104: Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1913. De heer Oosterhoff (wethouder) heeft van den heer G. W. Koopmans gehoord dat deze het beter vindt te wachten totdat de nieuwe Directeur benoemd is. Tot op zekere hoogte heeft de heer Koopmans gelijk, maar daar zit nu juist de groote moeilijkheid. Het staat nog niet vast welk systeem in do toekomst moet komen, verbranding of verplaatsing van het aschland met behoud van de tegenwoordig gevolgde wijze van werken. Geschiedt dit laatste, dan kan men als Directeur iemand nemen die de noodige ontwikkeling en wat koopmansgeest bezit, gaat men tot het eerste over dan zal een jong ingenieur tot directeur moeten worden benoemd. Dat er haast bij is, is zeker en reeds straks door spreker gezegd, vooral met het oog op de verkiezingen en de vacantie. De heer Burger heeft gevraagd wat de opdracht der Commissie eigenlijk is. De Commissie heet: Com missie voor de verplaatsing van het aschland. Bij de aanvulling der Commissie met nieuwe leden echter is er, om kwestie te voorkomen, gevraagd wat de opdracht was en toen is door Burgemeester en Wet houders geantwoord, dat de opdracht zoo ruim moge lijk moest worden opgevat. De heer Burger„de opdracht is van den Raad". De heer Oosterhoff (wethouder) vervolgt en zegt dat er wel over die zaak is gediscussieerd, maar dat de heer Besuijen zelf gezegd heeft, dat de opdracht zoo ruim mogelijk moet worden opgevat en dat ze alles omvat wat met het reinigingsvraagstuk in ver band staat. De heer Zandstra is getreden in de mérites van de wijze van bewerking. Spreker zal dat lid op diens weg niet volgen, maar wil doen opmerken dat het bijna niet te zeggen is of men profijt kan trekken van de onderzoekingen van andere gemeenten. Hij heeft b.v. over het Rotterdamsche systeem van twee kanten inlichtingen gekregen. Do een zegt, dat systeem is je ware en de ander: als u tot het ver brandingsysteem overgaat, neem dan niet het Rotter damsche. De Commissie wil dan ook niet op mede- deelingen afgaan, maar zelf zien. De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethouders de vraag, door den heer Burger gedaan, hebben voor zien. Het verzoek der commissie is Zaterdag inge komen, zoodat de gelegenheid heeft ontbroken het gevoelen van Burgemeester en Wethouders ter kennis van de leden te brengen. Burgemeester en Wet houders hebben het verzoek echter besproken en de meerderheid gaat ermee accoord op de gronden, reeds door den heer Oosterhoff te berde gebracht. De heer Bertling vraagt of het niet mogelijk is dat de commissie eene beslissing neemt ten aanzien van de vraag, welke richting men zal volgen, óf verplaat sing óf vuilverbranding. Wanneer toch tot het eerste wordt besloten behoeft er geen kostbare reis te worden gemaakt. Spreker toch is van oordeel dat de com missie, afgescheiden van de wijze van inrichting, in de eerste plaats de vraag heeft te beantwoorden welke wijze van vuilopruiming voor Leeuwarden het meest gewenscht is, verplaatsing van het aschland of vuil verbranding. Over die vraag kan toch, meent spreker, nu wel worden beslist. De heer Oosterhoff (wethouder) antwoordt dat men om een antwoord te kunnen geven op de vraag van den heer Bertling, toch eerst moet weten welk sy steem men zal toepassen, of men een afzetgebied voor de producten zal kunnen vinden en of de hoeveel heden groot genoeg zijn om het verbrandingssysteom met succes te kunnen toepassen. Om toch een ver gelijking te kunnen maken moet men de verschillende financieele uitkomsten naast elkaar zien. Of men b.v. met mechanische of handkracht zal werken zal b.v. een verschil geven in exploitatie-kosten. Al die din gen moeten worden onderzocht, alvorens eene beslis sing ten opzichte van het in te voeren systeem kan worden genomen. De heer Burger vindt, in wat de heer Bertling zegt, veel sympathieks. Het komt hem echter voor dat de commissie verstandig zal doen, door met een rapport te komen, weergevende de resultaten van haren arbeid tot heden. Daaruit kan de Raad dan beter beoordeelen of het werkelijk noodzakelijk is dat de voorgestelde onkosten worden gemaakt. Het is dan echter ook mogelijk dat de Raad zal zeggen onderzoek naar de verbranding is onnoodig, want wij willen toch dien kant niet uit. Spreker blijft tegen stemmen, maar wenscht zijn stem te hobben opgevat als eene uitnoodiging aan de commissie om haar voorstel met een rapport te motiveeren, om het, aldus gemotiveerd, te herhalen. De heer Oosterhoff (wethouder) zou voor zich wei geren met een voorloopig rapport bij den Raad te komen. Een commissie, die een bepaalde zaak heeft voor te bereiden, moet niet met voorloopige mede- deelingen komen. Zij kan geen voorstellen doen, vóórdat zij geheel beslagen ten ijs kan komen. Spreker wil er nog dit bijvoegen. Er is gesproken over de groote kosten van de voorgenomen reis. Waar de zaak, waarover het gaat, over eenige tonnen loopt, meent spreker dat een bedrag van 1000.daarbij toch den doorslag niet kan geven. De heer Lautenbach had, nu de wethouder de plan nen van verplaatsing of verbranding ter sprake bracht, gedacht nog over een derde plan iets te hooren. Bij geruchte heeft spreker toch gehoord dat een tweetal ingezetenen een aanvraag hebben ingediend om voor een reeks van jaren alle vuil te bergen, behalve de ier. Spreker is van oordeel, dat dit een gedachte is, die wel overwogen mag worden. De heer Oosterhoff (wethouder) doet opmerken dat, hetgeen de heer Lautenbach zegt, juist is. Een paar ingezetenen willen gedurende 15 jaar alle vuil bergen. Spreker acht het ook voor de aanvragers zelf niet doenlijk een contract voor zoo'n langen tijd aan te gaan. Hun is echter medegedeeld dat hun voorstel zal worden overwogen bij de beoordeeling van deze zaak in haar geheel. De heer J. Koopmans zegt, dat hetgeen de heer Lautenbach mededeelt, iets nieuws is. Het opent echter een verschiet, waarmee wel rekening mag worden gehouden. Spreker zou dan ook gaarne willen weten welk voorstel aan de gemeente is gedaan en welke de financieele gevolgen daarvan kunnen zijn. Wij weten nu, dat do reiniging belangrijke verliezen op levert en welk systeem men ook neemt, verbranding of verplaatsing, verliezen zullen er blijven. Gaarne zal spreker dan ook iets naders omtrent het nieuwe voorstel vernemen. De heer Tijsma zegt dat de Commissie een omvang rijke en zware taak heeft en dat het aan haar staat te beoordeelen wat zij noodig heeft. Nu de commissie meent dat het, om met een goed rapport bij den Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1913. 105 Raad te komen, noodig is dat zij op reis gaat, moet de Raad haar het gevraagde crediet toestaan. Spreker zal voor het voorstel stemmen. Do Voorzitter deelt mede, dat de heer Burger het volgende voorstel heeft ingediend De Raad besluit de Commissie uit te noodigen haar voorstel te motiveeren door schriftelijke mededeeling van haar voorloopige resultaten. De heer Burger zegt dat de heer Oosterhoff een opmerking heeft gemaakt, die wel niet aan sprekers adres is, n.l. de opmerking, dat de Raad niet over 1000.moet vallen, welke opmerking hem toch aanleiding geeft om mede te deelen, dat hij niet tegen stemt om de f 1000.Spreker heeft daarvoor een andere reden. Hij wil eerst weten waaraan hij zich heeft te houden, want hij is van oordeel dat de zaak, vanaf het oogenblik dat tot de reis der commissie besloten is, in één bepaalde richting wordt gestuurd het loopt nu over het eene of het andere systeem van vuilverbranding en allicht zullen in het eind rapport de andere kwesties op den achtergrond raken. Spreker vindt het een wonderlijk systeem, dat de commissie zou weigeren mededeelingen te doen van hare voorloopige resultaten. De heer Oosterhoff zal ook wel niet in die weigering volharden, want de Raad heeft recht op een nadere toelichting. Nu de Raad weet dat de Commissie het verbrandings systeem behoudens financieele bezwaren wil, heeft de Raad ook meer aan een rapport over het stadium, waarin de zaak nu is dan aan een eind rapport, dat alleen zal loopen over de kwestie van uitvoering. De heer Oosterhoff (wethouder) heeft den heer Burger hooren beweren dat vanaf het oogenblik, dat tot de reis der Commissie is besloten, de zaak in één bepaalde richting is gestuurd. Dat is volkomen onjuist. Slechts om nader te onderzoeken gaat de commissie op reis. Om te onderzoeken naar de mogelijkheid van de verplaatsing of om te beoordeelen of het vervoer van het vuil aan anderen kan worden opgedragen, kan de commissie wel in Leeuwarden blijven. Om echter te beoordeelen hoe een ver brandingssysteem of een zwavelzuurammoniakfabriek werkt, moet ze op reis. Ook heeft de heer Burger gezegd dat spreker wel van zijn standpunt om geen mededeelingen te willen doen, zal terugkomen. Spreker zou niet het minste bezwaar hebben in lichtingen te geven als de Raad daar op zeker oogen blik om vroeg, maar hij zou zeker weigeren als de Raad op grond dier mededeelingen zou willen be oordeelen op welke wijze de commissie haar taak moet vervullen. Wat de Raad nu doet is niets anders dan beoordeelen of de reis noodig is of niet en dat ligt alleen op den weg der commissie. De heer Tulp is het met den wethouder eens. Spreker is van oordeel dat de commissie alleen een uitgewerkt rapport kan indienen van alle zaken, als ze goed op de hoogte is. Zij wil dan ook op reis om de toepassing van verschillende systemen te zien. Daarom meent spreker dat het niet juist is te be weren, dat de zaak nu al in één bepaalde richting wordt gestuurd. De heer Beekhuis heeft het voorstel van den heer Burger ondersteund, omdat het door den heer Ooster hoff gesprokene niet geheel juist is. Wanneer het voorstel luidde om een crediet te verleenen ten einde na te gaan op welke wijze elders de verwijdering van het vuil geschiedt, zou spreker daaraan direct zijn stem geven. De heer Burger heeft evenwel terecht gezegd, dat hier nu in een speciale richting wordt gedreven. Wij zijn toch al aardig op weg naar het verbrandingssysteem en de reis dient dan ook alleen om dat systeem na te gaan. In eersten termijn heeft de heer Oosterhoff dit toch zelf gezegd en hij zal dat ook niet ontkennen. De heer Schoondermark (wethouder), vindt dat de Raad verkeerd redeneert. Wat toch is het geval. Der Commissie is een werk opgedragen. Ze moet onderzoeken welk systeem van vuilverwijdering moet worden toegepast. Zij kan echter alle systemen nog niet beoordeelen. Nu heeft de heer Oosterhoff duidelijk gezegd dat ze wel een oordeel kan vellen over de kwestie van verplaatsing, en van het vervoe ren van het vuil, door een paar ingezetenen onder bepaalde voorwaarden aangeboden. De kwestie der verbranding evenwel kent ze niet voldoende, ze kan derhalve niet vergelijken. Wanneer ze nu door haar onderzoek naar vuilverbranding tot de conclusie komt dat verplaatsing beter is, dan zal ze daarvan zeker mede deeling doen in haar rapport aan den Raad. 't Gaat dus niet aan nu reeds te voorspellen tot welk voor stel de Commissie komen zal. De Raad heeft de Commissie eenmaal zijn vertrouwen geschonken; waarom zou hij haar dit vertrouwen nu ontnemen? De heer Hiemstra geeft toe dat het moeilijk is een uitvoerig rapport van de Commissie te eischen. De uitgaaf evenwel, die gevraagd wordt, is wel zoo groot, dat spreker gaarne van Burgemeester en Wethouders wil vernemen of zij noodig is of niet. Spreker steunt dan ook het voorstelZandstra om schriftelijk prae- advies uit te brengen. Wat de haast betreft, do verkiezingen zijn gauw aan de orde en daarom acht spreker het beter even te wachten, om niet te veel in het gedrang te komen met die verkiezingen. De Voorzitter deelt mede dat bij hem ter tafel liggen drie voorstellen, n.l. 1. dat van den heer Zandstra om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen prae-advies uit te brengen 2. dat van den heer Burger om de Commissie uit te noodigen haar voorstel te motiveeren door schrif telijke mededeeling van haar voorloopige resultaten 3. het verzoek van de Commissie om haar een crediet te verleenen. Spreker beschouwt het laatste als van de verste strekking en zal daarover het eerst laten stemmen. De heer Burger voelt voor het voorstelZandstra niets. De heer Schoondermark heeft het denkbeeld van Burgemeester en Wethouders al medegedeeld en het uit te brengen prae-advies zal daarvan een schrif telijke herhaling worden. Spreker meent dan ook dat zijn voorstel den voorrang heeft. Wanneer het voorstelZandstra in stemming komt, zal hij daar tegen stemmen, maar na eventueele verwerping van sprekers' voorstel zou hij wel geneigd zijn om voor het verzoek der Commissie te stemmen. Hij meent daarom dat eerst over zijn voorstel moet worden gestemd. De heer Hiemstra acht den wethouder Schoonder mark zeer hoog, maar hij ziet in hem niet het college van Burgemeester en Wethouders. Dat doet de heer Burger wel, waar hij zegt: het oordeel van den heer Schoondermark is dat van Burgemeester en Wethouders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 2