112 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1913. in tweeën wordt gesplitst, n.l. de eene helft voor ver terend, de andere helft voor niet-verterend publiek. Spreker meent dat de toestand daardoor nog slechter zal worden. De herriemakende jongelui zullen dan kunnen doen en laten wat zij willen, daar op hen een minder scherp toezicht zal worden uitgeoefend. De fatsoenlijke rustige burgers zullen dan toch ge noodzaakt zijn te verdwijnen en zij zullen worden gestraft voor hetgeen anderen misdoen. Rustige bur gers, die 10 cent minder op zak hebben dan herrie makende kwajongens, zullen voor dezen het veld moeten ruimen. De consequentie zal ertoe leiden dat er verplichte vertering voor den geheelen tuin of entrée- heffing zal moeten worden opgelegd. Spreker meent dat Burgemeester en Wethouders den verkeerden weg zijn opgegaan en hij acht het beter het kwaad te keeren door streng toezicht uit te oefenen en de herriemakers te straffen. Dan worden zij gestraft die straf verdienen, en niet de rustige bur gers, die geen vertering kunnen maken. Spreker geeft Burgemeester en Wethouders dan ook in overweging de bepaling van de verplichte ver tering in te trekken, opdat spreker niet genoodzaakt zal zijn daaromtrent een uitspraak van den Raad uit te lokken. De heer Bertling heeft vreemd opgezien toen hij de advertentie las. Hij kon zich niet voorstellen dat Burgemeester en Wethouders hunne toestemming tot de plaatsing hadden gegeven. Spreker begrijpt niet waarom voorrechten moeten worden gegeven aan menschen, die iets verteren boven hen, die dat niet willen of kunnen. Ook spreker is van oordeel dat een voldoend politietoezicht een einde zal maken aan de ongeregeldheden. De heer OosterhofF (wethouder) zegt dat, wat Bur gemeester en Wethouders nu doen, in beginsel niets anders is dan wat ze nu al doen ten opzichte van de Zondagavondsluiting, het bespreken van plaatsen enz. Het beginsel is gelijk, alleen de omvang verschilt. De gemeente verschaft de burgerij genot. Zij doet dit deels gratis, deels tegen betaling en nu vindt zij in de pachtsom terug, wat zij den pachter toestaat. Spreker zou niet graag willen dat het tuinbezoek minder werd. Uit den prijs voor de concerten toch is wel het streven merkbaar om zooveel mogelijk in gezetenen te doen genieten. Wat nu het profiteeren van den tuin betreft, dit gebeurt in den zomer. Dan voelen velen er veel meer voor om in de open lucht dan onder de luifel te zitten en de voorstelling, dat tengevolge van de be paling dat één luifel wordt gereserveerd, velen niet van den tuin zullen kunnen profiteeren, is dan ook zeer overdreven. Wat nu verder het politietoezicht betreft, ook zonder dat de politie kan optreden, kan er veel gebeuren waarvan het publiek last heeft. Wanneer men bij voorbeeld bij een concert naast een tafel zit waaraan menschen die hardop praten, kan de politie niet op treden, maar geniet men niet van wat te genieten wordt gegeven. Spreker is van oordeel dat deze zaak wel wat te veel wordt opgeblazen, tenzij men zich op het stand punt plaatst, dat de tuin in het geheel niet mag worden afgesloten. De heer Tijsma meent dat het vast moet staan dat het niet verterend publiek het lawaaimakend- en het verterend publiek het rustig publiek is. Alleen als dit vaststaat is een dergelijke beperking gewettigd. De lui toch die herrie maken, zijn de jongelui die kunnen verteren en die zullen er niet weg blijven omdat zij iets moeten gebruiken. Spreker wil de politie beter laten optreden. De tuinpolitie kan toch ook optreden al wordt de politieverordening niet overtreden en zij kan de menschen, die zich misdragen, uit den tuin verwijderen. Spreker acht de maatregel niet wenschelijk. De heer Tiemersma heeft nu van den Wethouder gehoord dat de genomen maatregel verband houdt met de pachtsom. Wanneer dit de zaak is dan had men ermee moeten wachten tot een nieuwe verpachting. Als toch de maatregel nu bestendigd wordt is het een douceurtje voor den tegenwoordigen pachter. Spreker meent dat dit niet opgaat. Het wil hem voorkomen dat een zeker deel van het publiek, en voornamelijk de mindere man, die 's avonds na zijn werk er niet meer toe komt om naar den tuin te gaan, belet wordt om 's Zondags op den voor die menschen meest geschikten tijd van den tuin te profiteeren. Laat men daar nu niet aan tornen. Spreker hoopt dan ook dat Burgemeester en Wethouders den ge heelen tuin vrij zullen laten. De heer Hiemstra is van oordeel dat de heer Ooster- hoff de zaak verkeerd stelt. Het gaat er niet om om de opbrengst te verhoogen, maar om aan de beter gesitueerden een paar rustige uren te bezorgen. Als dit zoo is, welnu, laat men dat dan ronduit zeggen. Het is een halve maatregel, want alleen zij die het kunnen betalen, zullen van die rust profiteeren. De maatregel is een kunstmatige bevoorrechting van de beter gesitueerden, een verslechtering voor de andere. Spreker vraagt Burgemeester en Wet houders maatregelen te nemen, opdat de overlast ver- dwijne, maar hij hoopt dat Burgemeester en Wet houders de toezegging zullen doen dat ze den genomen maatregel zullen intrekken. De heer Bertling is het niet met de heeren Tiemersma en Hiemstra eens dat de maatregel strekt om een scheiding te maken tusschen hen die wel en die niet kunnen betalen. Er zijn er toch onder de menschen die het niet kunnen betalen, die meer verteren dan zij die het wel kunnen doen. Het stuit spreker echter tegen de borst dat de menschen gedwongen worden om vertering te maken en daarom kan hij den genomen maatregel niet goed keuren. De Voorzitter geeft te kennen dat de opmerking van den heer Oosterhof, dat deze zaak te veel opge blazen is, hem uit het hart is gegrepen. Spreker heeft zich afgevraagd of dit een zaak is waarover zooveel gepraat en geschreven moest worden. De zaak is deze. De pachter is bij Burgemeester en Wethouders gekomen met de klacht dat het onder de luifels des Zondags vaak onbehoorlijk toeging. Burgemeester en Wethouders nu wilden, op 's pachters voorstel, probeeren of daaraan niet een einde kon worden gemaakt door alleen publiek toe te laten dat iets gebruikt. Toen zijn er klachten gekomen in den geest van den heer Bertling, waarvan Burgemeester en Wethouders de juistheid erkenden en toen hebben ze geredeneerd, dat aan die klachten kon worden tegemoetgekomen door één luifel, en wel de grootste, ter beschikking van het publiek te stellen en de andere te reserveeren voor hen die iets verteren. Spreker vond er geen enkele reden voor om bij deze zaak den klassestrijd te halen. Wanneer het evenwel mocht blijken, die toezegging willen Burgemeester en Wethouders wel doen, dat deze oplossing niet de juiste is, dan zullen zij over T» erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1913. 113 wegen welke andere maatregelen dan moeten worden genomen. De heer Hiemstra vindt de toezegging van Burge meester en Wethouders zeer vaag. Hij meent dat de Voorzitter niet weet wat het zeggen wil, dat een deel van de menschen afgescheiden wordt en dat het andere deel in den schapenstal vrij zijn gang kan gaan. Wanneer de overlast niet zoo groot was, was de maatregel niet noodig. Omdat Burgemeester en Wethouders nu geen toezegging willen geven den genomen maatregel te zullen intrekken, stelt spreker de volgende motie De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, de verplichting tot vertering door de bezoekers van den^ Prinsentuin, die gedurende Zondagsmiddags van 25 onder of voor de luifel plaats nemen, in te trekken. Deze motie wordt ondersteund en maakt alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter doet opmerken dat bij de verordening op den Prinsentuin de exploitatie in het algemeen is opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. De motie is dus in strijd met de verordening van 1887. De heer Burger heeft dit tegen de motie, dat de Raad zich door aanneming er van begeeft op het gebied van Burgemeester en Wethouders. Er is niets tegen dat, zooals thans geschied is, op het beleid van Burgemeester en Wethouders eenige critiek wordt uitgeoefend, maar in dit geval, waar voldoende ge bleken is dat Burgemeester en Wethouders voor de bezwaren een open oor hebben en zeker geen maat regel zullen handhaven die in de praktijk zal blijken niet goed te zijn, is er waarlijk geen reden om hun het werk uit de handen te nemen. Hij acht het dan ook niet netjes van den Raad een dergelijk dringend verzoek te doen en zal tegen stemmen. De heer Bertling is door de toezegging van den Voorzitter volkomen tevreden gesteld. Hij zal tegen de motie stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. De motie wordt verworpen met 15 tegen 8 stemmen, Vóór stemmen de heeren Lautenbach, Tiemersma, Boosman, Tijsma, Zandstra, Hiemstra, van Messel en J. Koopmans. Tegen de heerenWilhelmij, Tulp, Hartelust, Fransen, G. W. Koopmans, Bertling, Beucker Andreae, Beekhuis, Menalda, Oosterhoff, Berghuis, Burger, Schoondermark, Komter en Vonck. Niets meer te behandelen zijnde wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 6