestie stond. De een zei: de werklieden krijgen 40.vergoeding, de andere zei dat zulks niet het geval was. Spreker kan zich ook wel neerleggen bij het voor stel van Burgemeester en Wethouders, als zij toezeg gen de indeeling in de klassen zoo te doen plaats hebben, dat de menschen geen schade zullen lijden. Nog schrijven Burgemeester en Wethouders in hun voorstel dat de reden om de arbeiders met 10.80 inkomen, vrij te stellen van de betaling van zieken geld, nu niet meer bestaat. Spreker is van oordeel dat er geen enkele reden is om het indertijd door Burgemeester en Wethouders ingenomen standpunt ten opzichte van het ziekengeld op te geven. Van 10.80 toch kan ook geen ziekengeld af. Spreker wil Burgemeester en Wethouders dan ook in over weging geven hun vorig voorstel te dezen opzichte te handhaven. Spreker stelt voorhet cijfer 10.50 in artikel 42 van het Werkliedenreglement te veran deren in 10.80. De heer Bertling doet opmerken dat door hem geen voorstel is gedaan om vergoeding toe te kennen voor het gemis van fooien. Hij heeft alleen Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd om vergoeding te geven als zij dat billijk achten, want dat hij daaraan de voorkeur geeft boven het later in werking treden van het fooienverbod. De Voorzitter heeft twee voorstellen voor zich. Een van den heer Hiemstra om het cijfer van 10.50 in art. 42 van het Werkliedenreglement te veranderen in 10.80, en een van den heer Fransen, luidende „de Raad besluit het aannemen van fooien strafbaar te doen stellen en dit te doen ingaan op 1 Augustus a.s." Spreker doet opmerken dat het voorstel-Hiemstra niet aan de orde is. Hij stelt den Raad voor dit voorstel in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-advies. Het voorstel-Fransen wordt ondersteund en maakt tegelijk met dat van Burgemeester en Wethouders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Lautenbach moet, nu het hem blijkt, dat de heer Bertling geen voorstel heeft ingediend, om vergoeding te geven voor het gemis van fooien, zelf een voorstel te dier zake indienen. Spreker stelt voor toe te voegen als punt c: voor eenmaal een schade loosstelling van f 40.te geven aan de werklieden van de gemeentereiniging. Dit voorstel wordt ondersteund en maakt tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wethouders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Burger wenscht naar aanleiding van het voorstel-Lautenbach een enkele opmerking te maken. In het vorige voorstel van Burgemeester en Wet houders stond duidelijk uitgedrukt dat zij een bedrag van 40.per jaar ruimschoots voldoende achten. Dit is door niemand weersproken en daarom meent spreker dit ook gerust te mogen aannemen. Waar nu de loonsverhooging met 1 Mei in werking treedt is er slechts aanleiding om eene schadevergoeding uit te keeren over 4 maanden. Spreker zal dan ook stellig tegen elk voorstel stemmen, dat hooger gaat dan 1373.—. De heer Schoondermark (wethouder) heeft den hoer Hiemstra hooren zeggen dat er in de vorige vergadering- geen besluit is gevallen over de fooien. Hij vergeet echter erbij te zeggen, dat meer dan één lid zich naar aanleiding van de redevoering van den heer Hiemstra, gedrongen heeft gevoeld vóór de motie- Fransen te stemmen. Dat was dus invloed uitoefenen op de stemming. De heer Hiemstra toch heeft duidelijk gezegd dat de arbeiders over de fooien niet meer zouden spreken als de motie-Fransen door den Raad werd aanvaard. De heer Lautenbach geeft toe, dat het door den heer Burger gesprokene de volle waarheid is. Spreker heeft de emolumenten en de fooien met elkander ver ward en het bedrag bij elkander getrokken, terwijl het thans alleen over de fooien loopt. Waar nu de loonsverhooging met 1 Mei a.s. aanvangt, en dan sedert Januari 4 maanden zijn verloopen, is er zooveel aan fooien verspeeld, als het getal weken tusschen 1 Januari en 1 Mei bedraagt. Aangezien de fooien per week in doorsnede 1.beloopen is het billijk f 13,50 te verleenen. In verband hiermede wijzigt spreker zijn voorstel in dien zin, dat gelezen moet worden in plaats van 40.13.50. De heer Hiemstra zegt dat de Wethouder onaan genaam wordt en onjuist. In de vorige vergadering ging het om het principe van de afschaffing dot- fooien. Thans gaat het om iets anders. Wanneer het amendement, om de loonsverhooging te doen ingaan op 1 Januari, was aangenomen zou over de fooien niet zijn gesproken, want dan gold de verhooging over een vol jaar. Nu de verhooging echter pas ingaat op 1 Mei, moet er wel over een vergoeding worden gesproken. Van inconsequentie is bij spreker dan ook geen sprake. De heer Schoondermark is dan ook onjuist als hij beweert dat spreker in de vorige ver gadering anders heeft gesproken dan nu. De Voorzitter wijst er op dat de lieer Fransen zich bepaald vergist, als hij beweert dat in de vergadering van 11 Maart over de fooien niet is gesproken. De heer Hiemstra toch heeft uitdrukkelijk gezegd dat bij de afschaffing van de beide laagste loonklassen de vergoeding voor de fooien kwam te vervallen. Spreker heeft de handelingen op dit punt nagegaan en daarin o.m. het volgende gevonden: „Wanneer de laagste klassen vervallen, kan ook de voorgestelde toelage voor het gemis van fooien ver vallen en spreker is er van overtuigd, dat de arbeiders deze regeling gaarne zullen accepteeren." De heer Hiemstra heeft verder nog eene uiteen zetting gegeven van de kosten van zijn voorstel in vergelijking met de berekening van Burgemeester en Wethouders. Hij wijst er op dat het verschil tusschen de beide voorstellen niet groot is. Bij die berekening evenwel is de heer Hiemstra van de veronderstelling uitgegaan dat met het vervallen der beide laagste loonklassen ook de vergoeding voor fooien kon ver vallen. Burgemeester en Wethouders zouden dus in strijd met den wil van den Raad gehandeld hebben als zij hadden voorgesteld de vergoeding voor het gemis van fooien te behouden. De Raad kan daarom echter wel op het genomen besluit terugkomen en alsnog vergoeding gevenspieker geeft in overweging zulks niet te doen. Wat nu de heer Burger heeft gezegd omtrent de fooien, spreker meent dat het niet is uit te maken of die vooruit worden gegeven of later. De verhoo ging kost de gemeente op dit oogenblik 13,000. en dit bedrag is oneindig veel grooter dan de schade, die door de arbeiders wordt geleden tengevolge van de afschaffing van de fooien. Voor velen hunner toch Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 April 1913. 87 bedragen de fooien lang geen ƒ40.Spreker meent dan ook dat geen enkele reden bestaat om terug te komen op het besluit van 11 Maart 1.1. Wat de intrekking van het raadsbesluit van 11 Maart betreft, hieromtrent kan spreker den heer Fran sen wel inlichten. Door aanneming der motie-Fransen had de Raad besloten de beide laagste loonklassen te laten vervallen. Er was hiermede tot wijziging van het Werkliedenreglement besloten zonder dat de wij ziging was geregeld en nu kan dit zuiverder worden uitgewerkt door het besluit, voorzoover het de wijzi ging betreft, in te trekken, en een nieuwe verordening samen te stellen waarbij met het vervallen der twee laagste loonklassen rekening werd gehouden. Het is een kwestie van zuiver formeelen aard. De beraadslaging wordt gesloten. Onderdeel A van het voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. Aan de orde is de ontwerp-verordening, onderdeel B van het voorstel. De artikelen I en II van de ontwerp-verordening worden met algemeene stemmen aangenomen. Het voorstel-Fransen wordt verworpen met 14 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heerenBerghuis, Lautenbach, Tiemersma, Fransen, Hiemstra, Zandstra en Tijsma. Tegen de heeren: Tulp, Boosman, Oosterhoff, Schoondermark, J. Koopmans, Hartelust, Wilhelmij, Bertling, Vonck, Komter, Beekhuis, Haverschmidt, Burger en Menalda. Het voorstel Lautenbach wordt aangenomen met 11 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heeren Berghuis, Tulp, Lauten bach, Boosman, Tiemersma, Fransen, Hiemstra, Zandstra, J. Koopmans, Bertling en Tijsma. Tegen de heeren Oosterhoff, Schoondermark, Har telust, Wilhelmij, Vonck, Komter, Beekhuis, Haver schmidt, Burger en Menalda. De heer Zandstra zegt dat door Burgemeester en Wethouders wordt gezegd, dat de redenen tot wijziging van artikel 42 door verwerping van het voorstel tot wijziging van artikel 31 zijn vervallen. De werklieden zullen dus weer ziekengeld moeten betalen van een loon van 10.50. Spreker is van oordeel dat het besluit, om deze grens tot 10.80 te verhoogen, moet worden gehandhaafd. De Voorzitter wijst er op dat, ingevolge het voor stel van Burgemeester en Wethouders van 11 Maart, die grens noodzakelijk tot 10.80 moest worden ver hoogd, omdat de werklieden, die na drie jaar ver hooging kregen, anders geldelijk achteruit zouden gaan. Die reden is nu vervallen en daarom is, in verband met de verwerping van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dit voorstel door hen teruggenomen. Het voorstel-Hiemstra is, zooals spreker straks reeds zei, een voorstel vreemd aan de orde van den dag, waarmee kan worden gehandeld overeenkomstig het Reglement van Orde. Spreker vraagt daarom of de Raad het voorstel in overweging wenscht te nemen. De heer Hiemstra trekt zijn voorstel in. De Voorzitter deelt mede dat de hoer Hiemstra zijn voorstel heeft ingetrokken. Het maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Artikel III van het ontwerp, daarna het ontwerp in zijn geheel en ten slotte de voorstellen tot wijziging van de gemeente-begrooting en de begrooting voor de gemeentelijke gasfabriek, beide dienst 1913, worden met algemeene stemmen aangenomen. 8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van verordeningen tot heffing en op de invor dering van eene bijzondere belasting, wegens aanleg van riolen (rioleeringsbelasting.) (Bijlage no. 14.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling van de heffings-verordening (onderdeel A). Artikel 1 wordt met algemeene stemmen ongewijzigd vastgesteld. Aan de orde is artikel 2. De heer Burger meent dat artikel 2 zonderling geredi geerd is. Er staatde belasting is verschuldigd door hen, die krachtens recht van bezit of eenig ander zakelijk recht het gemis hebben van de na het in werking treden dezer verordening gestichte gebouwen enz. Spreker vindt de uitdrukking „krachtens recht van bezit genot hebben" vreemd. In het volgend lid van artikel 2 staat: Als genotheb bende wordt aangemerkt hij die als zoodanig in de kadastrale liggers is aangewezen. Wanneer men in plaats van „bezit" „eigendom" leest, is de zaak in orde, want de bezitter vindt men in de kadastrale liggers niet. De heer G. W. Koopmans verschijnt ter vergadering. De Voorzitter heeft geen bezwaar om het woord „bezit" in eigendomte veranderen. Artikel 2 wordt aldus gewijzigd met algemeene stemmen aangenomen. Artikel 3 wordt met algemeene stemmen aangenomen. Aan de orde is artikel 4. De beraadslaging wordt geopend. De heer Vonck meent, dat de bedoeling van art. 4 niet gemakkelijk is te begrijpen. Er staatde belasting is voor elk perceel slechts eenmaal verschuldigd en bedraagt per strekkenden meter, (een gedeelte daarvan voor vol te rekenen): a. van gebouwen, die in het jaar voor en het jaar na den aanleg van de rioleering worden gesticht, een bedrag gelijk staande aan het quotient van 60 van het totaal der werkelijke kosten aan den aanleg van het riool besteed en het aantal strekkende meters daarvan. Spreker meent dat dit niet erg duidelijk is en hij zou willen lezen, in plaats van „een bedrag gelijk staande met enz.," „60 °/o van de aanlegkosten per meter." De Voorzitter wijst er op, dat wordt uitgedrukt dat de belasting wordt betaald naar de lengte van het perceel. De heer Oosterhoff (wethouder) gelooft dat het misverstand ontstaat, doordat de heer Vonck de eerste alinea niet goed heeft gelezen. Daar staat toch: de belasting bedraagt per strekkenden meter. Deze uit drukking behoeft dus later niet telkens herhaald te worden. De heer Vonck vraagt of niet kan worden gelezen „60 van de aanlegkosten per meter."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 4