162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juli 1913. En zulk een zielloos en ontzielend stelsel is tot in het jaar 1912 gehandhaafd. Scherper dan deze, kan sprekers critiek over de thans gelukkig op haar einde loopende wet niet zijn. In deze critiek is de taak der nieuwe wet reeds als vanzelf aangegeven. Maar bovendien gaf bij missive van 23 Juli 1912 Minister Heemskerk aan Gedeputeerde Staten een aantal wenken en raadgovingen, o. m. het volgende „1°. principieel moet de overheidszorg er niet op „gericht zijn, dat de arme in nood gelaten wordt. „Getracht moet althans worden, den arme uit zijn „hulpbehoevendheid op te helpen, want alleen indien „dat gelukt is, kan gezegd worden, dat het belang „der maatschappij zoo goed mogelijk behartigd is „2°. het minimum, dat voor hulp noodig is, moet „gegeven worden. Meer dan het minimum mag door „de burgerlijke armenzorg nimmer gegeven worden, „want het meerdere kan alleen voor zuivere indivi- „dueele wenschen bevorderlijk zijn, maar gaat buiten „het algemeen om „3°. dat minimum moet zijn materieel en ideëel „en omvat wat het materieele betreft, het noodzake lijke levensonderhoud, niets meer en niets minder, „wat het ideëele betreft, toezicht, raad en bijstand". Dienovereenkomstig is de arbeid van de burger lijke armenzorg in artikel 29 der wet aldus geregeld, dat er zijn twee hoofdvormen van ondersteuning opheffing uit den toestand van armoede, zoodat de arme wederom in staat wordt gesteld in het onder houd van zich en zijn gezin te voorzien of blijvende ondersteuning, maar dan ook niet meer dan strikt noodig is, d. w. z. het noodzakelijk levensonderhoud. Spreker zegt dat dit alles heel schoon klinkt, maar dat er nog een groot gebrek kleeft aan deze nieuwe wet op de armenverzorging n J. dit, dat ook deze wet een recht op onderstand niet toekent. En omdat nu de arme geen recht op onderstand kan laten gelden, is de taak van hen, die voor de belangen der armen hebben te waken, in de gemeente raden des te grooter, en is de verantwoordelijkheid der Burgerlijke Armbesturen des te zwaarder en sprekor hoopt daarom dat men de leden van den Raad in staat zal stellen in vollen omvang kennis te nemen van de werking der armenzorg in deze gemeente. Daaraan heeft tot aan dezen tijd toe, buiten de schuld van spreker en zijne partijgenooten, wel iets ontbroken, want wat in Rotterdam mogelijk is, is tot nu toe hier niet mogelijk gebleken. Bedoeld wordt inzage van de bedeelingslijsten, opdat ieder raadslid kan nagaan, hoe hier ter stede in den nood der armen van ge meentewege wordt voorzien. Bij artikel 29 zal spreker een voorstel daaromtrent indienen. Spreker leest nu in de toelichting van Burgemeester en Wethouders op bladzijde 201 dat het zoogenaamde Elberfeldsche stelsel, in 1893 met zooveel geestdrift ingehaald, zeer tot leedwezen van Burgemeester en Wethouders niet aan de verwachtingen heeft beant woord. Spreker vraagtwat waren dan die ver wachtingen Menigmaal vernam spreker uit uitlatingen van buurtbezoekers zeiven, dat bedoeld stelsel de armen zooveel mogelijk van de Armenkamer verwijderd moest houden. In verband nu met de oude zienswijze, die de armen als minderwaardig voorstelde, mag veronder steld worden dat hier juist een der oorzaken van teleurstelling was gelegen. Spreker heeft van buurtbezoekers gehoord, die zeidenwij begonnen als een engel en eindigden als een duivel. De vraag is dan ook gewettigd of hier wel de goede toepassing ter hand is genomen. Spreker vraagt of er van het Elberfeldsche stelsel niet wat goeds is te maken. Hij meent van wel en de Minister Heemskerk schijnt dat ook te meenen, want hij zegt in de toelichting tot artikel 21 van de nieuwe Armen wet, dat het ontwerp een vingerwijzing bevat in de richting van het Elberfeldsche stelsel. Burgemeester en Wethouders nu wenschen het te laten varen en zeggen dat de praktijk ertoe geleid heeft, dat thans de vaste armbezoeker grootendeels het werk der buurt bezoekers heeft overgenomen. Spreker is van oordeel dat het instituut armbezoekers moet worden uitgebreid en dat er ook plaats voor vrouwen dient te zijn ja, dat aan haar een belangrijke plaats dient te worden toegedacht. Zij vooral zullen de Armenwet en hare organen moeten doen inleven in de nooden des volks. Zij moeten het vernederend karakter, dat thans nog do armenzorg aankleeft, doen verdwijnen. Zij zijn het, die met haar grooten takt de armen met het Burgerlijk Armbestuur in aanraking moeten brengen, die het vertrouwen der armen moeten winnen, die hun gevoel van eer en trots moeten ontzien en dat geschiedt het best door deze personen te kiezen uit de arbeidende klasse. Dr. Blaum, de directeur van het Burgerlijk arm bestuur te Straatsburg, verklaarde in het vorig jaar aan sprekers partijgenoot Spiekman het volgende „Onze armbezoekers zijn allen gewezen werklieden, „voor een groot deel vroeger typografen. Daarop „heeft dr. Schwinden, de grondlegger van ons stelsel, „steeds den nadruk gelegd. Zij kennen immers het „best den toestand der gezinnen waarover het gaat. „Het zijn mannen van uitnemende ontwikkeling en „onkreukbare trouw in het rapporteeren. Van deze „mannen hangt voor het slagen onzer armenzorg- regeling alles af en ze hebben uitnemend voldaan. „Hun salaris bedraagt van 24003900 Mark". Ziedaar een goed voorbeeld daar moet het heen. En vooral dient te worden herhaald vergeet de vrouw niet als armbezookster. In Straatsburg werken 335 vrouwen uit de burgerij met ambitie aan de uitvoering der gemeentelijke armenzorg. In plaats van het Elberfeldsche stelsel op een koopje uitgevoerd, wenschen spreker en zijn partij genooten het uit te breiden en vooral door de vrouw een plaats te geven. Ook te dezen opzichte zal spreker in verband mot art. 21 der Armenwet een voorstel indienen. Een derde voorstel weuscht spreker te doen naar aanleiding van art. 26. Daarin leest hij „do toegestane bedeelingen in geld aan de behoef tigen worden eenmaal per week op door voogden te bepalen dag en uur uitgereikt". Spreker hoopt dat ieder voor armoe gespaard blijve, maar als het eenmaal zoover is, laat de arme dan niet de vernedering ondergaan met lotgenooten geduldig op een bepaald uur en plaats af te wachten wat hem zal worden uitgereikt. Dit is een smaad den arme in zijn treurigen toestand bovendien aangedaan en geheel in strijd met de bedoeling der wet, waarin als nieuw beginsel is opgenomen het verheffen van den arme uit zijn bedenkelijken toestand. Spreker en zijne partijgenooten wenschen dan ook dat de uitkeering in geld den arme thuis wordt bezorgd. Nog twee punten wenscht spreker aan te roeren, al zijn ze niet geschikt om in den vorm van een artikel in de verordening te worden opgenomen. Hij vraagt n. 1. 1. wat achten Burgemeester en Wethouders een ondersteuning voor noodzakelijk levensonderhoud 2. hoe denken Burgemeester en Wethouders zich een regeling, waardoor aan valide armen zooveel mogelijk in den vorm van loon voor arbeid onder steuning wordt gegeven. Indien mogelijk zou spreker gaarne daarover de zienswijze van Burgemeester en Wethouders vernemen. De Voorzitter kan den heer Zandstra kort beant woorden. De zaak der armenzorg is opgedragen aan het Burgerlijk Armbestuur en Burgemeester en Wet houders kunnen op de gestelde vragen dan ook geen antwoord geven. Het Burgerlijk Armbestuur moet do Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juli 1913. 163 vraag, wat het minimum voor levensonderhoud is, be antwoorden. Wat nu het Elberfeldsche stelsel betreft, wanneer dit in de verordening wordt voorgeschreven, zijn de voogden der Stads-armenkamer gedwongen er mee te werken. Burgemeester en Wethouders hebben dit niet aan gedurfd, omdat de voogden tegenstanders zijn en als zij niet willen meewerken lukt het toch niet. Spreker is zelf een voorstander van het stelsel en kan er niet over oordeelen op welke wijze hier vroeger een proef is genomen. De beantwoording der vragen van den heer Zandstra, spreker herhaalt zulks, behoort thuis bij het Burgerlijk Armbestuur. De heer Zandstra„de Raad stelt het reglement vast en heeft dan toch ook het recht controle uit te oefenen op de armenzorg". De Voorzitter„Zeker". De heer Zandstra is van oordeel dat de Raad dan ook het recht heeft te weten wat voor de armen wordt besteed en dan is het noodig dat hij inzage krijgt van de bedeelingslijsten, opdat hij kan beoordeelen wat door de Armenkamer wordt gegeven. De nieuwe wet heeft een ruimere opvatting dan de oude. De Raad kan voorschrijven een minimum voor levenson derhoud. Spreker vraagtwat is dat minimum Bij de verordening op den Hoofdelijken Omslag wordt 450.afgetrokken als minimum voor levensonder houd. Spreker weet niet of het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is dit bedrag te beschou wen als het minimum bedrag voor het verleenen van onderstand. Hij denkt wel van niet. De oude wet laat evenwel toe dat de menschen eerst geheel uitgeput zijn, dat er niets meer te verkoopen of naar den lommerd te brengen is voor ze kunnen worden gehol pen. De nieuwe wet geeft een ruimere taak aan de Armenzorg dan de oude en daarom moet de Raad daarop invloed uitoefenen. Spreker zal nu van Bur gemeester en Wethouders geen afdoend antwoord verlangen op de door hem gestelde vragen. Hij wenscht echter nog wel inlichtingen over de wijze van bedeeling, opdat hij kan beoordeelen of die aan de eischen voldoet. De heer Burger zegt dat veel in hetgeen door den heer Zandstra is gezegd hem sympathiek is. Het is spreker opgevallen dat er in de toelichting van Bur gemeester en Wethouders iets onaannemelijks zit. Thans wil men toch de armbezoekers afschaffen omdat de proef met het Elberfeldsche stelsel niet gelukt is. Spreker weet niet of die proef goed is genomen en of het niet slagen ook aan den opzet ligt. Maar verklaarbaar is het zeker dat de proef onder de oude Armenwet niet lukte. Het was een heksentoer om iets goeds te doen en voor een particulier armbezoe ker, die uit toewijding de zaak ter hand had genomen, was dit al voldoende om diens toewijding te smoren. Nu evenwel kan men iets meer doen en daarom is het nu wel wat een vreemd tijdstip om, wat er van het Elberfeldsche stelsel in de verordening staat te schrappen. Burgemeester en Wethouders hebben dit gedaan omdat zij zeidenals de voogden der Stads armenkamer niet willen komt er toch niets van terecht. Spreker heeft oorspronkelijk denzelfden gedachtengang gehad, maar na het betoog van den heer Zandstra vraagt hij zich af of dat wel juist is en of het niet verkeerd is toe te geven aan den wensch der voogden om de bedoelde bepalingen te schrappen. Spreker geeft toe dat de Raad de voogden niet kan dwingen, maar hij zou de bepalingen kunnen laten staan. Wanneer er voogden zijn die geen lust hebben een proef te nemen met het Elberfeldsche stelsel, dan hinderen de bepalingen evenmin als tot nu toe. Blijven ze bestaan en komt er eventueel liefhebberij voor het nemen van zoo'n proef, dan kan daartoe worden overgegaan. De heer Hiemstra is het niet heelemaal eens met den Voorzitter dat de Raad geen bepalingen kan op nemen, die door de voogden niet worden gewenscht. Het reglement wordt door den Raad vastgesteld en zal dat nu eenige beteekenis hebben, dan moet de Raad de bepalingen kunnen opnemen die hij meent dat noodig zijn. Burgemeester en Wethouders willen de bepalingen betreffende het Elberfeldsche stelsel niet opnemen omdat zij vreezen dat er, daar de voogden dit stelsel niet willen, niets van terecht komt. De Raad moet er dan maar voor zorgen dat er andere menschen komen. Spreker zou wel eens willen zien dat er voogden waren die, waar in het reglement staat dat zij verplicht zijn het uit te voeren, durfden handelen tegen dat reglement. De heer Burger heeft gezegd dat de Raad de voogden niet kan dwingen. Wanneer nu de Raad de bepalingen wijzigt uit vrees dat de voogden ze anders niet zullen uitvoeren, wordt hij door de voogden gedwongen. En dat gaat toch niet aan. Als het dus waar is dat de Raad het regle ment op de Stads Armenkamer moet vaststellen, moet de Raad de vrijheid hebben de bepalingen, die hij noodig oordeelt, daarin te doen opnemen. Bij de beoordeeling dier bepalingen moet hij zich niet laten leiden door de vrees wat zullen de voogden ervan zeggen, maar hij moet beslissen uit eigen overtuiging. De heer G. W. Koopmans was een dergenen die het Elberfeldsche stelsel voorstonden, maar hij is ook een der weggeloopen Elberfelders. Dit laatste is een ge volg van een ervaring, n.l. deze. Als buurtbezoeker kwam hij eens met Kerstmis op een dag, voorafgaande aan drie achtereenvolgende Zondagen, in een gezin, waar ziekte en armoede heerschten. De toestand was zoo dat spreker genoodzaakt was uit zijn eigen zak iets te geven. Toen de Zondagen om waren en hij pogingen in het werk stelde om iets voor die menschen te krijgen, kostte hem dit veel moeite en bovendien was de toelage zoo gering, dat hij niet langer buurtbe zoeker kon blijven. Dat niet meer gegeven werd lag echter niet aan armvoogden, die niet verder konden gaan dan het toegezegde bedrag. Waar nu echter de nieuwe wet gelegenheid geeft iets meer te doen, gelooft spreker wel dat er in het Elberfeldsche stelsel veel goeds zit en lijkt het hem heel mooi toe. Als de Raad er ook zoo over denkt wil spreker wel voorstellen het Elberfeldsche stelsel in de nieuwe ver ordening te behouden. De heer Lautenbach die het woord heeft gevraagd, ziet na het door den heer G. W. Koopmans gesprokene daarvan af. De heer Burger zocht naar een practische oplossing dezer kwestie. Het komt hem voor dat ze bij de voorgestelde wijziging van art. 20 geschikt kan worden behandeld. Wanneer de Raad de voorgestelde wijzi ging verwerpt, is daarmee aangegeven dat hij de buurtbezoekers niet wil afschaffen. Een dergelijk votum van den Raad heeft dan de bedoeling de voogden der Stads Armenkamer uit te noodigen de bestaande resten van het Elberfeldsche stelsel tot nieuw leven te wekken, waar de nieuwe Armenwet daartoe de gelegenheid geeft. De Voorzitter gelooft niet dat de heer Burger daar-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 3